OVER DE LEIDSE UNIVERSITEIT EN ERE-DOCTORATEN 1 1 Nog 'n beetje geduld sport ZATERDAG 24 MEI 1975 PAGINA 17 Ter gelegenheid van hek vierde eeuwfeest van Nederlands oudste universiteit, die op 8 februari 1575 het geboortelicht aanschouwde vond afgelopen woeinsdiag in de Pieters kerk een academische zitting plaats. Toen kreeg een veertiental geleerden een eredoctoraat. Van die veertien waren er drie verhinderd de plech tigheid bij te wonen, dat trio bestaat uit buitenlanders en onder het elf tal dat promoveerde bevond zich slechts één Nederlander, tw. mr. D. J. Veegens, gewezen advocaat in Den Haag. Vergeleken met het aantal eredoc toraten op 9 februari 1875, eveneens in de Pieterskerk verleend, is men thans aanmerkelijk minder gul ge weest. Toen immers waren er niet minder dan 48 promovendi, die zich in de stoet bevonden, welke naar de Pieterskerk op trok, voor wat daar zou gebeuren. Rector-magnif ic us Door dr. E. van Raa'lte prof. mr. J. T. Buys sprak een re de uit .In de aanvang van zijn be toog gewaagde hij dat deze keer de ceremonie een eenvoudiger karakter zou hebben dan eertijds het geval was. Ter verklaring hiervan zei hij.. *wij willen die ceremoniën niet meer, omdat zij met de oudp dogma'!?* en systemen, de hogeschool afsloten van de wereld, van die maatschap pij, waarin wij Juist arbeadteai willen'. "Mogelijk heeft het verlangen om de afstand tussen de maatschappij en de universiteit nauwer te doen zijn dan weleer mede een factor gevrrmd waarom het aantal eredoctoraten in 1875 zo groot is gemaakt. Dat de Se naat. achteraf beschouwd er toch de voorkeur aan is gaan geven het ere doctoraat op minder ruime schaal toe te kennen en daardoor het zeld zame van die onderscheiding is gaan onderstrepen valt m.i. op te maken uit het feit dat pas 9 jaar later voor het eerst weer tot verlening van ere doctoraten is overgegaan en boven dien van dat tijdstip af iets derge lijks steeds op veel bescheidener schaal is gebeurd. Thans voor alles een terugblik op de geschiedenis. Zij geeft verscheide ne curiosa waar te nemen op het gebied van eredoctoraten. Het al lereerste deze merkwaardigheid: de Statuten van Leidens universiteit kenden tot 1815 het instituut van eredoctoraten in het geheel niet. De doctorsbul was alleen te behalen na aflegging van de daarvoor verplicht gestelde examina. Niettemin is meermalen een eredoctoraat ver leend aan personen die niet aan ge melde vereiste hadden voldaan. Slechts enkele voorbeelden hier van laat ik nu volgen. Zo was op 28 april 1587 Henricus Scotanus, hoog leraar aan de Hogeschool te Frane- ker waar hij de Rechtsinstituten do ceerde, tot eredoctor in de rechten aan de Leidse Universiteit gepromo veerd. waarschijnlijk om hem een bijzondere eer te bewijzen. Doch er zijn wel praktische rede nen geweest, waarop iets dergelijks gebeurde. En wel ter voorkoming dat een hoogleraar die niet doctor was in enige faculteiten ten achter ge steld werd. Een professor met een doctorsgraad genoot in die jaren na melijk protocolaire voorrang boven ambtgenoten die het niet zover had den gebracht. Dit was o.m. het ge val met Lucas Trelcatiu^, wegens zijn prestaties als buitengewoon hoogleraar aan de Leidse universi teit, op 31 augustus 1591 tot gewoon hoogleraar benoemd. Totdien kreeg hij, daar hij magister noch doctor was een lagere plaats in de rij dan zijn wel gegradueerde collegae. Pas toen hij eredoctor in de godgeleerd heid was geworden, kwam hij aan die achterstelling een einde. Wetti ging van de verlening van eredocto raten kwam pas tot stand in het Ko ninklijk Besluit op het Hoger On derwijs d.d. 2 augustus 1815. Volgens art. 78 van dit besluit kon, zonder voorafgaand examen, "aan mannen van uitstekende verdiensten, zowel binnen als buiten 's lands, de docto rale titel als blijk van achting wór den toegestaan". Heftig Intussen is in het bijzonder in de eerste helft van de vorige eeuw meer dan eens een vrij heftige juridische fctrijd gevoerd over de vraag of een eredoctoraat geheel en al gelijk te stellen was met de na aflegging van examens en verdediging van een proefschrift verworven doctorsgraad. Zulk een strijd heeft zich overi gens niet voorgedaan toen in 1832 vier Leidse studenten in de medicij- hen, die wel alle voorgeschreven exa mina hadden gedaan maar nog geen dissertatie hadden geschreven, zich tot eredoctor gemaakt zagen. Blij kens de acta van de senaat was men hiertoe overgegaan omdat zij vér- hinderd waren geworden tot een proefschrift te komen "vermits zij enige maanden als Medicinische Doe toren in de cholaera-hospitalen had den gediend". Daarom werden zij honoris causa eershalve gepromo veerd. (De term "artsen" of "dok ters" zou in de acta juister geweest zijn!) Een geval van verwikkelingen m verband met een verleend eredocto raat deed zich in 1835/36 voor. Ver meldenswaardig is bovenal wat er met betrekking daartoe in Leiden voorviel. Op 18 december 1824 was te Gro ningen tot doctor honoris causa in de medicijnen de toen al 34 jaar oud zijnde chirurgijn E. C. Ninaber ge promoveerd. Maar elf jaar later .bracht dat eredoctoraat tal van ambtelijke personen in beweging. Ninaber, toen dirigerend chirurgijn majoor in de vesting Bergen op Zoom, had namelijk aan de com missie van geneeskundig onderzoek en toezicht (aldus de officiële titel) in de provincie Noord-Brabant ver zocht hem het visum te willen ver lenen om de burgerlijke praktijk te kunnen uitoefenen en daarbij zijn doctorsbul overgelegd. De commissie was hiertoe echter niet bereid aan gezien het fraaie diploma van ere doctor afweek van de gewone vorm: het bevatte namelijk niet het bewijs dat de bezitter van die bul voldaan had aan de voorschriften ter ver krijging van de doctorale graad in de geneeskunde. Op het departe ment van Binnenlandse Zaken waar onder toen alles viel wat onderwijs betrof plus alles wat betrekking had op kwesties betreffende de volksge zondheid dus ook de geneeskunde ontstond nogal wat meningsverschil. De afloop van deze aangelegenheid was dat op 6 februari 1836 de minis ter van Binnenlandse Zaken aan de bewuste commissie liet weten dat zij het gevraagde visum kon verlenen. Daarmee was echter de kous niet af wat de vraag aangaat of een eredoc toraat ook de bevoegdheid met zich mee bracht praktisch de tak van wetenschap uit te oefenen waarin men op die manier doctor was ge worden. De minister van Binnenlandse Zaken wilde toch dit probleem ten principale aan de verschillende uni versiteiten voorleggen. Wat het Leidse antwoord betreft: dit kwam overeen met het Utrecht se standpunt dat ere-doctoraten in zake daaruit voortvloeiende bevoegd heden, volkomen ggelijk staan met gewone doctoraten. Dit standpunt deelden alle faculteiten op één na. De faculteit der bespiegelende wijs begeerte en letteren had haar se cretaris prof. Bake opgedragen een rapport op te stellen. Op 12 mei 1836 schreef Bake aan mr. A.G.A. ridder van Rappard, onder wie de afdeling Hoger Onderwijs ressorteer de, dat hij vertrouwde "te kunnen bewijzen dat het bewuste Doctoraat volstrekt geene practicale regten kan of mag geven, en dat een tegenover gesteld gevoelen die inrigting geheel zou vermoorden". Dit epistel trof ik aan in de papieren van Van Rap pard,. geruime tijd geleden wij ge schonken door familieleden van hem. welke verzameling ik, thans enige jaren terug aan het Algemeen Rijks archief heb overgedragen. OnthuHi'ng ADVERTENTIE Wie onze „Top-Tien-Prijzen" kent weet dat goede, smaakvolle mode, van goede kwaliteit heus wel voordelig kan zijn. Van die archiefstukken nu ko nde grote historicus prof. dr. R. Fruin niets weten toen hij in 1891 een belangrijke onthulling deed over wat zich in werkelijkheid in 1840-'41 had afgespeeld omtrent strijd over in laatst genoemd Jaar verstrekte twee eredoctoraten na ernstige me ningsverschillen in de senaat. Een halv eeuw lang deed zelfs in ern stige geschiedenisliteratuur een le gende opgeld, welke de rector-mag- nificus van 1840, mr. JR. Thorbecke, ten onrechte en een zeer ongunstig daglicht stelde. In zijn artikel over "de jeugd van Cobet" heeft Fruin de ware toedracht van de feiten ge openbaard. (zie zijn "Verspreide Ge schriften" IX blz. 497 en vgl.) Twee studenten in de letteren ge noten de uitzonderlijke bewondering, van hun hoogleraren wegens hun prestaties. Cobet die een geliefkoosd discipel van Bake en Geel was schit terde in het bizonder op het gebied van de Griekse letteren, Jonckbloet excelleerde tot grote bewondering van zyn hoogleraar Siegenbeek in de Hollandse taal en letterkunde. Eerst genoemde had geen lust colleges te lopen in de rechtshistorie bij Thor becke, maar moest van deze het schriftelijk, bewijs hebben, dat hij die colleges wel had gevolgd. De "Thor" weigerde hem dit te geven en zonder dit bewijs was het niet toegestaan het doctoraal examen te doen. Onderwijl was komen vast te staan dat Cobet een beurs ten deel zou vallen om in 't buitenland voor al oude Griekse handschriften te be studeren en daarnaar een onderzeok in te stellen, doch dan moest hij eerst de doctorstitel behaald hebben. Pi kant was dat Bake om het zover gebracht te krijgen op de gedachte kwam allereerst met behulp van de faculteit aan de senaat voor te stel len. Cobet tot eredoctor te maken. Hij vond het echter voorzichtiger eerst Siee-enbeek een soortgelijke po ging te laten ondernemen teneinde Jonckbloet, die nog geen voldoende studie van Grieks en Latijn - wat bijvakken voor hem waren - had ge maakt eveneens een eredoctoraat te laten verwerven. Op 16 October 1840 stelde Siegenbeek in de senaat voor aaan Jonckbloet het eredoctoraat toe te kennen. De Rector-Magnificus Thorbecke, aldus Fruini verklaarde te betwijfelen of de uit 1815 stanï- mende bepaling omtrent verlening van een eredoctoraat» wel toeliet dit aan een student toe te kennen, door hem zodoende vrij te stellen van de vereiste examina. De stemmen over het voorstel staakten; een besluit werd niet ge nomen. In de Senaatsvergadering van 7 november daaropvolgend deed Bake het voorstel, zich insgelijks be roepende op prachtige wetenschap pelijke prestaties van Cobet, deze tot eredoctor te promoveren. Als gevolg kennelijk van inmiddels plaats gevonden hebbende samenspraken waren de opvattingen binnen de Se naat blijkbaar aanmerkelijk veranderd zodat het zich liet aanzien dat het voorstel nu wel zou doorgaan. Voor af verklaarde echter Thorbecke als af verklaarde echter Thorbecke als rector-magnificus dat hij by aan neming er toch geen gevolg aan zou eneming er toch gen gevo glaan zou geven en eerst over de wettigheid van zulk een besluit de regering wil de raadplegen. Verschillende leden betwisten, sommigen met hevigheid de Rector dat hy aldus kon hande len. Maar de Thor hield voet bij stuk. Hierdoor kon de Senaat slechts voorwaardelijk Cobet en Jonckbloet tot eredoctoren maken. Danzij deze publicatie van Fruin is zonneklaar de onjuistheid aan het licht geko men van de legende als zou Thor becke met één hamerslag de pas hebben afgesneden naar verworving van die onderscheiding door genoemd tweetal. Taktvol Op 8 februari 1841 trad als vol gende Rector op prof. van Oordt. die geheel aan de zijde van Bake en Siegenbeek had gestaan. In de Senaatsvergadering van 17 maart dav. - Thorbeck bleef m.i. zeer takt vol afwezig, werd de voorwaardelijke toekenning in een definitieve veran derd. Uit de boven reeds genoemde papieren van Rappard is my geble ken dat Thorbecke zich tot Binnen landse Zaken wendde om met het oog op de toekomst een interpreta tie van het desbetreffende artikel van het K.B. van 1815 uit te lokken. Resultaat: de minister van Binnen landse Zaken, daartoe gemachtigd door de Koning, droeg aan de cura toren van Leiden op de Senaat me dedeling te doen dat het bepaalde in artikel 78 in het K.B. van 1815 omtrent toekenning van een eredoc toraat aldus was uit te leggen dat daaronder "in geen geval studenten kunnen worden begrepen" en dat in den vervolge deze titel niet meer aanstudenten moest worden ver leend. Natuurlijk zal het Thorbecke genoegen hebben geschonken dat hij met zijn interpretatie in het gelijk was gesteld. Sindsdien heeft men zich tot he den toe, niet alleen onder de Hoger Onderwijswet van 1876 als ook on der de later getroffen wettelijke re gels aan die interpretatie, met uit zondering van één enkel geval ge houden. Met name toch had, pre cies genomen onze tegenwoordige koningin toen zij in 1930 als Prin ses Juliana het eredoctoraat in de letteren en de wijsbegeerte verwierf de voor een gewoon doctoraat ver eiste examens niet afgelegd. Wat geenzins wil zeggen dat haar promo tor prof. Huizinga geen groot gelijk had met zijn grote waardering voor haar presaties in haar studie tijd. Even terug naar het derde eeuwfeest van de universiteit. Bij die gelegen heid wilde de Senaat terecht aan de grote romanist pro.f J.E. Goudsmit een eredoctoraat toekennen. Hij was echter al doctor in de rechten en daarom maakte men hem tot ere doctor in de Letteren. Tot de andere eredoctoren van 1875 behoorde o.m. de grootvader van hem die nu, een eeuw later eershalve doctor in de rechten werd, te weten mr. D.J. Veegens. Aan het slot van dit artikel is vermelding van dit curiosum zeker nog wel op zijn plaats. Zulks temeer, niet alleen aangezien de eredoctor Veegens van 1875 die onderscheiding verwierf op zyn 75ste Jaar evenals nu zijn klein zoon, maar bovendien om nog een geheel andere reden. Veegens sr. had na zijn 13e jaar nooit verder onder wijs genoten. De financiële omstan digheden van zijn ouders maakten het alleen mogelijk de oudste zoon te laten studeren. Hij, de Jongere broer, wist er zich echter prachtig dooheen te slaan. Jong begonnen als klerk op een notariskantoor bracht D. Veegens het door zelfstudie zo ver, dat hij zich in 1847 tot grif fier van de Tweede Kamer benoemd zag, welke functie hij 34 Jaar heeft bekleed. Onderwijl had hij ook we tenschappelijke pblicties van waar de op zijn naam kunnen stellen. Vandaar dat hem 100 Jaar geleden dezelfde eer ten deel viel die nu zijn kleinzoon alleszins verdiend ont ving. VIS vtfl Hengelseizoen begint 31 mei Het nieuwe hengelseizoen na dert met rasse schreden. Na het visloze tijdperk zijn er weer tal van tekenen, die erop wijzen dat we binnenkort weer naar de vis gronden kunnen tijgen om 'n por tie gezondheid om te doen en daar daar gesprekstof te verzamelen vo de komende maanden. De nade ring van het uur "U" is onder meer merkbaar aan een sterk ver hoogde activiteit bij de hengel sportwinkeliers. Het aantal kopers in de laatste tijd met sprongen gestegen en vooral de reparatie-afdelingen hebben handenvol werk, want in elke hengeluitrusting zit aan het begin van een nieuw seizoen wel een "weeffoutje". Hier een ver dwenen kikkertje, daar een schep net dat is verteerd. Ook op een ander front is dui delijk merkbaar dat het hengelle- gioen zich voorbereidt om weer de strijd met de elementen aan te binden. De bootjesverhuurders met enig gevoel voor klantenbin ding hebben de afgelopen weken hun bootjes op het droge gehaald, de onderkanten geteerd, de even tueel aanwezige lekken gestopt en de hele zaak voorzien van nieuwe touwen. En dan is er ntuurlijk nog het thuisfront. De hengels worden weer eens uit de foudraal gehaald opgepoetst, de simmendoos wordt geïnspecteerd. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar de aanblik van zo'n. tuigenkistje kan meestal de toets der kritiek niet erg goed doorstaan, in de loop van,het vo rig seizoen is er het een en an der aan gaan mankeren. Links en rechts is de zaak wel wat bij gespijkerd maar de "grote schoon maak", gebeurt altijd zo aan de vooravond van het nieuwe vissei- ioen. Tenslotte is er dan de vis ru briek in deze krant. Vanaf van daag kunt u weer wekelijks op de ze plaats een stukje verwachten over de hengelsport. Ups, ideetjes, nieuwe boeken over vissen, aan kondigingen en "wat er verder op de redactietafel neerdwarrelt". Het is al weer het zevende seizoen, dat deze rubriek "de kop opsteekt" om gedurende de zomermaanden de vele hengelaars - er zijn er in ons land 1.25 miljoen - op gezette tijden van wat 'leesvoer" te voorzien. Om de rubriek meer nog dan voorheen tot een soort "hoekje voor hengelaars" te maken, no dig ik hierbij alle sportvissers uit om wanneer ze iets te melden heb ben over de hengelsport, dat - liefst schriftelijk - te doem Een brief of kaartje aan Bram van Leeuwen, p.a. Redactie Leidsch Dagblad, Witte Singel 1, Leiden is voldoende. Ook wanneer u tij dens een visdag een aardig plaat je heeft geschoten - en dat hoeft beslist niet altijd een breedlachen- de hengelaar met een kanjer in de armen te zijn - kunt u dit aan ons opsturen. Uit het aanbod zullen we dan een keuze doen en die in deze rubriek een plaatsje geven. Ziezo, dat waren dan wat 'huiselijke mededelingen.' Over nu naar de hengelsport. Sinds ik vo rig jaar november de reeks visru- brieken heb afgesloten is er op ^engelsportgebied wel het een en ander gebeurd. Het lijkt me goed om op deze plaats - zij het sum mier wat bij te praten. Allereerst hadden we begin Ja nuari de officiële oprichting van r>o Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties, kortweg NWS genoemd. Het is een grote overkoepelende organisatie, waar bij meer dan twintig regionale fe deraties zijn aangesloten. Voor ons gebied is dat de Federatie van hengelsportvereniging "Zuid-Hol land" waarin vooral de Henge- laarsbond voor Leiden en omstre ken een grote ról speelt. Hoezeer ik ook verheugd ben dat er eindelijk een duidelijke struc tuur in de hengelsportwereld is ontstaan (het heeft mijns inziens daaraan veel te lang ontbroken, waardoor voor de hengelsport ve le kansen verloren zijn gegaan), mag ik toch niet onvermeld laten dat er bij mij toch enige scepsis blijft bestaan. Om een voorbeeld te nemen: kort na zijn benoeming heb ik van gedachten kunnen wisselen met NWS-voorzitter Joop Arent- sen. Bij die gelegen^ °id heeft hij zyn gedachten ontvouwd over de "vrije hengel", die mij wat on gerust maken. Zijn mening, dat 't niets uitmaakt of iemand een maal per Jaar of iedere dag gaat vissen, deel ik beslist niet. Ander zijds ben ik wel met hem eens dat oon scheidslijn tussen de recrea tieve en de verwoede sportvissers moeilijk te trekken is. Een tweede feit waartegen ik wat zit aan te hikken is dat de le den van de aangesloten hengel sportverenigingen geen invloed hebben op de samenstelling van het dagelijks bestuur van de Fe deratie Zuid-Holland. Ik zal de eerste zijn om te erkennen dat in een organisatie met 400.000 le den, niet iedereen over alle za ken mee kan praten. Nog afge zien of ze dat zouden willen. Toch zal geprobeerd moeten worden om de inspraakmogelijkheden zo groot mogelijk te laten zijn. Natuurlijk kan de NWS ook voordelen bieden. Hengelsportbe- langen kunnen krachtiger dan voorheen bepleit worden, al moet dan wel worden opgepast dat bindingen met bijvoorbeeld een ministerie van Landbouw en Vis serij en de OVB niet te sterk wor den. Ook voor een krachtiger aanpak bij de zogenaamde "ge splitste verhuur" (aal voor het "beroep" en schubvis voor de "sport) en het wegnemen van de ongelijke behandeling van de sportvissers ten opzichte van de andere sportbeoefenaar of water recreant is een dergelijke organi satie noodzakelijk. Een ander vermeldenswaar dig feit van de afgelopen maan den was de verschijning van het rapport "De Nederlandse Sport visser". In dit rapport staan de resultaten van 'n landelijk onder zoek onder bijna 1500 mannelijke sportvissers van 15 Jaar en ouder en een steekproef onder ruim 1150 willekeurig gekozen mannen. Bedoeling van dit onderzoek was om meer te weten te komen over het gedrag en de wensen van de sportvisser. In een van de komende visru- brieken komen we op dit rapport nog uitvoerig terug, maar we kunnen toch de verleiding niet weerstaan een paar cijfers te ge ven. Gebleken is bijvoorbeeld dat de voorn nog altijd de belangrijk ste vis is voor de hengelaar. Ze ven van de tien sportvissers vis sen wel eens op voorn. Daarna volgen brasem (51 procent) aal (27 procent), karper (24 procent), snoek (22 procent) en baars (20 procent). In Nederland blijken ook nog altijd bijzonder veel mensen rond te lopen, die zo nu en dan wel een hengeltje uitgooien, maar niet bereid zyn daarvoor de benodig de visvergunningen aan te schaf fen. Volgens het onderzoek kent ons land op het ogenblik nog zo'n 400.000 zwartvissers. Met een to taal van 1.25 miljoen hengelaars is dat bijna een-derde-deel. Het is dan ook niet verwonder lijk, dat uit de enquête onder de verwoede hengelaars de wens, dat er in de toekomst strenger ge controleerd zal worden, naar vo ren is gekomen. Afgelopen dinsdag is in Leiden een begin gemaakt met de ver koop van de nieuwe bijdragen-be- wijzen, kleine- en grote actes. Ver heugend feit is, dat ondanks de sterke inflatie in 't afgelopen Jaar de prijzen gelijk gebleven ziln. Wat ook gelijk gebleven is en dat hadden we wel graag anders gezien is dat de verkoop van visvergunningen in de Leidse re gio nog altijd beperkt is gebleven tot de gemeentehuizen en in sommige politiebureaus. De plannen om de verkoop ook via de postcheque- en girodienst te regelen is kennelijk nog niet van de grond gekomen. Ook de wens om het aantal verkooppunten bij voorbeeld uit te breiden met het postkantoor, de postagentschap pen en de ANWB- en WV-kanto- ren is nog steeds niet in vervul ling gegaan. Sprak ik zoeven over inflatie- dat verschijnsel is wel duidelijk hengelsport-artikelen. Met name merkbaar waar het gaat om de de vaste hengels zijn in vergelij king met het vorige seizoen soms pittig in prijs gestegen. Dit in te genstelling tot de werphengels die in de meeste gevallen maar wei nig of zelfs helemaal niet duur der geworden zijn. Verder zult u wat dieper in de beurs moeten tas- koopTnneer e6n r0l'et3e nylon Tot slot nog even een geheugen steuntje: wanneeer u volgende week zaterdag, de eerste visdag van het seizoen, een hengeltje uitgooit kunt u dat nog doen met de oude vergunning "74-'75. Die is namelijk tot 1 Juni geldig. En zaterdag is het nu eenmaal 31 mei. ADVERTENTIE Help uzelf aan zo'n handig naslag-boekje voor aan de waterkant en help sportvissers "°reuwaartf£*. met "n handicap aan 'n aangepaste stek! f 2,- De volledige opbrengst wordt besteed aan de aanleg en het onderhoud van vissteigeis voor gehandicapten. T>n Tiritia titf van ^nnïa- «neringen van hazte gesteund door de Nederlandse Vereniging va Sfratvissersffdrratin, net belangeloze medowerlrir - van de Albatros hengelsporthandelaren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 17