Ton
Vissers:
Haastige Wunderink wordt weer 'zo goed als nieuw...'
^SBB00
'In dit land roepen we
om het hardst dat
modewoord minimumloon'
ZATERDAG 7 JUNI 1975
PAGINA 13
De flair van Ton Vissers is
spreekwoordelijk. Die moet zich al
bij het aanschouwen van het
levenslicht hebben geopenbaard.
Hoewel anderen bezweren dat het
zwierige van Ton zich pas goed liet
aanzien toen hij Kees Pellenaars
een stoei op het hoofd kapot sloeg.
In Simpelveld bewaren ze het
restant van de zetel halverwege de
Jaren zestig als een relikwie, volgens
Ton.
Sindsdien geniet Ton Vissers wel
landelijke bekendheid. Met kalfsle
ren diplomatenkoffer in piekfijn
Engels maatcostuum beweegt hij
zich met flair door het tamelijk
morsig ogende beroeps-wielrenners-
wereldje.
Het allerliefst was hij advokaat
geworden. Die wens werd niet als
bij ingeving geboren, nog als
Rotterdams jochie vatte die gedach
te al post bij hem. De tweede
wereldoorlog verwoestte zijn droom
in zoverre, dat een studie in de
Door
Ger Stolk
rechten toch niet voor hem was
weggelegd. Maar Ton kwam wel op
een seminarium terecht. Daar waren
ze er na nauwelijks een jaar achter
dat er geen goed priesterstudent in
Ton school. Hij werd dan ook
binnenhuisarchitect en wandelde
ruim voor die klap op het hoofd van
Pellenaars geruisloos rond in de
wielersport. En daarin ligt Vissers
lang niet iedereen even prettig op
de maag. Want Ton rekent alsmaar
naar zichzelf toe, beweren zijn
tegenstanders. Ton is een echte
hebberd.
Ton Vissers heeft niettemin het
imago opgebouwd geslaagd te zijn in
het leven. Vissers heeft kaartjes
afgescheurd en hij heeft ook de
hekken rond het wielerparkoers wel
eens mee helpen aanzeulen. Tegen
woordig woont Vissers in een fraaie
villawijk nabij de Oisterwijkse
vennen. Daarin moet volgens heijj
ook de aanleiding tot veel negatief
geschrijf over zijn persoon worden
gezocht. Wanneer dat ter sprake
komt vergeet echtgenote Wil even
charmant te zijn. Uiteindelijk heeft
ze een op het conservatorium klas
siek geschoolde stem, maar nu snibt
ze toch. „Ze vergeten zo vaak dat ik
hier jarenlang voor heb bijgewerkt",
zegt Wil. „Al dat geschrijf ook. Je
kunt je niet verweren".
Prijs
Niet dat Ton Vissers met een
slechte pers zit. Hij beschouwt het
als de prijs die hij voor het succes
dient te betalen. Het kan hoogstens
vervelend zijn voor de familie. Voor
zijn zoons, die na zo'n vervelend
stuk op kantoor weer heel wat
te horen krijgen over hun goed
gebekte vader. Ton tobt niet. Een
renner als Ottenbros mag hem in
een boze bui met kruidendokter Van
de Moosdijk hebben vergeleken, een
delinquent is Ton niet. Hij is alleen
wat slimmer dan een ander, maar
dat mag. Ton is evenmin een vijand
van de wielersport. „Dat moet je er
wel inzetten", vindt hij.
Ton blijft een vrolijk baasje en daar
wordt hij voor betaald. Ton nipt
nog net zo zorgeloos aan de rode
wijn als hij deed voor zijn
anti-alcoholpil van Alsaver werd
gekraakt.
Of het nu handdoeken zijn of
tandpasta dan wel frisdranken, Ton
staat voor niets, zijn produkt brengt
hij onder de aandacht van het grote
publiek. „Heel Frankrijk rookt toch
nog Willem-II-sigaren", roept hij
baldadig. „En Belgie dan. Belgie
veroverden we stormenderhand met
ons „Rikske". Laatst nog in Spanje,
daar heb je Willem Dos, riepen die
Spanjolen naar me. Dat doet je
hart dan weer goed".
Trots
Zo is Vissers ook. Trots op zijn
succes. Succes voor de sponsor. Een
sponsor, die hij volgens de oppositie
het geld met handenvol uit de zak
klopt. Daar tegenover staat het
zakelijk succes. Een alsmaar
groeiend afzetgebied. Want wat Ton
doet, doet-ie goed. Daartoe is hij
bereid om'tot het uiterste te gaan.
Verder dan het uiterste, oordelen
zijn vijanden. Vissers zelf houdt het
erop, dat hij geen dubbele
contracten laat opmaken, dat hij
geen hebberd is en dat hij ieder het
zijne geeft. Kortom wanneer we Ton
moeten geloven, is hij gewoon een
erg lieve man. „Wat denk je van
een stukje eten", zegt hij.
Voor dat kan gebeuren, meldt eën
ambtenaar van sociale zaken zich
tamelijk indringend. Bom aan de
telefoon. Of het waar is, vraagt de
zachte G aan de andere kant, dat
wielrenner Keileners nog geen
salaris heeft ontvangen over de
maand april.
Beleefd zegt Ton dat Keileners zijn
geld ontvangt, zodra Iiij zijn
ontslagbrief' heeft geschreven. Naar
Brussel ja, nee Alsaver is geen
Belgische firma, een Zwitserse. De
hoofdvertegënwoordiging zit alleen
in Brussel. Zo zijn ze het
overeengekomen,de brief had er
feitelijk al moeten zijn. Jawel, het
schijnt tegenwoordig eervol te zijn
om in de ww te lopen. Al 200.000,
niet? Niets te danken, graag gedaan.
Brandhout
„Die Keileners probeert er op deze
manier een maand extra uit te
slepen", briest hij. „En daar zou ik
dan voor moeten gaan liegen. Nou,
mij niet gezien. Dat slaatje slaat hij
er maar uit zonder mijn medewer
king. Het zijn toch altijd de
Nederlandse renners, die op de
sociale toer gaan. Ze moeten
zonodig worden geholpen, ze hebben
een vrouw, kinderen enzo thuis.
Laatst lees ik een artikel, waarin de
vrouw van Schepers zegt dat ze
geen geld heeft om van te leven. Ik
zeg, hij doet zijn best niet, dat zal
het zijn. Lomme Driessens moest
Krekels ook zo nodig in de ploeg
hebben. Ik waarschuw hem nog. Ik
zeg Krekels is brandhout, die is niet
vooruit te branden.
Het zijn toch altijd dezelfde figuren.
Het regende vandaag, roepen ze. Of
de brug stond open. In dit land
roepen we om het hardst dat
modewoord minimumloon. Een vent,
die zich voor machinebankwerker
uitgeeft en zijn hele leven appelen
heeft geplukt, moet wel dat
minimumloon hebben.
Wanneer je niet hard genoeg kunt
fietsen, moet je geen beroepswiel-
renner worden, zeg ik. En maar
klagen. Hoe gaat dat ook, laatst nog
lees ik een krantenartikel over
Toine van de Bunder. Meneer zou
dan wel prof willen worden maar
niet voor minder dan voor 45.000
gulden.
Hij heeft nog nooit bewezen dat-ie
het kan, maar wil wel even vangen.
Voor hoeveel denk je dat jongens
die het wel maken, beginnen? Een
Bal of een Knetemann. Zevendui
zend, dan houdt het wel op. Je moet
ook eens met Jan Janssen gaan
praten. Ik geloof dat-ie met 1500
gulden is begonnen.
Jij krijgt van mij een ton, heb ik
wel eens tegen iemand gezegd. Maar
dan moet je wel waar maken wat je
met je mond kunt. Geef me toch
dat basissalaris maar, riep die
knaap.
Bij Canada Dry konden de boys in
vaste dienst komen. Maar dan wel
na het wielerseizoen, hup, het
bedrijf in, werd er bij gezegd. Naar
gelang de capaciteiten, dat wil
zeggen de een als flessenspoeler
maar ook eventueel als onder-direc
teur. Weet je hoeveel er gebruik van
hebben gemaakt? Niet een.
Dat geld van de sponsor moet een
begin zijn. Een aanloopje naar
meer. De rest ligt klaar in de koers.
Maar wel fietsen voor die poen.Nee,
zeggen ze hier, de sponsor betaalt
mijn hele salaris' en "over de rest
praten ze niet. Wat ik heb gedaan,
is een eerlijk rapport schrijven
Zo
die i
Kunstje
Wat voor Vissers telt is de
commercie. Ton dient alert te zijn.
Op alles bedacht. De sponsor- is
nummer een, diens belang staat
primair. Rini Wagtmans „flikte hem
eens het kunstje" om na een helse
bergetappe uit te roepen dat zijn
racerijwiel veel van een bakfiets
weghad. Toen hij Rini op het
lichtzinnige daarvan wees, was het
leed reeds geschied, de volgende dag
stonden Wagtman's uitlatingen
breeduit in de kranten. Toen kon hij,
Ton Vissers, op het matje komen en
wat hij de directie van Gazelle toen
niet eens kon zeggen, was dat
Wagtmans op een overgespoten
frame had gereden, dat door de
mecanicien van Merckx was ge
bouwd.
Fervent pijproker als Ton Vissers is,
kreeg hij eens van de directie van
Willem II te horen, dat het geen
pas gaf op deze manier reclame
voor Douwe Egberts te maken. Ton
kon mooi aan de sigaar. Ben Koken
krijgt trouwens bij de eerstkomende
gelegenheid te horen dat-ie een
slecht prof is om zich niet in het
oranje van Alsaver maar in een
weekendshirt door een Limburgse
krant te laten fotograferen. Ton
zucht plotseling. „Jongen, je moest
eens weten wat er allemaal voor
komt kijken", klaagt hij.
Volgens Ton Vissers is een
wielrenner het best te vergelijken
met een artiest. Zo iemand, die zich
verkleedt en dan iets uitbeeldt wat
hij niet is. Of nog meer met een
hoogspringer. „Iemand, die in korte
broek het touwtje op eenmeterdertig
legt, is geen hoogspringer", zegt hij.
„Zoiets mag je pas van je zelf
beweren als je over de tweemeter-
twintig floept. Een wielrenner ben
je pas wanneer je erg hard fietst. Je
hoeft niet meteen te winnen, want
als je niet zeurt zal niemand je dat
euvel duiden".
Huilen
Ton Vissers exploiteert mensen als
levende reclamezuilen. Met een
brede glimlach en een schouderklop
deed hij van zich spreken als
ploegleider, manager en organisator.
Hij, de man die zegt dat hij
B-international als hockeyer was, de
oud-buurman van Guus Couwen-
bergh, die zegt dat hij zich niet
realiseerde welk voordeel hij Feye-
noord aan de hand deed toen hij
Coen Moulijn naar de kuip bracht,
heeft zich zelf nooit als een goede
ploegleider gezien.
„Maar wat is wel een goede
ploegleider?", vraagt hij zich af. „Je
moet geluk hebben. Ontstellend veel
geluk. Als Michels Cruijff niet naar
Spanje zou hebben gekregen, zouden
ze hem twee jaar geleden bij
Barcelona al de Middellandse Zee in
hebben geschopt.
Ik had als ploegleider in Ottenbros
een wereldkampioen. Ottenbros moet
ook niet over geld zeuren, hij heeft
een bom duiten bij me verdiend.
Waar je voor moet zorgen is dat je
goede renners hebt.
Peter Post is volgens mij ook geen
goede ploegleider. Post heeft Schui
ten, geen ronderenner natuurlijk
maar wel iemand die een rit kan
winnen. Post heeft die zege voor
Schuiten in Duitsland voor 22.000
mark gekocht. Ik heb geen sterke
ploeg, Duyndam liet me in de steek.
Die heeft hier als een kind zitten
huilen, heeft bij mij om een
contract gesmeekt. Ik heb hem laten
gaan, kan je het contract nog laten
zien. Van alles heeft hij geprobeerd,
op het laatst riep hij dat hij niets
meer met me te maken wilde
hebben omdat ik niet te vertrouen
zou zijn. Toen hij hier zat te
grienen was Piet Liebregts een
schobberd en Post een schavuit.
Toen ik hem tegen kwam, had-ie
het niet gezegd. Ik zeg, jongen ik
heb je zelf op de radio gehoord".
Vedetten
Straks wordt het beter. Ik ben ver
met Becks bier, kan als het moet
direct met een ploeg beginnen.
Heb Freddie Maertens een aanbod
gedaan van twee ton. Wanneer je
die vedette maar eenmaal hebt,
kunnen ze niet meer om je heen.
Die mannen zijn zo'n bedrag dik
waard, de rest komt vanzelf.
Wanneer je Merckx hebt of
Zoetemelk, ben je verzekerd van
publiciteit. Die mannen zal je nooit
horen mekkeren. Het zijn altijd de
koekebakkers die de zaak verzieken.
Die Van der Leeuw had op een
gegeven moment nog geen geld
ontvangen van de Ronde van
Frankrijk. Laat-ie een stuk schrij
ven in een\ ochtendkrant, een
rotstuk. Dan zeg ik, wat koop je
daar in godsnaam voor. Dat geintje
kostte me een sponsor. Je kunt niet
bewijzen dat het op grond van zo'n
artikel is, dat zo'n bedrijf zich
terugtrekt. Maar vermoeden kun je
het wel. Achteraf bleek Van dei-
Leeuw na aftrek van boetes 150
gulden te goed te hebben. Daar joeg
hij wel even een sponsor voor de
deur uit."
Tom Vissers een man die veel in
opspraak is. Somber: „We raakten
,Mars kwijt als sponsor. Doodzonde
voor de hele Nederlandse sportwe
reld. Weet je waarom? Omdat
iemand zonodig moest schrijven dat
Mars slecht is voor het gebit. Hoe
durven ze. Nou vraae ik ie.
wKsmmmm—mimmmmm
Het straffe regime van de intensive-care heeft plaatsgemaakt
voor de wat lossere aanpak op de klasse-afdeling. Waar op het
balkon van de kamer op de zevende etage van het St. Eliza-
bethziekenhuis in Haarlem een duivenechtpaar om beurten
twee eieren warm houdt. Roelof Wunderink hoorde ervan maar
ziet het niet. Want het devies na zijn verschrikkelijke crash
op Zandvoort drie weken terug is nog steeds: plat liggen, zo
weinig mogelijk bewegen, om de zware hersenschudding te
laten genezen. Hij ziet eruit als een prijsbokser, de ogen nog
half dicht en blauw omrand. Staart wat somber door het grote
raam naar de Haarlemse hoogbouw, die met grote gulzigheid de
groene weide rond de stad blijft opslokken. Zegt dat hij zo snel
mogelijk uit het ziekenhuis wil, dat het seizoen voor hem toch
al een danige knauw heeft gekregen, net op een ongelukkig
moment, net nu hij is doorgedrongen in de formule I-wereld.
Ligt onrustig te woelen in de
wetenschap dat op nauwelijks een
steenworp afstand het formule
I-circus is neergestreken op het
circuit van Zandvoort, voor de
gebruikelijke bandentests. Aan de
vooravond van de Nederlandse
Grand Prix. Mompelt vaag iets van
misschien toch op Zandvoort
meedoen op 22 juni, weet nog niet
Door Pim Stoel
dat sponsor Hoogenboom Gijs van
Lennep al benadert heeft voor die
race, omdat het godsonmogelijk is
dat Wunderink zo snel weer aan de
start zal kunnen verschijnen na zijn
crash.
Donkere vlek
De crash. Het ene moment lag het
met een vijf liter krachtbron (500
pk) uitgerust racemonster nog
prachtig in oalans, terwijl de
Hagenaar de wagen via het
scheivlak naar de snelle bochten
achterin het circuit stuurde.
Het volgende moment restte van de
Chevron slechts een onbestuurbaar
projectiel dat zich in de vanghekken
langs de baan boorde, 120 meter
gaaswerk oprolde, tegen de daarach
ter gelegen vangrail tot stilstand
kwam.
Roelof Wunderink had geluk. Veel
geluk. De vanghekken smoorden de
vaart van ruim 240 km geleidelijk.
Zijn helm brak wel, maar hield de
meppen van het ijzerwerk zo tegen,
dat een schedelbreuk hem bespaard
werd. En er brak geen brand uit. Zo
kon een toevallige toeschouwer de
bewusteloze coureur uit de wagen
tillen, op zijn zij leggen, zijn tong
uit zijn mond halen en hem
bewaken totdat de ambulance
arriveerde.
De crash zal altijd een donkere vlek
blijven in de herinnering van Roelof
Wunderink. Hij aarzelt: "Ik weet
niets. Eigenlijk helemaal niets. Het
is dat ik hier lig, anders zou het net
zijn alsof het nooit is gebeurd."
Roelof Wunderink ligt hier nog in het Haarlemse ziekenhuis. Tot zijn grote vreugde is hij don
derdag j.l. dit interview werd eerder géschreven ontslagen, al zal hij thuis nog minstens
drie weken rust moeten houden.
Supertijd
Hij werd wakker in die witte wereld
van gedempte stemmen, slangen,
flessen en smetteloze uniformen.
Kreeg al snel weer een narcose
toegediend, omdat zijn verbrijzelde
jukbeen moest worden gerepareerd.
Werd na een dag of zes al onrustig,
probeerde tegen alle verboden in op
te staan.
Piekerde uren over wat er nu
precies gebeurd was. De mogelijkhe
den zijn legio, de verhalen die in
omloop zijn ook. Ooggetuigen
verklaarden achteraf dat ze erop
hadden staan wachten tot het fout
zou gaan. Omdat Wunderink in zijn
gretigheid in die onofficiële training
een supertijd neer te zetten, teveel
risico's genomen zou hebben. De
reconstructie na afloop gaf aanwij
zingen dat de linkervoorband van de
Chevron plotseling leeggelopen zou
zijn.
Wunderink: "Dat is onwaarschijnlijk,
van die band. Ze hebben hem later
op een yelg gelegd, opgepompt en er
bleek geen gaatje in te zitten."
Maar wat gebeurde er dan?
Wunderink peinzend: "Misschien was
de benzine op. Dat was al eerder
gebeurd, toen ben ik zelf naar de
pits gegaan om nog twaalf liter op
te halen".
Stilte. Hij lijkt wat weg te doezelen.
Zegt dan: "Als je motor plotseling
stopt, verlies Je alle grip op de weg.
Bij die snelheid is dat natuurlijk
fataal."
Hij geeft toe dat het allemaal
amateuristisch aandoet, niet vol
doende benzine in de pits en maar
een paar liter in de tank.
Verduidelijkt: "Maar je wilt zo graag
rijden, het ging net zo lekker, ik
ging, ontzettend hard, en dan denk
je eigenlijk nergens aan."
Zijn moeder komt binnen, een fröle
vrouwtje, met de opgewekte zieken-
bezoekstersglimlach rond de lippen.
Schrikt als ze hoort dat haar zoon
die morgen een punctie heeft gehad.
Luistert hoofdschuddend toe als
Roelof Wunderink opnieuw stelt dat
hij zo snel mogelijk 'weer aan de
bak' wil, zoals dat in het vakjargon
heet. Merkt langs neus en lippen op
dat het toch zeer onverstandig zou
zijn weer te beginnen voor de
doktoren daar toestemming voor
geven.
Maar ze begrijpt de haast van haar
zoon wel. Begrijpt dat hij verslaafd
is aan die bonte, bizarre wereld van
de racerij, dat er zelfs van de
zwaarste crash geen waarschuwende
werking uitgaat, dat hij een der
gevaarlijkste beroepen ter wereld
uitoefent, met als enige beloning
vergoeding van zijn onkosten, want
een salaris i« er voor Roelof
Wunderink nog niet bij.
Ze zegt: "Het is een ziekte. Ze rijden
niet voor geld. Als je de top bereikt
en echt gaat verdienen is dat
meegenomen. Maar in eerste instan
tie denken ze alleen aan het rijden,
louter en alleen."
Sponsor Rody Hoogenboom zal het
later bevestigen. Die kreeg na het
ongeluk van zijn coureur zes
telefoontjes van beroemde formule
I-coureurs zoals Jean-Pierre Beltoi-
se, of ze alsjeblieft de Ensign
mochten rijden totdat Wunderink
weer genezen zou zijn. Zomaar,
zonder enige geldelijke beloning.
Opofferen
Wunderink onverschillig: "Dat geld
komt allemaal wel. Eerst wil ik
laten zien dat ik het kan, dat ik
erbij hoor. Daar zal ik alles voor
opofferen, daarom trouw ik nog
niet, daarom woon ik nog gewoon
thuis".
Op de vraag of hij in de toekomst
tijdens het rijden geen rekening zal
houden met het feit dat hij de dood
recht in de ogen heeft gekeken,
haalt hij de schouders op. "ik zei
toch al, ik kan me er niets van
herinneren. Ik ga gewoon door. We
hebben een deal, Hoogenboom en ik.
Binnen drie jaar zullen we aan de
top zijn..."
Zij (half verontschuldigend)"We
hebben hem nooit aangemoedigd,
nooit een cent gegeven voor de
racerij". Dan toch een tikje vertederd
terugblikkend: "Het zat er al zo
vroeg in bij hem. Toen hij neeen
jaar was bouwde hij zelf een
motortje op zijn stepje, je weet wel.
zo'n bromfietseitje. Daar tufte hij de
buurt mee door. En eigenlijk vonden
we dat prachtig van zo'n kein
jochie. Maar ja toen ging hij naar
de HBS, daarna naar de auto-tech
nische school in Apeldoorn, haalde
zijn diploma en toen was het niet
meer tegen te houden, toen begon
hij te racen.
Het gekke is dat het ongeluk voor
mij heel onverwacht kwam. Hij rijdt
formule I dit seizoen, je weet dat
dat levensgevaarlijk is. je houdt er
onbewust toch rekening mee dat er
een telefoontje kan komen.
Maar die vrijdag rekende ik nergens
op. Omdat Roelof een formule 5000
reed. Ik weet het, die gaan haast
even hard als de formule I wagens,
maar zo'n auto had hij het hele
vorige seizoen al gereden zonder
ongelukken, dus daar had ik al me
leren leven. Daarom schrok ik me
ongelukkig toen ze me belden, en
ook toen ik hem zag die avond. Hij
was gewoon onherkenbaar, ik dacht,
o god, als dat maar goed komt.
Maar de artsen zeiden, mevrouw, hij
wordt weer zo goed als nieuw..."
Roes
Het was voor Roelof Wunderink de
eerste zware waarschuwing in zijn
carrière dat autoracen levensgevaar
lijk is.
Met een flauw glimlachje: "Ik rij nu
zeven jaar. In die tijd ben ik heel
wat keren de baan uitgevlogen,
maar het liep altijd goed af. Je
gelóóft van jezelf ook nooit dat het
verkeerd kan gaan, daar denk je
niet over na. Je zegt altijd tegen
jezelf, als je nu maar niet verkeerd
stuurt, als je de zaken maar onder
controle houdt, dan kan er niets
gebeuren".
Z'n moeder: "Het zal toch wel een
soort roes zijn. Misschien lijkt het,
als je zelf rijdt, minder gevaarlijk.
Ik heb dat in het verkeer al. Als ik
naast iemand zit vind ik het
allemaal veel enger. Zoals ik het ook
doodeng vind als ik naast de1 baan
sta op het circuit, want dan zie je
pas hoe verschrikkelijk hard het
gaat.
Ik doe het niet meer, dat kijken..
Ben een keer mee geweest, toen
Roelof op Zandvoort een formu
le III wedstrijd reed. Toen stond ik
in de pits, dat was afschuwelijk.
Dan liepen er allemaal mensen met
chronometers om en die riepen dan:
hij moet nu komen, en dan kwam
hij niet, en dan dacht ik o god,
daar heb je het, nu is het gebeurd.
Hij is dood. Onzin natuurlijk, dan
was hij opgehouden door een andere
wagen of zo, maar toen werd het
me wel duidelijk dat ik verder
verstek zou moeten laten gaan.
Nu wacht ik gewoon thuis, dan
probeer ik er niet aan te denken,
maar dan kijk ik wel even op de
klok aan het eind van de middav en
dan denk ik, zo de training zit erop,
of de race. Hij zal zo wel bellen. En
dat doet hij dan ook altijd trouw..."