Rico Bulthuis
"Tijdens de crisis
is mijn geloof in
de mens vermoord..."
"De
dagen
na
donder
dag"
ZATERDAG 3 MEI 1975
EXTRA
PAGINA 19
"Zij die de droeve jaren waarover
zoveel vrolijkheid valt te vertellen,
hebben overleefd en nu ongeveer
zestig jaar oud zijn, vrezen elke dag
nog hun ontslagbrief. Ze voelen zich
schuldig als ze dure dingen kopen,
maar ze kunnen hun huis niet
luxueus genoeg inrichten. En stuk
voor stuk hebben ze openlijk of
heimelijk en zelfs zonder het zich te
willen bekennen, wantrouwen tegen
de mensen en de wereld". Rico
Uithuis schreef over die droeve
jaren: tussen donderdag 24 oktober
1929, toen de New Yorkse beurs
instortte en de economische wereld
crisis begon, en 10 mei 1940, toen
heel die wereld voorgoed verdween.
"De dagen na donderdag" zijn,
blijkens de ondertitel, "aantekenin
gen uit de crisisjaren", notities over
de belevenissen van een betrekkelijk
kleine groep mensen, jongelui met
artistieke neigingen, in Den Haag,
en allemaal slachtoffers van die
economische crisis.
Een stuk autobiografie dus, de
werkelijkheid gezien door een
persoonlijkheid. Die persoonlijkheid
tekent zichzelf als een toeschouwer,
een buitenstaander, die zeker
achteraf dat kleine bedrijf van
mensen geamuseerd gadeslaat. Maar
hij laat tussen de regels ook nog
een andere kant van die persoon
lijkheid zien: een mens met een
grote behoefte aan de warmte van
anderen. Hij zoekt de geborgenheid
van de groep, van de herbex-g, maar
hij wordt telkens weer teleurgesteld.
Met het verstrijken der jaren
verdwijnt ook het decor van mensen
en dingen waarin die warme
geborgenheid mogelijk was en "de
veiligste herberg is de dood". En het
was de crisis, zegt Rico Bulthuis, die
mijn generatie op die uitzichtloze
weg heeft gedreven, we hebben geen
kansen gemist omdat we die niet
hebben gekregen, we zijn een "lost
generation".
Uit die visie van nu schrijft hij over
zijn eigen jeugd en over zijn
vrienden. Het verhaal speelt in het
de Beeklaan, in de Vogelbuurt, in de
binnenstad. Hij schrijft met mach
teloze liefde over zijn vader, die een
vreedzaam esperantist was en
behalve vele levende talen ook de
kunstmatige kende, "die behalve op
de gehele wereld nergens worden
gesproken". Die spitse ironische toon
klinkt in het hele boek - behalve
wanneer Bulthuis echt boos wordt
op de flessentrekkers en schurken
die kans zagen te floreren op de
lege zakken van de armoedzaaiers.
Hij tekent met ironische genegen
heid zijn moeder, die neurotisch
theater met haar lichamelijke
klachten maakte - en tenslotte met
dankbaarheid over zijn beide ouders,
die hem in die jeugdjaren uit en
met bescheiden middelen financier
den tot hij een klein baantje bij de
PTT had veroverd. En daarmee,
binnen de berooide kring van zijn
vrienden, een zekere maatschappe
lijke status had verworven.
Die vrienden - enkelen leven nog,
Nico Wijnen, Don en Ly Vermeire,
anderen. Ze vormden een los-vaste
groep in het Den Haag van de jaren
dertig. Eerst op de Tekenacademie
met de schoolavonturen, dan in
allerlei avonturen: als schilders
knecht, kleine theater-ondernemink
jes, feesten en vreemde voorvallen.
De kleine gemeenschap van Kijk
duin, met de huiseigenaren zwartsik
en witsik en kunstschilders die in de
nacht verdwenen. Het huis in het
Westeinde, waar Bulthuis woonde,
het merkwaardige restaurant-ge
meenschapshuis "Vandaag" in de
Elandstraat, de artistieke bevolking
van Het Wachtje bij de Maliebaan,
tehuis van velen in die dagen: Paul
Steenbergen, Carmiggelt, grote
Haagse artistieke namen. Het
paranormale gezelschapsleven, met
ontelbare vindingrijke oplichters en
slachtoffers die bedrogen wilden
worden en zich verzetten tegen de
ontnuchtering.
En de buitenwereld, die de kleine
groep niet ongemoeid liet. De
controleurs van de steun, die hun
"clienten" verachtten en vernederden,
patroons die genadeloos putten uit
het grote reservoir werklozen. De
politieke strijd en demonstraties,
waar sommigen aan meededen,
fascisten als Adalbert Smit en
Haighton, die probeerden in dit
milieu te penetreren. de nog
gevaarlijker buitenwereld van joden
haat en jodenvervolging. En op dit
punt wordt het schuldgevoel van
Rico Bulthuis scherp en niet te
verdringen: niet genoeg te hebben
gedaan om die mensen toen en latei-
te helpen. Hij schrijft met
smartelijke genegenheid over Alice
DoreJl, een jonge, knappe vrouw
toen, zwervend door Europa en hier
neergestreken, tot zil naar Ausch
witz werd gedeporteerd en na de
oorlog bleek, dat zelfs de herinne
ring aan haar was verdwenen. De
acteur Ger Vos en diens afscheid:
"Toen het tijd werd om weg te gaan
zei Ger: 'Ik heb gehoord dat we
naar Polen moeten. Daar versta ik
geen hond'. Toen stond hij op, gaf
ons zwijgend een hand en
stommelde met zijn zware zak de
smalle draaitrap af. Nog een keer
keek hij om en riep: 'Als ik uit
Polen kom breng ik een polonaise
Herinneringen, met ironische opge
wektheid genoteerd, aan een sombe
re, mensen-vernederende tijd. Wie
er, zoals Rico Bulthuis, op deze
wijze is doorgekomen is ondanks
alles een gelukkig mens.
Door
Jaap Joppe
Het Wachtje op de Haagse Maliebaan: pleisterplaats van kunstenaars in de jaren dertig.
vlugge assistenten. De dames
moesten wel vier gulden meebrengen
voor die proefopname. Dat leverde
geen probleem op.
Bulthuis: "Alleen zat er geen film
in de camera." In zijn verhalen en
in zijn boek klinkt de verloederde
sjieke wereld van vooroorlogs Den
Haag door. Hij stond aan de
periferie, maar heeft geobserveerd,
bewaard en vastgelegd. En steeds
ambiance van onttakelde luister
wordt bekeken: het is liet graf
schrift van een generatie en een
periode. Zelf bleef hij naar werk
zoeken.
„Ik ben zelfs door Nederland gaan
reizen om een baantje te zoeken.
Daar ben ik onder de Moerdijk nog
voor gearresteerd. Omdat ik werk
zocht dat deed alleen een idioot.
Maar toen ik al 27 was kreeg ik
eindelijk via via een baan, bij de
PTT. Voor dertig gulden per maand
voegde ik blaadjes bij elkaar met
zo'n rubber duimpje, en later moest
ik foto's spoelen in de donkere
kamer.
Maar ik deugde daar helemaal niet
voor. Dat was geen werk voor mij
ik kreeg het gevoel dat ik een
geparkeerde fiets was die naar zijn
pensioen stond toe te roesten."
Wantrouwen
Rico Bulthuis is nu 63. De crisistijd
ligt meer dan dertig jaar achter zijn
smalle, veerkrachtige rug. Maar hij
zal er niet meer omheen kunnen;
zijn levensstijl en filosofie zijn
bepaald door wat er op donderdag
24 oktober 1929 in New York
gebeurde: de beurspaniek die langs
een decennium van economische
ellende naar de Tweede Wereldoor
log leidde.
Nu zegt hij
„Wat ik aan die crisis heb
overgehouden is een absoluut
wantrouwen tegen het gezag,
minachting. En nog steeds hou je
het gevoel in de crisis te zitten, dat
gaat er niet meer uit.
Wat wil je, ik was bijna vijftig toen
ik eindelijk een goeie, vaste baan
kreeg. Kijk, mijn levensbeeld was de
literatuur van Aart van der Leeuw,
het idealisme van Bellamy met zijn
twaalf wijze mannen die de wereld
zouden regeren, en op de achter
grond het Rode Rusland waar
straks al het goede vandaan zou
komen.'
Nou, dat zakte ook weer in. Dan
blijven alleen ironie en pessimisme
over mijn geloof in de mens is
dan ook tijdens de crisis vermoord.
Ja, mijn leven is bepaald door de
tragiek van het idealisme."
Poppenspeler-occultist-astroloog-romancier-journalist: dit moet
het verhaal worden van Rico Bulthuis (63), zo'n man die
misschien dankzij zijn bemoeienissen met het buitenwereldse
kans lijkt te zien een etmaal met 36 uur te vullen. Hij heeft
omtrent vijftig boeken geschreven; een bibliografie die onder
zeer uiteenlopende noemers in de catalogus moet worden bij
geschreven. Zijn laatste, "De dagen na donderdag", behelst
"aantekeningen uit de crisisjaren" (Kosmos, f 19,50) en is de
autobiografie van een auteur die in al die voorgaande werken
nooit over zichzelf heeft kunnen schrijven.
Door
H. J. Oolbekkink
„Ik kom uit een milieu dat de crisis
niet gekend zou hebben als ik, als
nakomertje, er niet geweest was.
Mijn vader was ambtenaar, leraar;
mijn broer was tekenleraar; verder
zaten er in mijn familie rijke
Groningse boeren het was een
bourgeoiswereld met vaste normen;
vrij eenvoudig, maar wel cultureel,
vader had tienduizend boeken in
huis. Ik ben dan ook opgevoed in
het zeer grote idealisme van de
jaren twintig, van het Fatsoen
onder de mensen en de Wereld zal
Beter worden."
De wereld is nooit meer beter
geworden en Rico Bulthuis kijkt er
met een altijd ironisch-wantrou-
wend oog tegenaan, want hij weet:
het kan hooguit slechter worden.
We zitten in het zojuist van een
facelift voorzien restaurant van de
Haagse Bijenkorf en als Rico's stem
eens uitschiet, kijken keurige me
vrouwen wait geschokkeerd op van
hun te grote taartjes. Bulthuis lijkt
het niet te merken: hij herleeft de
autobiografie die hij pas geschreven
heeft, want zijn generatie zal tot
aan de dood beslopen blijven door
de crisis van de dertiger jaren.
Hoofdprijs
„Vader was een wereldvermaardheid
op Esperantogebied, aaar schreef hij
ook romans in. Hij sprak
twaalf vreemde talen, Volapuk
inbegrepen. Iedereen was erg op
hem gesteld, maar hij had geen
vrienden die hem ox> zijn voornaam
noemden. Mijn moeder was een
felle, feeksachtige viouw die actrice
had willen worden, maar daar
mocht niet eens over gepraat
worden.
Daar kwam ik dus uit voort, en wat
kon ik? Om te beginnen was ik
leesblind; ik heb een overwegend
visuele instelling, dus ik vertaal elk
woord meteen in beelden. Nou, als
je zoiets had was je een stommeling
en daarom moest ik maar gaan
tekenen."
Bulthuis ging naar de Academie
van Beeldende Kunsten en viel er,
als adept van de Jugendstil-in-haar-
nadagen, met een smak in Nieuwe
Zakelijkheid en Bauhaus: een
overgang die hem vrijwel van zijn
wortels lossneed.
In 1932 schreef ae Filmliga een
scenarioprijsvraag uit. De hele klas
zou meedoen, maar Rico mocht niet,
want dat kon hij tóch niet.
Vloekend draafde hij de Academie
uit, huurde met een vaderlijke
subsidie van een rijksdaalder per
week, een zolderkamertje en schreef,
op stoel 77 van de Koninklijke
Bibliotheek („lekker dicht op de
verwarming"), zijn particuliere sce
nario. Uit ongeveer honderd inzen
dingen trok hij de hoofdprijs.
„Dat was een klap, het gooide alles
ondersteboven, ik was Kunstenaar.
Mijn ouders vonden dat natuurlijk
maar niks. Je moest een vaste baan
hebben, dan was je pas wat.
Op ander niveau heeft Albert
Camus hetzelfde gehad. Diens broer
was ergens in een Frans dorpje
ondersecretaris of zo, maar die zat
goed. Zelfs toen Camus de
Nobelprijs had gewonnen ach,
woorden zijn lucht, daar kun je niet
van leven."
Uitgehold
Hij raakte bevriend met een groepje
eveneens door kunstzin bevlogen
jongeren die voornamelijk buiten de
wereld stonden. Want die wereld
werd beheerst door het stempello
kaal waar de steuntrekkers dagelijks
de vernedering moesten ondergaan
van de door Colijn verstrekte fooi in
ruil voor aan het klein-ambtefiaren-
dom verschuldigde horigheid.
Het was ook de tijd waarin nog
altijd het onterechte geloof bestond
dat armoe en kunst broer en zus
moesten wezen.
„We zaten wel in de crisis, maar we
voelden de rotzooi niet. We konden
weliswaar niets kopen, maar' dat
hoefde ook niet. Wij wilden er
alleen maar netjes uitzien Je
moest altijd wel een keurige
stropdas hebben, dat hoorde zo. En
verder wilden we alles vanuit ons
idealisme doen; de plannen die we
hadden, de dingen die we omver
zouden werpen; maar we waren
allemaal tot werkloosheid veroor
deeld.
Toen ik 26 was kreeg ik van mijn
vader vier gulden per week daar
bestonden hele gezinnen van. Dus
die crisis heeft mij niet financieel,
maar wel geestelijk uitgehold. Want
wij zijn in die tijd met een verkeerd
wereldbeeld opgevoed. Idealisme is
op zich natuurlijk goed, maar het
kan ook een kwalijke zaak zijn,
Rico Bulthuis
vooral als je in dat vacuum leefde
zoals wij."
In die tijd van liefdadigheid-op
een-koopje gold de werkloze arbei
der nog als een karakterloze schelm
die Colijns geld in draf naar de
kroeg bx-acht, al was het maar bij
wijze van vlucht. Het wereldje van
stromeloze gesprekken die aanstonds
de wereld zouden verbeteren; maar
ook wel in eigen, gekoesterde
belangstellingen.
„Ik had een aantail gepassioneerde
interesses. Dat was het poppen- en
marionettenspel, de astrologie en
zeker het occultisme. Er zat een
sprookjesachtige neiging in me, een
hang naar romantiek; als ik
katholiek was geweest zou ik
verschrikkelijk vroom geworden zijn,
alleen maar om afvallige te worden,
Kijk, mijn familie was al drie ge
neraties onsterfelijk, je had hele
maal niets, wist ook van niets.
Toen ik 28 was zei fk tegen een
Joodse vriend, wist ik veel: „Joh,
zeg die synagoge toch op, dan ben
je van het gedonder af." Nou in die
sfeer was het occultisme voor mij
een reuzewereld om in re vluchten,
want ik had geen enkel houvast
ik kón niets geloven, ik ben een be
roepstwijfelaar. Met mij is het zo:
ik weet iets of ik weet het niet,
maar ik geloof niets."
In Het Wachtje aan de Maliebaan
kwamen de vrienden bijeen, en ook
daar werden de plannen geboren die
alles anders zouden maken. Bulthuis
praat er druk en beweeglijk over,
alles met mimiek en gebaar
geïllustreerd. Soms staan de
donkere ogen wat slaperig, opeens
lichten ze op, alsof net verleden
toch minder veraf ligt ian de jaren
onverbiddelijk aangeven.
In dat historische cafe beriepen de
jonge kunstenaars zich op carrières
die nog moesten komen: talent zat,
maar wie wilde het herkennen?
„Ik heb nog een poosje in het
politieke cabaret van Alice Dorell
gezeten. Ze was Duitse, dus daar
was altijd gedonder mee vanwege de
politiek. Dat mocht niet, maar die
verdomde Fritz Hirsch met z'n
zeik-operettes, dat mocht wel.
Publiek kreeg je trouwens niet voor
zo'n cabaret.
We hadden onder andere Cilli Wang
en Martie Verdenius en dan zat de
premiere vol met genodigden, maar
daarna deed je het voor twaalf of
acht of soms .naar twee mensen.
Dan zeiden we- „Goeienavond,
mevrouw, meneer" en dan gingen we
koffie met ze drinken, intussen
bereikte je niks in ditijd."
Pestkoppen
De crisis-perdodiehet is de spil
waaromheen Bulthuis' leven draait
en zal blijven draaien. Zijn mond
vertrekt giftig en zijn ogen ketsen
vonken als hij het heeft over de
controleurs die moesten nagaan of
de steuntrekkers geen klandestien
werk deden of op de voorgeschreven
uren wel thuiswaren.
„Pestkoppen waren dat, kleine
machthebbertjes in een verrotte
wereld. Het was zo, die crisis zette
de wereld onder een vergi-ootglas
de goeden werden beter, de slechten
rotter."
Het was een pexiode van „prakke-
zeerders", het slag talentvolle oplich
ters dat geld uit schuim en illusies
klopt.
Er werd een filmfabriekje opgericht
waar ook Rico Bulthuis in deelnam.
De bedoeling was filmtests te maken
met voor een aantal gelukkigen het
vooruitzicht dat de UFA hen stellig
zou uitbouwen tot wereldsterren.
Honderden meisjes kwamen er op af
die gewillig de koddigste poses
aannamen ten gerieve van de
lonkende regisseur en zijn vinger