Roofbouw: de
race naar
het einde
Is er
nog hoop
voor de
walvis!
Bijna alles
bruikbaar
Ongelijk
gevecht
5. dinsdag 25 maart 1975
Door
Mark Glotzbach
Hun zomerkwartier leek zo onge
naakbaar. In het noorden een ring
van eeuwige storm, graf van menige
windjammer, de Roaring Forties. In
het zuiden een met ijs bedekt conti
nent, Antarctica. Zij waren met hon
derdduizenden. Maar nooit met meer
dam ruimte en voedsed toestanden.
In grotere mate dan wie ook had
den zij die nodig, zij, de blauwe vin
vissen, de grootste wezens op aarde,
nu en ooit.
Toen drong, driekwart eeuw geleden
in hun rijk van ijsbergen en zeeën
rood van voedselkreeftjes een schep
sel binnen dat zich nooit had be
kommerd om de verhouding aantal-
ruimte-voedsel. De mens. Hij liet zijn
harpoenkanonnen dreunen en zijn
Jagers af en aan snellen om de sme
kende en altijd hongerige traanfa-
brieken te voeden met de dertig me
ter lange kadavers, een hap van hon
derd ton, in een half uur verzwolgen.
En weer was de gulzigheid te groot,
het ingrijpen te laat. In 1963 kwam
een verbod op de blauwe vinvisjacht.
Er waren misschien een paar duizend
over. Voor dit monogame dier dat
zich voortplant met één jong in
twee Jaar per paar is de zee wel heel
erg groot en leeg geworden en de
karna op het ontmoeten van een
paargenoot overeenkomstig klein.
Zo is de blauwe vinvis terechtge
komen in het „Red Date Book",
waarin de Internationale Unie voor
Natuurbescherming de met uitster
ven bedreigde düersoorten opschrijft.
Van de twaalf soorten baardwalvis-
sen staan er zeven in: de Groen-
landse walvis, de noordkaper, de zuid
kaper, de Japanse walvis, de buitrug,
de gewone vinvis en de blauwe vin
vis. Op de gewone vinvis na wordt
op deze soorten niet meer gejaagd.
Niet alleen door de Jacht veroor
zaakt de mens onherstelbare schade
aan de walvisstand, die de natuur in
dertig miljoen Jaar zo zorgvuldig op
bouwde. Hij vergiftigt daarbij nog de
zee met niet afbreekbaar chemisch
en ander afval. En door overbevissing
ontneemt hij de visetende soorten
hun voedsel. Alleen aan het eerste
punt wordt wat gedaan.
met een conventie die in 1936 door
26 landen werd geratificeerd. Deze
Geneefse conventie beschermde de
echte walvis (noordkaper, zuidkaper
en Japanse walvis) en de Groen-
landse walvis. In 1937 werden grote
delen van de zee gesloten voor de
walvisjacht, moederdieren met zogen
de jongen, benedenmaatse vissen en
de grijze walvis onder bescherming
gesteld. Voorts werd het vangstsei-
zoen beperkt.
In 1946 stelden 18 walvisvarende
staten de Internationale Walvisvaart
Conventie op. Zij vormden de Inter
nationale Walvisvaart Commissie, die
ieder jaar in Londen vergadert (de
laatste keren mochten zelfs verte
genwoordigers van internationale na
tuurbeschermingsorganisaties er bij
zijn) over vangstlimieten en andere
maatregelen. Voor het seizoen 1946-
1947 gold voor het eerst een limiiet:
16.000 blauwe vinviseenheden. Die
eenheid staat voor één blauwe vinvis,
2 gewone vinvissen, 6 noordse vinvis
sen en 2% buitrug. Regeringscontro
leurs aan boord moesten toezien op
naleving van de overeenkomsten.
De IWC bleef echter achter de
feiten aan hollen. Men wist eigenlijk
niks van de walvis af. Ja, wat basis
feiten en zelfs die niet zeker. De wal
vis paart in warme wateren en trekt
's zomers ijswaarts, hij wordt onge
veer dertig jaar oud, de wijfjes zijn
een jaar drachtig en zogen hun jong
ruim een half jaar. Slechts zijn li
chaam had, na zovele slachtingen,
geen geheimen meer.
Pas bij het kelderen van de vang
sten, na 1960, kwam echt weten
schappelijk onderzoek op gang. De
IWC stelde *n communique samen
vatn onderzoekers uit niet by de zuid
pool vissende landen en ook deden
biologen uit Amerika, Canaa, Japan,
Rusland en de FAO zeer veel aan
walvisonderzoek.
Het ging vooral om het
bepalen van de omvang, verspreiding
en bewegingen van de walviskudden.
Grote aantallen walvissen werden ge
merkt.
Wat wilde de IWC weten? Hoever
ae walvisvaarders konden gaan met
de vangst zonder de walvispopulaties
onder de grens te brengen die her
stel uitsluit. De walvisvaart wenste
zich (eindelijk) niet nog dieper in
eigen vlees te snijden. Zij wilde al
leen nog het overschot „oogsten", de
rente die ontstaat door de natuur
lijke sterfgevallen af te trekken van
het geboortecijfer. Dat is een gezond
uitgangspunt, al is het uit puur eigen
belang ingenomen.
Een ander bemoedigend punt: ten
tijde van de grootste vervolging, tien
jaar vóór en vijftien jaar na de oor-
log, bleek de vruchtbaarheid van de
walviswijfjes aanzienlijk te zijn ge
stegen. In plaats van een kwart van
oe blauwe vinviswijfjes was 60 pro
cent drachtig, van de gewone vinvis-
vrouwtjes de helft. Ook zijn de dieren
eerder vruchtbaar geworden, eerst op
hun tiende, nu op hun zesde Jaar,
bij een zelfde lichaamslengte, die
vlugger bereikt is door veel voedsel
voor weinig walvissen.
Bij de nieuwe inzichten behoorde
het afstappen van de blauwe vin
viseenheid als limiet (van 16.000 in
1946 teruggelopen tot 2300 in 1971)
De IWC stelde nu per seizoen aan
tallen per soort en per streek vast.
Er hoorde ook bij afwijzing van het
tien jaar geheel stoppen met de wal
visvangst, een resolutie van de deel
nemers aan de milieu-conferentie van
1972 in Stockholm, die bezorgder wa
ren om het voortbestaan van de wal
vis dan om dat van de walvisindu
strie. Dat afwijzen moge Jammer zijn,
de huidige veertien IWC-landen zijn
tenminste niet meer bezig de tak af
te zagen waarop zij zitten. Dat doen
de niet-georganiseerde helaas nog
wel.
Zo weigeren Brazilië, Chili, Peru,
Portugal, Spanje en Zuid-Korea nog
steeds het IWC-lidmaatschap. Tot
eigen schade en die van de walvis.
Hoeveel er waren en overbleven,
ruw geschat: 200.000 blauwe vinvis
sen, nu 2000 volgens de Amerikanen,
18.000 volgens de Japanners. Be
schermd sinds 1963. Zou zich herstel
len. 400.000 gewone visvissen. nu
20.000. 180.000 Noordse vinvissen en
Groenlandse walvissen, uitgestorven
geacht, maar de laatste jaren zijn er
enkele gezien. Sinds 1936 beschermd.
20.000 echte walvissen, nu 1200. Sinds
1936 beschermd. Herstelt zich bij de
zuidpool. 100.000 grijze walvissen, nu
12.000 na uitgestorven te zijn geacht.
Sinds 1936 beschermd. Toeristische
attractie bij de Californische kust.
Van potvissen en kleine walvissen
reen cijfers bekend.
Bijna alles van de walvis is
bruikbaar. Traan voor de be
reiding van margarine en zeep
en b\f het vervaardigen van
linoleum en kunstharsen. Toch
leverde de traan in de goede
jaren van de walvisvaart
slechts 2 procent van de we-
reldvetproduktie en 5 procent
van die produktie aan dierlij
ke vetten. Van beslissende be
tekenis is walvistraan dus
nooit geweest.
Vooral de Japanners eten al
eeuwen walvisvlees, dat naar
beste bielstuk smaakt. Hun
eilanden zijn arm aan weide
gronden met bijbehorend
slachtvee. Een walvisbiefstuk
is een uitstekende vervanging
voor het runderlapje. Verder
wordt walvisvlees verwerkt tot
honde- en kattevoer en als
vleesmeel tot veevoer. Van
walvisbeenderen worden lijm
en gelatine gemaakt en been
dermeel als meststof. Neven-
produkten zijn hormonen uit
inwendige organen, bindweef
selvezels voor bijvoorbeeld ten
nisrackets en leer uit de huid
voor onder meer fietszadels.
Potvisolie vormt de basis
voor geneeskrachtige zalven en
is te vinden in huidcrèmes,
schmink, lippenstift, schoen
smeer en smeerolie. Potvis
vlees is' voor de mens niet eet
baar. Het wordt gemalen, want
het vee lust het wèl. Amber,
een ziekelijke afscheiding van
potvisdarmen die eerst stinkt
maar na verloop van tijd lek
ker zoet gaat ruiken, is bij de
parfumfabricage zeer gewild.
Dan heeft deze tandwalvis nog
kostbaar ivoor in zijn onder
kaak.
In vroeger tijden maakte
men een aanzienlijk minder
economisch gebruik van de
walvis. Het spek was nodig
voor de traanwinning, de ba
leinen voor de corsetten. De
rest liet men zinken.
Wat een blauwe vinvis, 30
meter lang en 100 ton (een ton
per voetzwaar, opleverde: 50
ton vlees, 20 ton spek, 17 ton
beenderen, 2.500 kg tong, 1.000
kg long, 1.000 kg lever, 500 kg
hart, 400 kg nieren, 300 kg
maag, 2.000 kg ingewanden, 900
kg baleinen, 4.600 kg bloed.
Opbrengst aan traan 120 bar
rels (20 ton), die bij een gun
stige markt 50.000 gulden op
bracht.
De walvisvaart in het noorden stelt
al honderd Jaar weinig meer voor.
Bij gebrek aan walvissen. De Bas-
ken openden voor het eerst de Jacht
op grote schaal, in de twaalfde eeuw.
Zij visten eerst de Golf van Biskaye
leeg en zochten het toen in de
Noordelijke IJszee en bij New Found-
land. Ook de Engelsen, Fransen,
Spanjaarden en Portugezen waagden
zich zo ver. In 1578 waren bij New
Foundland bijna driehonderd walvis
vaarders aan het werk. De noord
kaper was hun belangrijkste prooi.
Barendsz en Heemskerck zagen in
1596 bij het zoeken naar een oos
telijke doorvaart om de noord bij
Spitsbergen talloze walvissen. Dus lie
ten de Hollanders zich door de Bas-
ken snel opleiden in het walvisvak
en na een dikke vijftig Jaar waren
de baaien van Spitsbergen vrij van
de Groenlandse walvis. De overgeble
ven dieren zochten de open zee en
het ijs op. Veilig waren zij er niet.
Kleintjes
Roofbouw plegend op het walvisbe
stand drongen de schepen van de
Noordse Compagnie steeds verder
naar het westen op, tot in Straat
Davis toe. Die roofbouw maakte in
de tweede helft van de achttiende
eeuw 'n einde aan de Hollandse pe
riode in de walvisvaart.
In de bloeitijd doodden
250 tot 300 Hollandse walvis
vaarders jaarlijks 1500 tot 2000 dieren.
Zij voorzagen heel West-Europa van
traan voor verlichting en baleinen
voor technisch gebruik. De rustige
Noordhollandse dorpen Jisp en De
Rijp waren thuishaven van zeer veel
walvisvaarders.
Rond 1760 voegde Amerika zich bij
de walvisvarende landen. Na de kud
den grijze walvissen, buitruggen en
zuidkapers ontstellend te hebben uit
gedund, legden de Amerikanen zich
vooral toe op de potvisjacht in de
Stille Oceaan. Zeshonderd schepen
gemiddeld, tussen 1820 en 1850, har
poeneerden er per Jaar 7000 tot
100.000. Een expeditie kon langer dan
twee Jaar duren. Vangstseizoenen
kende men niet.
Potvisolie was de grondstof voor de
kaarsenindustrie. De ontdekking van
petroleum in 1859 gaf de potvis enig
respijt. Zo ook de andere walvissoor
ten want de opkomst van de staal
industrie maakte tevens de baleinen
overbodig.
Harpoenkanon
Juist in het begin van die veertig
volgende voor de walsvis betrekkelijk
vredige jaren vond de Noor Svend
Foyn het harpoenkanon en de gra-
naatharpoen uit. Het was 1863 en de
moderne walvisvaart was geboren en
ook de snelle vinvis niet meer bui
ten schot. Noren en Engelsen mon
teerden harpoenkanonnen op de boeg
van rappe stoomjagers en schoten
in het laatste decennium van de vo
rige eeuw ieder Jaar zo'n 3000 wal
vissen, meest vinvissen.
Op zoek naar nieuwe jachtgebieden
trokken de walvisvaarders met de
Noren voorop naar het uiterste zui
den. Bij Antarctica vonden zij wal-
visrijke zeeën. Met het uitvinden in
1905 van de manier om traan voor
het maken van margarine te gebrui
ken was het lot van de vinvisbevol
king bezegeld. En dat van de laatste
walvissen in het noorden.
F arieksschepen
De walvisvaarders vestigden eerst
kuststations op nauwelijks bewoon
bare eilanden in de Zuidelijke IJs
zee. Later kwamen de varende traan-
fabrieken met hun tien tot vijftien
jagers. In 1910 was het aandeel van
de walvisvaart in de wateren om de
zuidpool al meer dan de helft van de
gehele vangst, in het noordpoolge
bied nog een kwart. In 1931 kwam
98 procent van de vangst uit het
verre zuiden.
Het hoogtepunt van de antarcti
sche walvisvaart lag tussen 1930 en
1940, Jaren van soms 41 varende ex
pedities. Tot de tweede wereldoorlog
werden bij de Zuidpool gedood (in
ronde getallen: 265.000 blauwe vin
vissen, 200.000 gewone vinvissen,
50.000 buitruggen en 7000 potvis- blauwe vinvissen, 12.500 gewone vin- decameerd. den dan Noorwegen, Engeland Japan
een. vissen en 1800 walvissen van andlere Voor de walvis betekende de oorlog en Duitsland hun vetpositie bijspij-
De vangst in zo'n topsetooen: 16.500 soorten. De buitrug was toen al ge- rust. Er na wilden ook andere lan- keren ten koste van de walvis vissen.
Rusland, Zuid-Afrika, Peru, Chili en
Nederland zonden eveneens expedi
ties naar de Zuidelijke IJszee. Maar
al met al waren het er minder dan
voor de oorlog. In de Jaren '50 twin
tig fabrieksschepen met 250 Jagers.
Dat alles bemand met 12.000 bonus-
beluste koppen. Zij slachtten per sei
zoen (van half december tot begin
april was de jacht open op baard-
walvissen, van begin november tot
half april die op potvissen) gemid
deld 30.000 walvissen die 400.000 ton
traan opleverden. Walstations ver
werkten bovendien nog eens 11.000
stuks.
Over de grens
Na 1960 begonnen de vangsten te
rug te lopen. De grens was over
schreden, de aanslag op het walvis
bestand zo groot gebleken dat de toch
al trage natuurlijke aanwas het lang
niet kon bijhouden. Voor het eerst
sedert de oorlog werd voor het seizoen
1963-1964 de vangstlimiet verlaagd
en wel van 16.000 blauwe vinviseen
heden tot 10.000.
De gewone vinvis kreeg nu de volle
laag, want in 1963 werd de Jacht op
de blauwe vinvis verboden. Ook de op
één na grootste werd echter schaars.
De kleinere kwamen aan de beurt.
De noordse vinvis eerst, daarna de
Brydewalvis, soorten waar de wal
visvaarders voordien nauwelijks naar
omkeken. De laatste Jaren is zelfs
de maar acht meter lange dwerg-
vinvis (even groot als een pasgebo
ren blauwe vinvisjong) niet meer vei
lig.
Omlaag
De vangslimieten moesten noodge
dwongen omlaag en het ene land na
het andere gaf de brui aan de wal
visvaart rond de zuidpool. Japan en
Rusland zijn overgebleven, elk met
drie fabrieksschepen plus Jagers. In
het seizoen dat nu aan de gang
is mogen zij 1000 gewone vinvissen
schieten, 4500 noordse vinvissen en
Bryde-walvissen en 7000 dwergvin
vissen.
De vamgt aan potvissen mag
op het zuidelijk halfrond de 13.000
niet te boven gaan. Voor het noor
den van de Stille Oceaan zijn de hui
dige limieten: 300 gewone vinvissen,
2000 noordse vinvissen en Bryde-
walvissen en 10.000 potvissen.
De potvis wordt vervolgd als nooit
tevoren. Tot voor enkele jaren wer
den alleen de mannetjes van deze tot
duizend meter diep duikende inkt-
viseter onder schot genomen. De wijf
jes, met hun elf meter vijf korter
dan de mannetjes, stonden voorheen
op die lyst vam ondermaatse en. dus
beschermde vissen. Voor de potvis ls
de limiet gelijk gebleven, voor de
dwergvinvis (Minke) zelfs 2000 ho
ger. Voor alle andere soorten zijn de
quota aanzienlijk lager, behalve voor
de noordse vinvis en Bryde-walvis in
het zuidpoolgebied, die eveneens ge
lijk is aan die van het vorig sei
zoen.
Behalve bij Antarctica wordt de
walvisjacht nog in bescheiden mate
bedreven in de Hudson Baai, langs
de kusten van Labrador, Alaska, Cali-
fornië, Zuid-Amerika, Japan, Nieuw
Zeeland, Australië en Zuid-Afrika. De
vrees bestaat dat de kust-vangsta-
tions weer genadeloos zullen toeslaan
wanneer de industrie belangstelling
gaat tonen voor nog kleinere soorten
zwemmende zoogdieren dan de dwerg
vinvis, zoals de bruinvis en de dol
fijn. De Japanners vangen al ieder
jaar 20.000 dolfijnen om op te eten.
Sinds de Amerikanen met ringnet-
ten op tonijnen vissen laten zij daar
in ook nog eens jaarlijks 250.000 dol
fijnen verdrinken, die zij vervolgens
wegwerpen. Een bijverschijnsel, maar
hoe lang nog? Tenslotte zijn in de
Noordelijke IJszee „kleintjes" als de
butskop en de narwal aan de rand
van de ondergang gebracht.
De race naar het einde in 14 Jaar:
1744 blauwe vinvissen, 29.000 gewone
vinvissen en 10.000 noordse vinvissen
en potvissen in het seizoen 1960-1961
geschoten, tegen 1.288 gewone vinvis
sen, 4.392 noordse vinvissen en Bry-
de-walvissen, 7.713 dwergvinvissen en
4.327 potvissen in 1973-1974.
In vroeger eeuwen moesten de Ja
gers hun kolossale wild tot op meters
benaderen om het met gewenst ge
volg een harpoen in het lijf te wer
pen en met speren af te maken.
Daarbij werd wel eens een sloep met
zes roeiers en harpoenier door een
zes meter brede staart verbrijzeld of
meegesleurd de diepte in En al ram
de een van pijn dolgeworden potvis
een heel enkele keer een stoom ja
ger, een eerlijke jacht is het niet
De man in het kraaiennest ziet de
walvis het eerst. Aan afmeting en
vorm van de ademwolk zijn soort en
grootte te herkennen Ook de rugvin
is een goed kenmerk. De kapitein
harpoenier hoeft met zijn jager ndet
dichterbij te komen dan veertig me
ier. Van die afstand kan hij met het
9 centiirieter harpoenkanon de 1.70
meter lange en 70 kilo zware harpoen
gericht afschieten.
De punt van de harpoen bestaat
uit de harpoengranaat, die door een
tijdontsteking zijn 600 gram kruitla-
aing pas in het lichaam van de wal
vis laat ontploffen. Aan het achter
einde van de harpoen is een dui
zend m lange l*jn bevestigd. Weerha
ken zorgen er voor dat de harpoen
niet uit de vis kan glijden tijdens
de doodsstrijd en bij het inhalen.
Soms zijn er „killers", harpoenen
zonder lijn, nodig om het werk te
voltooien.
Omdat een vinvis een veel dunnere
speklaag heeft dan een echte walvis
wordt lucht in het kadaver gepompt
om zinken te voorkomen. Vervolgens
wordt een staak met een vlag in het
lichaam gestoken en zonodig een
staak met een zendertje, zodat de
drijvende walvis kan worden afge
peild en de jager kan voortgaan
met de jacht.
Boeiboten, vaak verouderde Jagers,
Krengen de vis naar het fabrieksschip
Een twee ton zware klauw trekt het
dier aan zijn staart door de slipway
in het achterschip op het flensdek.
Daar wordt de vis geflensd, de huid
inet speklaag eraf geschild, in stuk-
Ken gesneden en door gaten in het
dek in de kookketels gestort Winches
trekken het nu witte en dampende
lijk door de „hellepoort" onder de op
bouw midsscheeps naar het lemdek.
Messen en stoomzagen brengen er
de resten terug tot handzame stukken
oor de ketels. In een half uur is het
gebeurd.