Onze tropenkennis ging niet verloren Nederlandse planter heef nu adviseur ZATERDAG 10 MEI 1975 PAGINA 19 De planters in Nederlands-Indië bouwden van ons land niet alleen een reputatie op van koloniale mogendheid; de later menigmaal zo verfoeide reputatie van uitbuiter. Na een moeizaam proces is die kwade reuk nu wel zo goed als vervlogen. Maar diezelfde planters bouwden, op hun plantages ver weg van ons land, ook nog iets anders op. Dat was een bijkans ongekend reservoir aan kennis van wat men noemt de tropische cultures: de landbouw van tropische gewassen. Na de oorlog vond er in Indonesië een vrij wel complete uittocht plaats van de Neder landse cultuurmaatschappijen en hun perso neel. Gedwongen, want de jonge natie was spuugzat van zijn voormalige meesters. Maar met de aftocht van de planters, verdween te vens al die vrij unieke kennis. Van de meer dan honderd Nederlandse cul tuurmaatschappijen, die tijdens onze koloniale bloeitijd in Nederlands-Indië zaten, zijn er nu nauwelijks meer dan een handvol over. De meeste kwijnden langzaam weg, noodgedwon gen teruggetrokken op hun nochtans riante hoofdkantoren in Amsterdam en Den Haag. Slechts een enkele maatschappij weet zijn bestaan tot op de dag van vandaag te rekken. Maar dan nog, veelal in naam. Het zijn lege vennootschappen geworden, die hopen dat hun schadeclaims aan de Indonesische rege ring nog eens verzilverd zullen worden. Slechts een enkeling bracht de kracht op om in andere tropische streken rond de evenaar nieuwe activiteiten te ontplooien. En de planters zelf? De mannen, die vaak jarenlang de plantages gerund hadden. Als ongekroonde koningen. Rijk geworden, niét alleen door de overvloedige tantièmes, maar ook rijk aan ervaring, aan vakkennis. Is al die kennis verloren gegaan? Lang niet helemaal. Want de Nederlandse planters sloe gen nieuwe wegen in. Wegen naar andere tropische gebieden in de wereld, waar ze met hun in Nederlands-Indië opgedane ervaring, samen met de op de landbouwscholen van Wageningen en Deventer ingeblikte theore tische kennis, opnieuw aan de slag gingen. En lang niet altijd zonder succes. Een modern project in Senegal, waar paprika's, meloenen bonen en tomaten worden verbouwd. had de HVA wel vijftien eigen suikerondernemingen op Java en Sumatra. De HVA raakte al die bezittingen kwijt. In het begin van de jaren vijftig bouwde de HVA een suikeronderne ming op in Ethiopië en gebruikte dit project als springplank voor verdere activiteiten in de hele wereld. Nergens kan de HVA zich overigens volledig eigenaar noemen van de tropische plantages. Wel doet de HVA advieswerk of voert zij het beheer over plantages, waarin zij soms een minderheidsbe lang heeft. Zoals in suikeronderne mingen in Ghana, Ethiopië, olie- palmondernemingen in Suriname en Brazilië, theeplantages in Kenia. Witte goud "Het witte goud", noemt HVA-direc teur dr. A. Goedhart rietsuiker. "Want de wereld heeft een schreeu wend tekort aan suiker. Per jaar neemt de consumptie met twee miljoen ton toe. De prijzen zijn erg gestegen. En de bouw van nieuwe suikerondernemingen houdt geen gelijke tred met de behoefte. Dat komt omdat de bouw van een rietsuikerfabriek zo ontzettend kost baar is. Technisch is de ontwikke ling van een suikerfabriek bovendien bijzonder moeilijk." De HVA heeft volledig afgerekend met zijn koloniale verleden, aldus dr. Goedhart in zijn fraai gelambri seerde •directiekamer van het HVA- hoofdkantoor in Amsterdam. "Dat wij een soort uitbuiters zijn, dat wil ik beslist bestrijden. Professor Tinbergen heeft bijvoorbeeld onze vestigingen in Ethiopië een model voor ontwikkelingswerk genoemd. Een duidelijk voorbeeld, hoe je op commerciële basis ontwikkelingswerk kunt doen." Gewaardeerd "Het feit dat we door zoveel regeringen van ontwikkelingslanden worden gevraagd, bewijst toch wel dat dit werk gewaardeerd wordt", meent dr. Goedhart. "Op het ogenblik hebben we zelfs meer aanvragen, dan we aankunnen, door gebrek aan mankracht." Want ook voor de HVAwordt het zo langzamerhand een probleem om ervaren krachten te vinden. Een nieuwe generatie planters dient zich nauwelijks aan, aldus dr. Goedhart. De HVA is een oude rot in het plantersvak. Eén van de weinige, die de overgangsperiode van kolonialis me naar ontwikkelingswerk overleef de. Een onderneming met een veel jonger plantersverleden is Bud-Hol- land in Delft. Bud heeft eigen plantages in Senegal, waar paprika's, meloenen, bonen en tomaten worden verbouwd, die door de lucht op de Europese markt worden gebracht. Directeur Paul van Pelt (36) van Bud-Holland: „Het hele project in Senegal is nog in een stadium van ontwikkeling. Maar ik ben ervan overtuigd dat dit project ontzettend belangrijk is voor de landbouwtoe- komst van heel Afrika." Minister Pronk van ontwikkelingssa menwerking staat doorgaans nogal terughoudend tegenover de commer ciële activiteiten van dit soort ondernemingen in de ontwikkelings landen. Althans hij meent dat zij geen bijdrage leveren in het ontwikkelingswerk. Zolang tenminste het doel van het bedrijf primair is zichzelf te ontwikkelen, en niet het land waar het werkt. Een beeld uit een grijs verleden: "Het kloppen van de bast van de kinabomen op Java". De koloniale wegen van de Nederlandse planters zijn overgegaan op het ontwikkelingspad. Ofwat onder die noemer wordt ge bracht. Waarmee voor de Nederlandse planters een nieuw tijdperk is aangebroken. Moeilijk weliswaar, want de jonge ontwikkelings landen zitten wèl te springen om de kennis van de Nederlandse planters, maar zij laten zich niet meer zo makkelijk de kaas van het brood eten. Enerzijds voeren de nieuwe wegen van de Nederlandse planters over het idealistische pad. Anderzijds vormt de commercie de harde ondergrond. „Als je je richt op de armste groepen van de bevolking in de ont wikkelingslanden en als je beweert dat vrijwilligerswerk vooral aan de basis moet worden gedaan, dan kom je automatisch in de land bouw terecht", zei Prins Claus in de functie van voorzitter van de Stichting Nederlandse Vrijwilligers onlangs in een interview. „Veel landen in Afrika vragen ons: kom nu helpen in de landbouw, bij onze voedselproduktie. De SNV zou met haar projecten graag op die wens inhaken. Maar het probleem is: waar haal je in Nederland in grote aantallen jonge landbouw-vrijwilligers vandaan? We heb ben vakmensen nodig. Idealisme alleen is niet genoeg", aldus Prins Claus. Door Jan Kees Kokke Naast de vrijwilligers - veelal Jong, onervaren - opereren er een aantal Nederlandse ondernemingen in de ontwikkelingslanden, die hun tropi sche landbouwervaring deels nog putten uit ons rijke koloniale Indische verleden. Vaak niet zonder succes. En hoewel hier de commercie het uitgangspunt is, wordt ook hier niet zonder idealisme gewerkt. „Anders komt het niet eens van de grond" zo vertelde zo'n Nederlandse planter. Ondernemingen, die op de oude weg van de Nederlandse planters zijn voortgegaan zijn bijvoorbeeld de uit het voormalige Nederlandsch-Indië stammende Verenigde HVA-Maat- schappijen in Amsterdam, maar ook de kersverse Euroconsult in Arnhem. De eigentijdse Nederlandse planters zijn, in tegenstelling tot vroeger, zelden eigenaars meer van de plantages. Zij adviseren en beheren. Eigen plantages Slechts hier en daar hebben Nederlandse ondernemingen nog wat eigen plantages in het buitenland. Unilever heeft er nog de meeste, namelijk in West-Afrika, Zaïre, Maleisië en de Salomons Eilanden. Plantages waar palmoliepitten, co pra, rubber en cacao worden verbouwd. Doorgaans werkt men er, aldus Unilever, met lokale planters. De Rubber Cultuurmaatschappij Amsterdam heeft nog eigen land bouwondernemingen in Tanzania en Mozambique (sisal), Liberia (rub ber), Panama (palmolie) en Colum bia (palmolie, bananen, plus een veefokbedrijf). Eind 1973 bedroeg de totale waarde hiervan ruim 25 miljoen gulden. Amsterdam Rubber heeft de suikeronderneming Mariën- burg inmiddels verkocht aan de Surinaamse regering. Voorts heeft de cultuurmaatschappij Transatlantics een theeplantage in Argentinië en de cultuurmaatschap pij Crone, eveneens gevestigd in Amsterdam, nog wat theeplantages in Zuid-Amerika. Daarmee houdt het wel op, voor wat betreft het aantal eigen plantages van Nederlandse ondernemingen in het buitenland. Een schijntje, vergeleken met het forse aantal uitgestrekte plantages, die de meer dan honderd vroegere Indonesische cultuurmaatschappijen bezaten. Nieuwkomers waren er na de oorlog ook al nauwelijks bij. Voor zover ons bekend slechts een. Namelijk de Amerikaans-Nederlandse onderne ming Bud Holland in Delft. Bud startte in 1972 een landbouwproject in Senegal. Inmiddels is de staat Senegal de grootste aandeelhouder van dit project geworden. Unieke positie Het tijdperk, waarin we grote eigen tropische plantages hadden, is definitief voorbij. En toch zijn we in de tropen nog lang niet uitgescha keld. Want zowel de cultuurmaat schappij "oude stempel", de Verenigde HV A-Maatschappijen, als de in Arnhem gevestigde jonge onderne ming Euroconsult, hebben op het gebied van de tropische landbouw weer een unieke positie opgebouwd. Maar dan voornamelijk als advi- Er ontstonden, wat Je zou kunnen noemen, cultuurmaatschappijen- Zo was het eenmaal: een plantershuis in het voormalige Nederlandsch Indië. nieuwe stijl; maar die voor- een belangrijk deel nog steunden op onze Indische tropenkennis. Zo'n onderneming is vooral de onlangs opgerichte Euroconsult in Arnhem. Euroconsult is een combinatie van twee al veel langer. bestaande bedrijven; namelijk de Heidemaat schappij dochter Ilaco en Grontmij International. Op het hoofdkantoor van Eurocon sult in Arnhem vertelt adjunctdirec teur ir. W. C. Hulsbos (48): "Wij hadden in het begin van de Jaren vijftig al zoveel kennis verzameld in Nederland op het gebied van de plattelandsontwikkeling - zoals ruil verkaveling, wegenaanleg, polders, drainage, waterwerken, bosaanplant, landbouwprojecten - dat het wel licht nuttig zou zijn ons ook op het buitenland te gaan richten. Maar de Heidemaatschappij had geen tro penkennis". "Nu viel dat besluit in de periode, waarin de grote moot cultuurmaat schappijen zich uit Indonesië terugtrok. Je kreeg dus een enorme terugstroming van know-how, van kennis uit Indonesië. Daar was toen makkelijk aan te komen. We hebben Heidemaatschappij gecombineerd met die kennis uit Indonesië en zijn gestart als adviesbureau voor ontwikkelingsprojecten". Ons eerste project was in 1952 de drainage van een vallei in Syrië. Dat hield in het droogleggen van moerassen, maar ook de hele landbouwplanning van die streek. Na die opdracht zijn we verder in het Midden-Oosten aan de slag geraakt en vervolgens zijn we zo over de hele wereld uitgegroeid. Er is vrijwel geen land, waar we niet hebben gewerkt. Op het ogenblik hebben we veertig projecten lopen in bijna alle continenten van de wereld". De koloniale mentaliteit, is die verdwenen? Hulsbos: „We voelen ons sterk geëngageerd met het ontwikkelings werk. Anders zou je in die landen niet eens kunnen werken. Maar we zijn commercieel. Anders gaan we failliet. Dan houdt het op. We moeten tenslotte salarissen betalen. We kunnen alleen blijven voortbe staan als we commercieel zijn." Overbodig „Toch", zegt Hulsbos, „is het de bedoeling dat we ons zelf overbodig maken in de ontwikkelingslanden. Dan is ons werk af. Dan is onze taak als het ware volbracht. Want het gaat niet alleen om de technische toelevering van een stuk kennis. Net zo belangrijk is, wat er daarna gebeurt. Kennisoverdracht is dan ook een belangrijk aspect bij ons advieswerk in de ontwikkelings landen". Op een gegeven moment hebben zij adviseursbedrijven als Euroconsult niet meer nodig? Ir. Hulsbos is daar niet zo bang voor. "Want de problematiek is zo ontzettend ingewikkeld, baar is nog genoeg werk voor onze kinderen en zelfs onze kinds-kinderen. Er is gebrek aan kennis, maar bovenal aan geld. Het werkterrein is onafzienbaar. Die hele ontwikke- lings-filosofie is trouwens een betrekkelijk nieuwe kennis. Eigenlijk pas een jaar oud". Bovendien bestaat er een controver se in het ontwikkelingswerk over de aanpak en welke problemen de prioriteit moeten hebben. Enerzijds bestaat er behoefte om zo snel mogelijk voedsel te produceren. Dat zou op korte termijn kunnen. Anderzijds moet de levensstandaard van de armen worden verhoogd. Daarvoor is meer adem nodig. Maar om het eerste probleem aan te kunnen pakken, heb je geld en kennis nodig. En die krijg je pas als je het tweede probleem hebt opgelost. Met andere woorden het is een vicieuze cirkel, die moeilijk te doorbreken is. Vergrijsd Zelfs voor Euroconsult is het een probleem om nieuw personeel te krijgen. De groep planters uit Indie met hun grote kennis van de tropische landbouw, is vergrijsd. Nieuwe mensen, die voldoende ervaring hebben, zijn moeilijk te vinden. In totaal beschikt Eurocon sult over een 170-tal adviseurs, van wie de meesten voortdurend in het buitenland zijn. Begin volgende maand start Euro consult met een grootscheeps project in Egypte. In opdracht van de Egyptische regering, en zoals gebruikelijk in samenwerking met een lokaal adviesbureau, moet men een plan maken voor de ontwikke lingsmogelijkheden voor de land bouw, toerisme en industrie in een woestijngebied tussen Alexandrië en de Libische grens, een gebied ongeveer zo groot als heel Nederland. Voorts is Euroconsult kortgeleden met een soortgelijk project gestart in Saoedi-Arabie en werd begonnen met een enorm irrigatieproject in Irak. Met Perzie wordt nog onderhandeld over de opdracht voor een enorm landbouw- en veeteelt project. Op verzoek van de Indonesische regering herstelt Euro consult een groot aantal irrigatie projecten, die indertijd door de Nederlanders zijn aangelegd. En in opdracht van de Wereldbank maakt Euroconsult een studie voor een optimalisering van het watergebruik van het hele Indusstroomgebied en wat dit betekent voor de groei van de landbouw. Doorgaans zijn het allemaal projec ten, die helemaal van de grond af aan moeten worden opgebouwd, in streken waar niets, maar dan ook niets aanwezig is. Soms zelfs niet eens mensen. Euroconsult heeft met dit advieswerk een tamelijk unieke positie in de wereld opgebouwd. Suiker Net zo uniek, maar dan op een meer afgepaald gebied, is de positie van de Verenigde HVA-Maatschappijen. De HVA is namelijk expert in opbouwen van suikerfabrieken in tropische landen. In het adviseren en beheren van tropische suikeron dernemingen ziet de HVA een goede toekomst liggen. De HVA is daarmee één van de weinige oude Indische cultuurmaat schappijen die nog floreert. Vroeger

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 19