OVER DE LEIDSE
UNIVERSITEIT EN
ERE-DOCTORATEN
1
1
Nog 'n
beetje
geduld
sport
ZATERDAG 24 MEI 1975
PAGINA 17
Ter gelegenheid van hek vierde
eeuwfeest van Nederlands oudste
universiteit, die op 8 februari 1575
het geboortelicht aanschouwde vond
afgelopen woeinsdiag in de Pieters
kerk een academische zitting plaats.
Toen kreeg een veertiental geleerden
een eredoctoraat. Van die veertien
waren er drie verhinderd de plech
tigheid bij te wonen, dat trio bestaat
uit buitenlanders en onder het elf
tal dat promoveerde bevond zich
slechts één Nederlander, tw. mr. D.
J. Veegens, gewezen advocaat in
Den Haag.
Vergeleken met het aantal eredoc
toraten op 9 februari 1875, eveneens
in de Pieterskerk verleend, is men
thans aanmerkelijk minder gul ge
weest. Toen immers waren er niet
minder dan 48 promovendi, die zich
in de stoet bevonden, welke naar de
Pieterskerk op trok, voor wat daar
zou gebeuren. Rector-magnif ic us
Door
dr. E. van Raa'lte
prof. mr. J. T. Buys sprak een re
de uit .In de aanvang van zijn be
toog gewaagde hij dat deze keer de
ceremonie een eenvoudiger karakter
zou hebben dan eertijds het geval
was. Ter verklaring hiervan zei hij..
*wij willen die ceremoniën niet meer,
omdat zij met de oudp dogma'!?* en
systemen, de hogeschool afsloten
van de wereld, van die maatschap
pij, waarin wij Juist arbeadteai willen'.
"Mogelijk heeft het verlangen om de
afstand tussen de maatschappij en
de universiteit nauwer te doen zijn
dan weleer mede een factor gevrrmd
waarom het aantal eredoctoraten in
1875 zo groot is gemaakt. Dat de Se
naat. achteraf beschouwd er toch de
voorkeur aan is gaan geven het ere
doctoraat op minder ruime schaal
toe te kennen en daardoor het zeld
zame van die onderscheiding is gaan
onderstrepen valt m.i. op te maken
uit het feit dat pas 9 jaar later voor
het eerst weer tot verlening van ere
doctoraten is overgegaan en boven
dien van dat tijdstip af iets derge
lijks steeds op veel bescheidener
schaal is gebeurd.
Thans voor alles een terugblik op
de geschiedenis. Zij geeft verscheide
ne curiosa waar te nemen op het
gebied van eredoctoraten. Het al
lereerste deze merkwaardigheid: de
Statuten van Leidens universiteit
kenden tot 1815 het instituut van
eredoctoraten in het geheel niet. De
doctorsbul was alleen te behalen na
aflegging van de daarvoor verplicht
gestelde examina. Niettemin is
meermalen een eredoctoraat ver
leend aan personen die niet aan ge
melde vereiste hadden voldaan.
Slechts enkele voorbeelden hier
van laat ik nu volgen. Zo was op 28
april 1587 Henricus Scotanus, hoog
leraar aan de Hogeschool te Frane-
ker waar hij de Rechtsinstituten do
ceerde, tot eredoctor in de rechten
aan de Leidse Universiteit gepromo
veerd. waarschijnlijk om hem een
bijzondere eer te bewijzen.
Doch er zijn wel praktische rede
nen geweest, waarop iets dergelijks
gebeurde. En wel ter voorkoming dat
een hoogleraar die niet doctor was
in enige faculteiten ten achter ge
steld werd. Een professor met een
doctorsgraad genoot in die jaren na
melijk protocolaire voorrang boven
ambtgenoten die het niet zover had
den gebracht. Dit was o.m. het ge
val met Lucas Trelcatiu^, wegens
zijn prestaties als buitengewoon
hoogleraar aan de Leidse universi
teit, op 31 augustus 1591 tot gewoon
hoogleraar benoemd. Totdien kreeg
hij, daar hij magister noch doctor
was een lagere plaats in de rij dan
zijn wel gegradueerde collegae. Pas
toen hij eredoctor in de godgeleerd
heid was geworden, kwam hij aan
die achterstelling een einde. Wetti
ging van de verlening van eredocto
raten kwam pas tot stand in het Ko
ninklijk Besluit op het Hoger On
derwijs d.d. 2 augustus 1815. Volgens
art. 78 van dit besluit kon, zonder
voorafgaand examen, "aan mannen
van uitstekende verdiensten, zowel
binnen als buiten 's lands, de docto
rale titel als blijk van achting wór
den toegestaan".
Heftig
Intussen is in het bijzonder in de
eerste helft van de vorige eeuw meer
dan eens een vrij heftige juridische
fctrijd gevoerd over de vraag of een
eredoctoraat geheel en al gelijk te
stellen was met de na aflegging van
examens en verdediging van een
proefschrift verworven doctorsgraad.
Zulk een strijd heeft zich overi
gens niet voorgedaan toen in 1832
vier Leidse studenten in de medicij-
hen, die wel alle voorgeschreven exa
mina hadden gedaan maar nog geen
dissertatie hadden geschreven, zich
tot eredoctor gemaakt zagen. Blij
kens de acta van de senaat was men
hiertoe overgegaan omdat zij vér-
hinderd waren geworden tot een
proefschrift te komen "vermits zij
enige maanden als Medicinische Doe
toren in de cholaera-hospitalen had
den gediend". Daarom werden zij
honoris causa eershalve gepromo
veerd. (De term "artsen" of "dok
ters" zou in de acta juister geweest
zijn!)
Een geval van verwikkelingen m
verband met een verleend eredocto
raat deed zich in 1835/36 voor. Ver
meldenswaardig is bovenal wat er
met betrekking daartoe in Leiden
voorviel.
Op 18 december 1824 was te Gro
ningen tot doctor honoris causa in
de medicijnen de toen al 34 jaar oud
zijnde chirurgijn E. C. Ninaber ge
promoveerd. Maar elf jaar later
.bracht dat eredoctoraat tal van
ambtelijke personen in beweging.
Ninaber, toen dirigerend chirurgijn
majoor in de vesting Bergen op
Zoom, had namelijk aan de com
missie van geneeskundig onderzoek
en toezicht (aldus de officiële titel)
in de provincie Noord-Brabant ver
zocht hem het visum te willen ver
lenen om de burgerlijke praktijk te
kunnen uitoefenen en daarbij zijn
doctorsbul overgelegd. De commissie
was hiertoe echter niet bereid aan
gezien het fraaie diploma van ere
doctor afweek van de gewone vorm:
het bevatte namelijk niet het bewijs
dat de bezitter van die bul voldaan
had aan de voorschriften ter ver
krijging van de doctorale graad in
de geneeskunde. Op het departe
ment van Binnenlandse Zaken waar
onder toen alles viel wat onderwijs
betrof plus alles wat betrekking had
op kwesties betreffende de volksge
zondheid dus ook de geneeskunde
ontstond nogal wat meningsverschil.
De afloop van deze aangelegenheid
was dat op 6 februari 1836 de minis
ter van Binnenlandse Zaken aan de
bewuste commissie liet weten dat zij
het gevraagde visum kon verlenen.
Daarmee was echter de kous niet af
wat de vraag aangaat of een eredoc
toraat ook de bevoegdheid met zich
mee bracht praktisch de tak van
wetenschap uit te oefenen waarin
men op die manier doctor was ge
worden.
De minister van Binnenlandse
Zaken wilde toch dit probleem ten
principale aan de verschillende uni
versiteiten voorleggen.
Wat het Leidse antwoord betreft:
dit kwam overeen met het Utrecht
se standpunt dat ere-doctoraten in
zake daaruit voortvloeiende bevoegd
heden, volkomen ggelijk staan met
gewone doctoraten. Dit standpunt
deelden alle faculteiten op één na.
De faculteit der bespiegelende wijs
begeerte en letteren had haar se
cretaris prof. Bake opgedragen een
rapport op te stellen. Op 12 mei
1836 schreef Bake aan mr. A.G.A.
ridder van Rappard, onder wie de
afdeling Hoger Onderwijs ressorteer
de, dat hij vertrouwde "te kunnen
bewijzen dat het bewuste Doctoraat
volstrekt geene practicale regten kan
of mag geven, en dat een tegenover
gesteld gevoelen die inrigting geheel
zou vermoorden". Dit epistel trof
ik aan in de papieren van Van Rap
pard,. geruime tijd geleden wij ge
schonken door familieleden van hem.
welke verzameling ik, thans enige
jaren terug aan het Algemeen Rijks
archief heb overgedragen.
OnthuHi'ng
ADVERTENTIE
Wie onze „Top-Tien-Prijzen" kent
weet dat goede, smaakvolle mode,
van goede kwaliteit heus wel
voordelig kan zijn.
Van die archiefstukken nu ko nde
grote historicus prof. dr. R. Fruin
niets weten toen hij in 1891 een
belangrijke onthulling deed over wat
zich in werkelijkheid in 1840-'41
had afgespeeld omtrent strijd over
in laatst genoemd Jaar verstrekte
twee eredoctoraten na ernstige me
ningsverschillen in de senaat. Een
halv eeuw lang deed zelfs in ern
stige geschiedenisliteratuur een le
gende opgeld, welke de rector-mag-
nificus van 1840, mr. JR. Thorbecke,
ten onrechte en een zeer ongunstig
daglicht stelde. In zijn artikel over
"de jeugd van Cobet" heeft Fruin
de ware toedracht van de feiten ge
openbaard. (zie zijn "Verspreide Ge
schriften" IX blz. 497 en vgl.)
Twee studenten in de letteren ge
noten de uitzonderlijke bewondering,
van hun hoogleraren wegens hun
prestaties. Cobet die een geliefkoosd
discipel van Bake en Geel was schit
terde in het bizonder op het gebied
van de Griekse letteren, Jonckbloet
excelleerde tot grote bewondering van
zyn hoogleraar Siegenbeek in de
Hollandse taal en letterkunde. Eerst
genoemde had geen lust colleges te
lopen in de rechtshistorie bij Thor
becke, maar moest van deze het
schriftelijk, bewijs hebben, dat hij
die colleges wel had gevolgd. De
"Thor" weigerde hem dit te geven
en zonder dit bewijs was het niet
toegestaan het doctoraal examen te
doen. Onderwijl was komen vast te
staan dat Cobet een beurs ten deel
zou vallen om in 't buitenland voor
al oude Griekse handschriften te be
studeren en daarnaar een onderzeok
in te stellen, doch dan moest hij eerst
de doctorstitel behaald hebben. Pi
kant was dat Bake om het zover
gebracht te krijgen op de gedachte
kwam allereerst met behulp van de
faculteit aan de senaat voor te stel
len. Cobet tot eredoctor te maken.
Hij vond het echter voorzichtiger
eerst Siee-enbeek een soortgelijke po
ging te laten ondernemen teneinde
Jonckbloet, die nog geen voldoende
studie van Grieks en Latijn - wat
bijvakken voor hem waren - had ge
maakt eveneens een eredoctoraat te
laten verwerven. Op 16 October 1840
stelde Siegenbeek in de senaat voor
aaan Jonckbloet het eredoctoraat toe
te kennen. De Rector-Magnificus
Thorbecke, aldus Fruini verklaarde
te betwijfelen of de uit 1815 stanï-
mende bepaling omtrent verlening
van een eredoctoraat» wel toeliet dit
aan een student toe te kennen, door
hem zodoende vrij te stellen van de
vereiste examina.
De stemmen over het voorstel
staakten; een besluit werd niet ge
nomen. In de Senaatsvergadering
van 7 november daaropvolgend deed
Bake het voorstel, zich insgelijks be
roepende op prachtige wetenschap
pelijke prestaties van Cobet, deze
tot eredoctor te promoveren. Als
gevolg kennelijk van inmiddels plaats
gevonden hebbende samenspraken
waren de opvattingen binnen de Se
naat blijkbaar aanmerkelijk veranderd
zodat het zich liet aanzien dat het
voorstel nu wel zou doorgaan. Voor
af verklaarde echter Thorbecke als
af verklaarde echter Thorbecke als
rector-magnificus dat hij by aan
neming er toch geen gevolg aan zou
eneming er toch gen gevo glaan zou
geven en eerst over de wettigheid
van zulk een besluit de regering wil
de raadplegen. Verschillende leden
betwisten, sommigen met hevigheid
de Rector dat hy aldus kon hande
len. Maar de Thor hield voet bij
stuk. Hierdoor kon de Senaat slechts
voorwaardelijk Cobet en Jonckbloet
tot eredoctoren maken. Danzij deze
publicatie van Fruin is zonneklaar
de onjuistheid aan het licht geko
men van de legende als zou Thor
becke met één hamerslag de pas
hebben afgesneden naar verworving
van die onderscheiding door genoemd
tweetal.
Taktvol
Op 8 februari 1841 trad als vol
gende Rector op prof. van Oordt.
die geheel aan de zijde van Bake
en Siegenbeek had gestaan. In de
Senaatsvergadering van 17 maart
dav. - Thorbeck bleef m.i. zeer takt
vol afwezig, werd de voorwaardelijke
toekenning in een definitieve veran
derd. Uit de boven reeds genoemde
papieren van Rappard is my geble
ken dat Thorbecke zich tot Binnen
landse Zaken wendde om met het
oog op de toekomst een interpreta
tie van het desbetreffende artikel
van het K.B. van 1815 uit te lokken.
Resultaat: de minister van Binnen
landse Zaken, daartoe gemachtigd
door de Koning, droeg aan de cura
toren van Leiden op de Senaat me
dedeling te doen dat het bepaalde
in artikel 78 in het K.B. van 1815
omtrent toekenning van een eredoc
toraat aldus was uit te leggen dat
daaronder "in geen geval studenten
kunnen worden begrepen" en dat in
den vervolge deze titel niet meer
aanstudenten moest worden ver
leend. Natuurlijk zal het Thorbecke
genoegen hebben geschonken dat hij
met zijn interpretatie in het gelijk
was gesteld.
Sindsdien heeft men zich tot he
den toe, niet alleen onder de Hoger
Onderwijswet van 1876 als ook on
der de later getroffen wettelijke re
gels aan die interpretatie, met uit
zondering van één enkel geval ge
houden. Met name toch had, pre
cies genomen onze tegenwoordige
koningin toen zij in 1930 als Prin
ses Juliana het eredoctoraat in de
letteren en de wijsbegeerte verwierf
de voor een gewoon doctoraat ver
eiste examens niet afgelegd. Wat
geenzins wil zeggen dat haar promo
tor prof. Huizinga geen groot gelijk
had met zijn grote waardering
voor haar presaties in haar studie
tijd.
Even terug naar het derde eeuwfeest
van de universiteit. Bij die gelegen
heid wilde de Senaat terecht aan de
grote romanist pro.f J.E. Goudsmit
een eredoctoraat toekennen. Hij was
echter al doctor in de rechten en
daarom maakte men hem tot ere
doctor in de Letteren.
Tot de andere eredoctoren van
1875 behoorde o.m. de grootvader
van hem die nu, een eeuw later
eershalve doctor in de rechten werd,
te weten mr. D.J. Veegens. Aan het
slot van dit artikel is vermelding
van dit curiosum zeker nog wel op
zijn plaats. Zulks temeer, niet alleen
aangezien de eredoctor Veegens van
1875 die onderscheiding verwierf op
zyn 75ste Jaar evenals nu zijn klein
zoon, maar bovendien om nog een
geheel andere reden. Veegens sr. had
na zijn 13e jaar nooit verder onder
wijs genoten. De financiële omstan
digheden van zijn ouders maakten
het alleen mogelijk de oudste zoon
te laten studeren. Hij, de Jongere
broer, wist er zich echter prachtig
dooheen te slaan. Jong begonnen als
klerk op een notariskantoor bracht
D. Veegens het door zelfstudie zo
ver, dat hij zich in 1847 tot grif
fier van de Tweede Kamer benoemd
zag, welke functie hij 34 Jaar heeft
bekleed. Onderwijl had hij ook we
tenschappelijke pblicties van waar
de op zijn naam kunnen stellen.
Vandaar dat hem 100 Jaar geleden
dezelfde eer ten deel viel die nu
zijn kleinzoon alleszins verdiend ont
ving.
VIS
vtfl
Hengelseizoen
begint 31 mei
Het nieuwe hengelseizoen na
dert met rasse schreden. Na het
visloze tijdperk zijn er weer tal
van tekenen, die erop wijzen dat
we binnenkort weer naar de vis
gronden kunnen tijgen om 'n por
tie gezondheid om te doen en daar
daar gesprekstof te verzamelen vo
de komende maanden. De nade
ring van het uur "U" is onder
meer merkbaar aan een sterk ver
hoogde activiteit bij de hengel
sportwinkeliers.
Het aantal kopers in de laatste
tijd met sprongen gestegen en
vooral de reparatie-afdelingen
hebben handenvol werk, want in
elke hengeluitrusting zit aan het
begin van een nieuw seizoen wel
een "weeffoutje". Hier een ver
dwenen kikkertje, daar een schep
net dat is verteerd.
Ook op een ander front is dui
delijk merkbaar dat het hengelle-
gioen zich voorbereidt om weer
de strijd met de elementen aan
te binden. De bootjesverhuurders
met enig gevoel voor klantenbin
ding hebben de afgelopen weken
hun bootjes op het droge gehaald,
de onderkanten geteerd, de even
tueel aanwezige lekken gestopt en
de hele zaak voorzien van nieuwe
touwen.
En dan is er ntuurlijk nog het
thuisfront. De hengels worden
weer eens uit de foudraal gehaald
opgepoetst, de simmendoos wordt
geïnspecteerd. Ik weet niet hoe
het u vergaat, maar de aanblik
van zo'n. tuigenkistje kan meestal
de toets der kritiek niet erg goed
doorstaan, in de loop van,het vo
rig seizoen is er het een en an
der aan gaan mankeren. Links
en rechts is de zaak wel wat bij
gespijkerd maar de "grote schoon
maak", gebeurt altijd zo aan de
vooravond van het nieuwe vissei-
ioen.
Tenslotte is er dan de vis ru
briek in deze krant. Vanaf van
daag kunt u weer wekelijks op de
ze plaats een stukje verwachten
over de hengelsport. Ups, ideetjes,
nieuwe boeken over vissen, aan
kondigingen en "wat er verder op
de redactietafel neerdwarrelt". Het
is al weer het zevende seizoen,
dat deze rubriek "de kop opsteekt"
om gedurende de zomermaanden
de vele hengelaars - er zijn er
in ons land 1.25 miljoen - op
gezette tijden van wat 'leesvoer"
te voorzien.
Om de rubriek meer nog dan
voorheen tot een soort "hoekje
voor hengelaars" te maken, no
dig ik hierbij alle sportvissers uit
om wanneer ze iets te melden heb
ben over de hengelsport, dat -
liefst schriftelijk - te doem Een
brief of kaartje aan Bram van
Leeuwen, p.a. Redactie Leidsch
Dagblad, Witte Singel 1, Leiden
is voldoende. Ook wanneer u tij
dens een visdag een aardig plaat
je heeft geschoten - en dat hoeft
beslist niet altijd een breedlachen-
de hengelaar met een kanjer in
de armen te zijn - kunt u dit
aan ons opsturen. Uit het aanbod
zullen we dan een keuze doen en
die in deze rubriek een plaatsje
geven.
Ziezo, dat waren dan wat
'huiselijke mededelingen.' Over nu
naar de hengelsport. Sinds ik vo
rig jaar november de reeks visru-
brieken heb afgesloten is er op
^engelsportgebied wel het een en
ander gebeurd. Het lijkt me goed
om op deze plaats - zij het sum
mier wat bij te praten.
Allereerst hadden we begin Ja
nuari de officiële oprichting van
r>o Nederlandse Vereniging van
Sportvissersfederaties, kortweg
NWS genoemd. Het is een grote
overkoepelende organisatie, waar
bij meer dan twintig regionale fe
deraties zijn aangesloten. Voor
ons gebied is dat de Federatie van
hengelsportvereniging "Zuid-Hol
land" waarin vooral de Henge-
laarsbond voor Leiden en omstre
ken een grote ról speelt.
Hoezeer ik ook verheugd ben dat
er eindelijk een duidelijke struc
tuur in de hengelsportwereld is
ontstaan (het heeft mijns inziens
daaraan veel te lang ontbroken,
waardoor voor de hengelsport ve
le kansen verloren zijn gegaan),
mag ik toch niet onvermeld laten
dat er bij mij toch enige scepsis
blijft bestaan.
Om een voorbeeld te nemen:
kort na zijn benoeming heb ik
van gedachten kunnen wisselen
met NWS-voorzitter Joop Arent-
sen. Bij die gelegen^ °id heeft hij
zyn gedachten ontvouwd over
de "vrije hengel", die mij wat on
gerust maken. Zijn mening, dat 't
niets uitmaakt of iemand een
maal per Jaar of iedere dag gaat
vissen, deel ik beslist niet. Ander
zijds ben ik wel met hem eens dat
oon scheidslijn tussen de recrea
tieve en de verwoede sportvissers
moeilijk te trekken is.
Een tweede feit waartegen ik
wat zit aan te hikken is dat de le
den van de aangesloten hengel
sportverenigingen geen invloed
hebben op de samenstelling van
het dagelijks bestuur van de Fe
deratie Zuid-Holland. Ik zal de
eerste zijn om te erkennen dat in
een organisatie met 400.000 le
den, niet iedereen over alle za
ken mee kan praten. Nog afge
zien of ze dat zouden willen. Toch
zal geprobeerd moeten worden om
de inspraakmogelijkheden zo groot
mogelijk te laten zijn.
Natuurlijk kan de NWS ook
voordelen bieden. Hengelsportbe-
langen kunnen krachtiger dan
voorheen bepleit worden, al moet
dan wel worden opgepast dat
bindingen met bijvoorbeeld een
ministerie van Landbouw en Vis
serij en de OVB niet te sterk wor
den. Ook voor een krachtiger
aanpak bij de zogenaamde "ge
splitste verhuur" (aal voor het
"beroep" en schubvis voor de
"sport) en het wegnemen van de
ongelijke behandeling van de
sportvissers ten opzichte van de
andere sportbeoefenaar of water
recreant is een dergelijke organi
satie noodzakelijk.
Een ander vermeldenswaar
dig feit van de afgelopen maan
den was de verschijning van het
rapport "De Nederlandse Sport
visser". In dit rapport staan de
resultaten van 'n landelijk onder
zoek onder bijna 1500 mannelijke
sportvissers van 15 Jaar en ouder
en een steekproef onder ruim
1150 willekeurig gekozen mannen.
Bedoeling van dit onderzoek was
om meer te weten te komen over
het gedrag en de wensen van de
sportvisser.
In een van de komende visru-
brieken komen we op dit rapport
nog uitvoerig terug, maar we
kunnen toch de verleiding niet
weerstaan een paar cijfers te ge
ven. Gebleken is bijvoorbeeld dat
de voorn nog altijd de belangrijk
ste vis is voor de hengelaar. Ze
ven van de tien sportvissers vis
sen wel eens op voorn. Daarna
volgen brasem (51 procent) aal (27
procent), karper (24 procent),
snoek (22 procent) en baars (20
procent).
In Nederland blijken ook nog
altijd bijzonder veel mensen rond
te lopen, die zo nu en dan wel een
hengeltje uitgooien, maar niet
bereid zyn daarvoor de benodig
de visvergunningen aan te schaf
fen. Volgens het onderzoek kent
ons land op het ogenblik nog zo'n
400.000 zwartvissers. Met een to
taal van 1.25 miljoen hengelaars is
dat bijna een-derde-deel.
Het is dan ook niet verwonder
lijk, dat uit de enquête onder de
verwoede hengelaars de wens,
dat er in de toekomst strenger ge
controleerd zal worden, naar vo
ren is gekomen.
Afgelopen dinsdag is in Leiden
een begin gemaakt met de ver
koop van de nieuwe bijdragen-be-
wijzen, kleine- en grote actes. Ver
heugend feit is, dat ondanks de
sterke inflatie in 't afgelopen Jaar
de prijzen gelijk gebleven ziln.
Wat ook gelijk gebleven is en
dat hadden we wel graag anders
gezien is dat de verkoop van
visvergunningen in de Leidse re
gio nog altijd beperkt is gebleven
tot de gemeentehuizen en in
sommige politiebureaus.
De plannen om de verkoop ook
via de postcheque- en girodienst te
regelen is kennelijk nog niet van
de grond gekomen. Ook de wens
om het aantal verkooppunten bij
voorbeeld uit te breiden met het
postkantoor, de postagentschap
pen en de ANWB- en WV-kanto-
ren is nog steeds niet in vervul
ling gegaan.
Sprak ik zoeven over inflatie-
dat verschijnsel is wel duidelijk
hengelsport-artikelen. Met name
merkbaar waar het gaat om de
de vaste hengels zijn in vergelij
king met het vorige seizoen soms
pittig in prijs gestegen. Dit in te
genstelling tot de werphengels die
in de meeste gevallen maar wei
nig of zelfs helemaal niet duur
der geworden zijn. Verder zult u
wat dieper in de beurs moeten tas-
koopTnneer e6n r0l'et3e nylon
Tot slot nog even een geheugen
steuntje: wanneeer u volgende
week zaterdag, de eerste visdag
van het seizoen, een hengeltje
uitgooit kunt u dat nog doen met
de oude vergunning "74-'75. Die
is namelijk tot 1 Juni geldig. En
zaterdag is het nu eenmaal 31
mei.
ADVERTENTIE
Help uzelf aan zo'n
handig naslag-boekje
voor aan de waterkant
en help sportvissers
"°reuwaartf£*. met "n handicap aan
'n aangepaste stek!
f 2,- De volledige opbrengst wordt besteed
aan de aanleg en het onderhoud van
vissteigeis voor gehandicapten.
T>n Tiritia titf van
^nnïa- «neringen
van hazte gesteund door de Nederlandse Vereniging va
Sfratvissersffdrratin, net belangeloze medowerlrir -
van de Albatros hengelsporthandelaren.