Kamer
leden
zijn
geen
blij-
vertjes
Vondeling
Ik voel
voor
uitdien
plicht"
trnmBL
Roolvink
"Niet
tussen
tijds
weggaan
De Koster
"Kamer
geeft
veel
ervaring"
ZATERDAG 29 MAART 1975
De samenstelling van onze Tweede
Kamer is aan sterke wisseling
onderhevig. Twee Rotterdamse stu
denten aan de Erasmusuniversiteit,
Van Schendelen en Van der Paardt,
hebben in een studie vier jaar lang
de Tweede Kamer onder de loep
genomen. Van die Tweede Kamer
verlieten tussen 1 januari 1970 en 26
augustus 1974 maar liefst 122
kamerleden „de politieke arena".
Nu moet men er wel rekening mee
houden dat er in die tijd tweemaal
Kamerverkiezingen waren; situaties
waardoor de sterkste wisseling van
de tweede kamerbevolking ontstaat.
De onderzoekers constateerden ver
der dat na de verkiezingen ongeveer
1/3 van de oude Kamerleden
terugkeert in de groene bankjes,
maar tussen de verkiezingen door
vertrekt ook nog eens 20 tot 25%
van de kamerleden.
Waar bleven de kamerleden?
Volgens de Rotterdammers kwamen
er 33 bij de overheid terecht, 25
„stroomden door" naar de regering
(dus of het kabinet-Biesheuvel of
het kabinet-Den Uyl), 22 gingen
met pensioen, 12 belandden bij
maatschappelijke organisaties en 14
in het bedrijfsleven.
Een van hun conclusies is dat het
Kamerlidmaatschap goede vooruit
zichten biedt op een stijgende
carrière. De PvdA en de VVD
brengen de meeste carrieremakers
voort.
Het sterke verloop is voor de
Tweede Kamer zelf natuurlijk
helemaal niet gunstig. Haar ontvalt
een stuk ervaring en geheugen. Door
de uittocht is binnen tien jaar het
gemiddelde aantal ervaringsjaren
van 5,8 naar 3,6 gedaald.
Wij vroegen drie oud-ministers, die
wel in de Tweede Kamer terugkeer
den na hun kabinetsperiode waarom
zij naar het parlement teruggingen.
De drie hebben namelijk het
mooiste moment op hun carriere-
springplank voorbij laten gaan.
Kamervoorzitter en oud-minister
van Financiën dr. Anne Vondeling
(PvdA), oud-staatssecretaris en latei-
minister van Sociale Zaken Bauke
Roolvink (AR) en Haas J. de
Koster (VVD), oud-staatssecretaris
buitenlandse zaken en voormalig
minister van Defensie gaven hier
hun mening over.
„Als het maar enigszins mogelijk is
zouden staatssecretarissen en minis
ters uit het reservoir van actieve
politici moeten kamen. Zodra hun
tijd erop zit zouden ze in het
algemeen *erug moeten keren naar
hun basis: de Kamer. Ik ben geen
voorstander van vakministers van
buiten af. In die zin dat ik vind dat
de gekozenen in de eerste plaats
politici moeten zijn, daarna dat ze
de eigenschappen moeten hebben
om een departement te leiden en
pas op de derde plaats komt voor
mij de aparte deskundigheid".
Tweede-Kamer-voorzitter dr. A.
Vondeling is van mening dat
Kamerleden en ministers op hetzelf
de veld werken. „Het een is niet
zoveel belangrijker dan het andere.
De status van de minister is naar
buiten toe echter groter. Je wordt
ook meer verwend als minister zowel
wat de medewerkers als wat de
financien betreft. Met het terugke
ren naar de Kamer zullen de
mensen, die daar makkelijk aan
wennen en gevoelig voor status zijn,
de meeste last hebben".
Vondeling weet waarover hij praat.
Met zijn 28 jax-en Kamerlidmaat
schap plus enkele ministeriele jaren
is hij de nestor van het parlement.
«tg i V-J
Over het Kamerlidmaatschap: „Ka
merleden werken hard. Topambte
naren ook, evenals ministers. Je
kunt de jaren, die je in de actieve
politiek doorbrengt, echt wel als
tropische jaren -us dubbel
tellen. Dat doen we ook met het
pensioen-twintig jaar kamerlidmaat
schap levert een volledig pensioen
op".
Persoonlijk zou Vondeling wel iets
voelen voor een „uitdienplicht" voor
Kamerleden. Hij vindt dat Kamerle
den wel eens erg gemakkelijk
opstappen. Daartoe verwijst hij naar
de situatie van DS'70. „De kiezers
kiezen voor vier jaar en dan kan je
niet zomaar zeggen: Ik stop ermee.
Ik vind dat men zoiets veel te
gemakkelijk doet. Dat geldt ook
voor Biesheuvel, die als AR-lijst-
voerder de verkiezingen inging,
maar niet in de Kamer ging zitten.
Dat noem ik kiezersbedrog".
Veel milder oordeelt Vondeling over
de Kamerleden, die aan het eind
van hun periode een burgemeester
schap kunnen krijgen of Commissa
ris van de Koningin worden. „Men
blijft daarmee in publieke dienst".
„Wanneer men zich voor de Kamer
kandidaat stelt, is men behou
dens uitzonderingen moreel
verplicht om zitting in die Kamer te
nemen. Dat geldt zeker voor de
mensen, die bovenaan de lijst staan.
De kiezers hebben je het vertrouwen
geschonken, dus rust op Jou de
verplichting om de parlementaire
periode uit te zitten. Ik ben er niet
voor om uitsluitend op de lijst te
gaan staan om een ministerspost in
de wacht te slepen. Bovendien is het
van niet geringe betekenis, zowel
voor het parlement als voor het
nieuwe kabinet, dat kamerleden
met regeringservaring aan de
discussies deelnemen".
Oud-staatssecretaris en later minis
ter van Sociale Zaken Bauke
Roolvink calculeert daarbij wel een
marge in, waarin ministeriele
opvolgers niet onmiddellijk de wind
van voren krijgen van hun
voorgangers. „Dat is een ongeschre
ven regel. Men moet elkaar wel een
aantal maanden de tijd geven".
Roolvink geeft ruiterlijk toe dat het
terugkeren in de Tweede Kamer een
moeilijke tijd voor hem was. „Twee
keer heb ik het meegemaakt. De
eerste keer nadat ik staatssecretaris
op Sociale Zaken geweest, was
het moeilijker dan na mijn
ministersperiode. Je hebt dan geen
ambtenarenapparaat meer tot je
beschikking, je moet weer allerlei
dingen zelf gaan doen. Het was toen
een beetje: van manager naar
klusjesman".
Hij is er in het algemeen niet yoor
dat kamerleden tussentijds vertrek
ken. „Je moet natuurlijk wel ruimte
laten voor bijzondere gevallen".
Roolvink vindt het Kamerlidmaat
schap veel eisend. „Dubbele of
tropische jaren vind ik wat
subjectief. Ik zou het willen houden
op 150 procent van een normale
baan".
Volgens Roolvink moeten nieuwe
kamerleden beter begeleid warden
bij het acclimatiseringsproces. „Een
verloop van 122 man binnen vier
jaar is natuurlijk veel te veel". Hij is
er voor dat een kamerlid enkele
nevenfuncties houdt. „Een kamerlid
moet niet alleen kamerlid zijn. Hij
moet relaties met alle kringen van
de samenleving onderhouden".
Nog steeds maakt Roolvink, die nu
zijn laatste periode vervult omdat
hij dan 65 wordt, dagen van 's
morgens acht tot 's avonds elf a
twaalf uur. „De spreekavonden ben
ik aan het terugschroeven. Ik wil
niet elke avond meer op pad".
„Wanneer men van de Kamer uit
staatssecretaris of minister wordt,
dan ligt de carriere voor mijn
gevoel anders dan voor mensen, die
uit het bedrijfsleven in de regering
komen. Ik heb bij voorbeeld in 1966
duidelijk voor de politiek gekozen en
ben de Kamer ingegaan. Daarom
vond ik het logisch weer terug te
gaan naar die Kamer na het
ministerschap".
Het VVD-Tweede Kamerlid Hans de
Koster is in feite nu pas bezig aan
zijn eerste volle termijn als
Kamerlid. Nog maar net gekozen in
1967 werd hij al enkele maanden
later staatssecretaris in het kabinet-
De Jong. Daarna keerde hij even
terug als Kamerlid, maar werd toen
minister van Defensie.
Als oud-minister zegt hij„Het is
eigenlijk essentieel voor leden van
het kabinet om eerst een tijdje in
die Kamer te hebben gezeten. Het is
toch een heel aparte wereld en het
is plezierig om van de werkwijze af
te weten".
Ook hij verheelt niet dat het
wisselen van de ministers-post voor
het Kamerlidmaatschap een moeilij
ke overgang is. „Die ervaring hoor
Je van iedereen die naar de Kamer
terugkeert. Als minister heb je de
uitdaging dat je meedoet aan de
landspolitiek, bovendien heb je de
verantwoordelijkheid voor je eigen
portefeuille. En dan moet je het als
kamérlid beslist weer helemaal
gaan maken in de fractie. Maar ik
heb geen seconde geaarzeld om naar
de Kamer terug te gaan, hoewel ik
tal van aanbiedingen uit het
bedrijfsleven had. Ik kon weer
voorzitter van het Verbond van
Nederlandse Ondernemingen wor
den. Maar de keuze voor de politiek
heb ik in 1966 gemaakt".
Hoewel De Koster het normaal
vindt dat mensen, die uit het
bedrijfsleven in de regering komen,
terugkeren in hun vak, acht hij het
fout dat er bij voorbeeld in de
Kamer geen enkele oud-minister of
-staatssecretaris zit van de KVP.
„Bij de PvdA is dat alleen maar
Vondeling".
Hij vindt het. bekeken vanuit het
standpunt van de Kamerleden,
begrijpelijk dat zij na een aantal
zware jaren Kamerlidmaatschap
naar andere functies uitkijken, al
staat naar zijn mening het
Kamerlidmaatschap noch het minis
terschap borg voor een geslaagde
verdere loopbaan in de maatschap
gauw de Kamer weer uitlopen", zegt
pij. „Het is wel zo dat de mensen te
hij, „maar na een aantal jaren, dat
kan ik me voorstellen".