In wurgende greep
van schaakduivel
Aantal zenuwtics in Hoogoventoernooi niet te tellen
Roel van Duyn
verstand met stukken doosje in
kommervol leven in Djakarta
een bioscoop
'eer en hoe lang al dondert het rond de tweestrijd om
de wereldtitel schaken. Na de rellen in Reykjavik krijgt meneer
Fischer uit Amerika dit keer zijn zin met een ongelimiteerd
aantal partijtjes in Manilla. Die stad heeft er nog vele mil
joenen guldens voor over ook. Desondanks gaat het duel zeer
waarschijnlijk niet door, omdat de Rus Karpov zich met succes
verzet tegen het 'puntenvoordeel', dat de onverzoenlijke we
reldkampioen ook nog eens bedingt. 'Langer schaken dan
drie maanden', waarschuwt de Russische psychiater Portnof
bovendien, 'gaat ten koste van de gezondheid van de spelers/
)oor
)aan Overhoff
'eit Is echter, dat het schaakmon-
nensen in zijn wurgende greep
leeft en dat deze demon zelfs
lachtoffers heeft geëist. Wereld-
ampioenen zijn kakelgek gestorven,
indere grootheden kunnen zenuw-
rekken, de meest eigenaardige
«indelingen en een vaak bizarre
iwijze niet worden ontzegd,
•egendarisch is het verhaal van een
werigens onbekend man, die voor
volgende schaakpartij naar de
oernooizaal wandelt. Op straat ziet
n vrouw bij het paard van een
(roentekar staan. Hij snelt naar
toe en roept: „Pas op dame, u
staat in het schaak van het paard".
hoekschop
ander verhaal, dat een
ewaardeerd schaker voor het eerst
voetbalwedstrijd bezoekt. Op het
noment, dat er een hoekschop moet
fforden genomen, klinkt zijn ver-
leugde kreet: „Korterokade".
!n wat te denken van de man, die
felleen woont met zijn hond. Het
beest tovert op de aanwijzin-
an zijn baas de ingewikkeldste
iroblemen op het schaakbord. „Leuk
lieg, een hond die schaakt", zegt een
oevallige bezoeker. „Ja, maar mooi
lat ik al twee van de drie partijen
tegen hem gewonnen heb", meldt de
schaker apetrots,
neigt al aardig naar de
.Schachnovelle" van Stefan Zweig en
iaarom terug naar de werkelijkheid,
'aarin een gevorderd schaker nogal
ïns wil opvallen tussen de massa,
ie van het Siciliaans geen kaas
heeft gegeten. Qua uiterlijk soms al.
Afwezige blikken in bleke gezichten,
slungelachtige types, die op school
Hooit uitblonken in het vogelnestje
naken.
iVie op een perron een aantal
ledremmelde muisgrijze heren on-
landig heen en weer ziet struinen,
leeft niet zelden met een schaak-
op weg naar een uitwedstrijd
doen. Vergeetachtigheid en
verstrooidheid kenmerken een goed
schaker. Hij heeft de grootste
moeite met het gebruik van het
openbaar vervoer. Of hij stapt in de
Verkeerde trein, of hij zit wel in de
goeie en dendert de juiste bestem
ming voorbij, omdat hij met zijn
Collega's diep is verzonken in het
voor en tegen van paard gl-f3.
Een beetje schaker komt dan ook
regelmatig te laat voor zijn partij.
Het Hoogoven- en IBM-toernooi
bijvoorbeeld eindigden al jaren op
een zaterdag. Wordt normaal
's middags of 's avonds gespeeld, die
dag wordt de laatste ronde om tien
uur 's morgens afgewerkt en dat
staat telkens weer groot en vet
gedrukt aangekondigd. Niks hoor.
Ieder jaar weer stappen tegen een
uur of een een aantal verdwaasde
heren de zaal binnen, zich korzelig
over de bol krabbend waar de
tegenstander nu weer uithangt.
Van hetzelfde laken een pak vorig
jaar tijdens de laatste ronde van de
competitie van de Koninklijke
Nederlandse Schaak Bond (KNSB).
Gedachtig aan de in schaakkringen
gretig aangehaalde leus „wij zijn
een familie", denkt de KNSB het
honderdjarig bestaan op te luisteren
met een enorme bijeenkomst in
Arnhem, waar de hoogste klassen
hun laatste wedstrijd gezamenlijk
zullen uitvechten. Op de voorge
schreven tijd, een uur 's middags,
zijn echter nog vele tientallen niet
compleet, omdat Arnhem voor
honderden schakers nog niet een-
twee-drie is te vinden.
Wildeman
Een historisch geval dateert uit het
begin van deze eeuw. Arthur
Rubinstein, Pool van origine, valt in
de lobby van zijn hotel in slaap
voor een partij van het kersttoer
nooi in het Engelse Hastings. Na
drie kwartier wordt hij gevonden en
dan heeft hij, omdat de klok bij de
officiële start van de wedstrijd is
ingedrukt, nog maar vijftien minu
ten voor een verplicht aantal zetten.
Rubinstein holt naar het bord, Jaagt
zijn stukken als een wildeman over
de velden en zijn tegenstander
verliest door tijdsoverschrijding.
Eenmaal achter het bord is de
verstrooidheid bij de schaker
compleet. Hij roert zijn koffie met
een loper, die gewonnen en dus niet
meer belangrijk is en zo heeft een
duivels denker het zelfs gepresteerd
een afgeruild paard met smaak de
kop af te bijten. Tijdens het
schaken is de wereld teruggebracht
tot vierenzestig velden. Daarbuiten
bestaat niets meer. „Je verstand
gaat met de stukken het doosje in",
heeft Amsterdams wethouder Roel
van Duyn, ooit ernstig verslingerd
aan het schaken, eens gezegd.
Grote schakers kan zelfs onmaat
Fischer
ziet het niet zo zitten
FIDE-voorzitter prof. Max Euwe en mej. I. Bakker, secretaris-generaal van de wereldschaakbond,
luisteren verschrikt naar de spraakverwarring op het jongste congres van de FIDE in Bergen
(NH). Prof. Euwe heeft in zijn maatschappelijke loopbaan geen profijt gehad van het schaken.
schappelijk gedrag worden verweten,
omdat zij maar al te vaak volstrekt
geen belangstelling hebben voor wat
er buiten dat geblokte bordje
gebeurt. Zij zijn niet zelden
wereldvreemd.
Dezelfde Rubinstein bijvoorbeeld
presteert het in Rotterdam op de
tram te stappen, omdat hij Oskam,
een sterke Nederlandse schaker uit
zijn tijd, wil opzoeken. Rubinstein is
nog nooit in Rotterdam geweest en
zegt tegen de conducteur: „Een
enkeltje Oskam". Hij reageert zeer
verontwaardigd als de goede man
hem niet van dienst kan zijn. „Die
chauffeur is geen schaker", schimpt
hij.
Die -wereldvreemdheid uit zich ook
in de onaanspreekbaarheid van de
schaakgoden. Bij het Hoogoventoer
nooi bijvoorbeeld worden spelers nog
wel eens ondergebracht bij particu
lieren in Wijk aan Zee en
merken dan tot hun verbijstering,
dat de man veertien dagen lang in
huis niet wordt waargenomen. Hij
sluipt op onmogelijke tijden naar
binnen en naar buiten en houdt
zich verder uitsluitend in de
toernooizaal of achter de gesloten
deur van zijn ondèrkomen op.
De Joegoslavische grootmeester Pla-
ninc durft je zelfs helemaal niet
aan te kijken. Zijn partij is nog
niet afgelopen of hij stuift weg alsof
de rest van de wereld besmet is met
een of andere verschrikkelijke
ziekte. Hij is en blijft onvindbaar
tot de volgende ronde.
De wereld van de allergrootste
schakers bestaat maar al te vaak uit
torens, paarden en „slaan", waar
anderen zich van huizen, auto's en
een handdruk bedienen. In de
maatschappij zijn het vaak geen
doortastende figuren, geen zakenlui
met een stormachtige carrière. Z\j
bepalen hun waarde op de vlakken
van het schaakbord.
Met zestien stukken vluchten
schakers uit de werkelijkheid en dat
is niet veel anders dan wat een
„Junkie" met een „shot" hoopt t«
bereiken. Ook de grootste schakers
kunnen „stoned" zijn. Dan staan ze
voor zich uit mompelend voor de
etalage van een kruidenierszaak in
Wijk aan Zee. Of ze wandelen een
stukje met je op, blijven opeens
stokstijf staan, doen met hun
vingers een aantal denkbeeldige
zetten en vragen dan: „Waar had Je
het ook alweer over?"
Schaken werkt verslavend. Een
ontluikend talent, dat de eerste
geheimen van het spel heeft
ontrafeld, moet verder, kan en wil
vaak niet ontsnappen aan de drang
door te stoten naar het allerhoogste
niveau. Hij betreedt dan een irreële
wereld, waarin hij verdoofd is tegen
de zorgen van het normale leven,
die op vierenzestig vierkantjes niet
bestaan.
Een van de redenen, waarom
president Marcos van de PhilippiJ-
nen zich blauw wil betalen voor het
duel tussen Fischer en Karpov, is
dan ook de bestrijding van het hoge
druggebruik in zijn land. Als nu
iedereen in navolging van deze twee
bonzen maar gaat schaken, hoeft er
helemaal niet meer geslikt, gesnoven
of gespoten te worden, want op
e2—e4 is het even lekker wegdrijven
uit de werkelijkheid.
Als elke verslaving heeft echter ook
het schaken zijn kwalijke kanten.
Schoolopleidingen, carrières èn tal
loze andere interessante zaken zijn
eraan kapot gegaan. Maar wat wil
je ook als zoonlief zich op zijn
zolderkamertje over de Cambridge
Springs-variant buigt, terwijl zijn
vriendjes achter de meisjes aanja
gen. Juist op die leeftijd zijn
jongens vatbaar voor het schaak vi
rus, met alle gevolgen van dien.
Voor hun vriendjes zijn ze niet
meer acceptabel en tegelijkertijd
wordt de kans op enig maatschap
pelijk rendement verslonst.
Roel van Duyn weet dat gevaar nog
net te bezweren. Als hjj zo sterk
speelt, dat hij tegen het meesterni-
veau aanleunt, merkt hij dat het
schaken hem volledig opslurpt. Met
een enorme mentale inspanning
zweert hij het spel af. Toch
bezondigt hij zich nog wel eens aan
recidive en klimt weer hoog en
onbereikbaar in de toren. „Als je
Op de fles
twintiger jaren het begrip van dag
en nacht zelfs volledig kwijt.
Deze grootmeester zit tijdens een
toernooi op zijn hotelkamer op het
schaken te blokken. Hij weet dat hij
om vijf uur moet spelen, kijkt
toevallig op de wekker en ziet dat
het kwart voor vijf is. Giert in een
taxi naar het strijdtoneel en merkt
dan pas dat het vijf uur in de
nacht is. Dat het donker is, dat het
hotel en de straat verlaten zijn,
realiseert Grunfeld zich niet.
Zijn landgenoot Louis Paulsen kan
het lichamelijk helemaal niet aan.
Hij schaakt in een tijd, dat de klok
het spel nog niet begrenst. Een
partijtje kost hem zo'n tien uur en
omdat hij al die tijd steeds niet eet,
teert zijn lichaam volkomen uit.
Verpa
Slapeloosheid
het een hele tijd hebt laten liggen,
ga Je er weer krankzinnig naar
verlangen".
De duivel loert op iedereen. In Den
Haag is een geval bekend van een
mannetje, dat een winkeltje in
tweedehands spulletjes heeft. Als hij
echter eenaal in de ban van het
schaken is, helpt hij geen klant
meer en zit hij van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat in zijn achterka
mertje partijtjes na te spelen.
Alleen schakers komen nog wel eens
achterom. De winkel is op de fles.
Zelfs de groten hebben andere
begaafdheden opgeofferd aan het
schaakspel. Neem de Duitser Lasker,
ooit wereldkampioen. Een groot
wiskundige, die bij wijze van
spreken zo de relativiteitstheorie
kan uitvinden. In zijn tijd ook een
hoog geschatte vriend van Einstein,
maar Lasker kiest voor het schaken.
De Oostenrijker Reti idem dito.
Wiskundig uitzonderlijk begaafd,
maar hij kiest de randen van het
schaakbord als de grenzen van zijn
klasse.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen.
Max Euwe schaakt zeer knap, maar
is ook een gewaardeerd computer
deskundige. Botwinnik is, nu hij
niet meer aan het bord zit, weer
elektrotechnisch ingenieur. Maar,
terug in de geschiedenis, het
schaken kost de Amerikaan Morphy
zijn praktijk als advocaat.
Andere activiteiten van topschakers
worden met een scheef oog bekeken.
Zo van: wie een grote is aan het
bord, kan nooit een goed advocaat
zijn. Wie dan ook denkt, dat Euwe
in zijn maatschappelijke loopbaan
profijt heeft gehad van zijn
wereldtitel, heeft het mis. Het
omgekeerde is eerder het gevaL
Schaken op topniveau eist de mens
volledig op. Neem de Deen Larsen.
Hij gaat nooit voor 's nachts vier uur
naar bed. Eerst moet er nog
geanalyseerd worden, moeten er nog
nieuwe dingen worden bedacht. De
Oostenrijke Grunfeld raakt in de
Slaaptekort, slapeloosheid, topscha
kers zijn ermee vertrouwd. Als de
Amerikaan Fine, zo leert de
geschiedenis, bezig is met een
toernooi, kan hij nooit slapen. Zijn
schoonvader komt hem elke avond
een kindersprookje vertellen en de
man balt als een blok in slaap.
De Argentijn Najdorf wordt 's mor
gens door de werksters slapend
aangetroffen in een bioscoop. Van
de film, de vorige avond, weet hij
meer en hij denkt dat hij gek is
hij niet gek meer is en dat is een
hele opluchting. Na vijfenveertig
padtijen blindschaken immers ziet
hij alles driedubbel. Artsen kunnen
hem niet helpen, slapen kan hij niet
meer en ëij denkt dat hij gek is
gewordena De film brengt uitkomst.
Topschakers gaan in hun passie tot
het uiterste, omdat het hen alleen
op vierenzestig velden gegeven is
hun gelijk te bewijzen. Daarvoor
reist de Rus Osip Bernstein
duizenden kilometers om met een
vriend even een aardige opening
door te nemen. Daarvoor houdt de
Amerikaan Pillsbury rond de
eeuwwisseling acht jaar lang een
variant geheim. Lasker verslaat hem
en dat vraagt om wraak. Acht Jaar
later gaat Lasker door dat ene
nieuwigheidje inderdaad de boot in.
Fanatisme
Een fanatisme, dat bijna ongezond
aandoet. De Let Nimzovitsj schrijft
in de twintiger jaren een boek,
„Mijn systeem". Het wijkt duidelijk
af van wat in die tijd gangbaar is,
de klassieke school yan de Duitser
Tarrasch. Jarenlang doet Nimzovitsj
bepaald onaardig tegen de Pool
Przepiorka, maar als die hem
verslaat looft Nimzovitsj hem
uitgebreid voor zijn fraaie speL
„Waarom deed je nou altijd zo
naar?", vraagt de Pool bij die
gelegenheid. „Omdat ik dacht, dat
je iemand van de school van Tar
rasch was", zegt de Let.
Een dergelijk venijn en fanatisme
maakt topschakers vaak niet alleen
onuitstaanbaar, het laat ook zijn
sporen na. Lichamelijk bijvoorbeeld.
Het Hoogoven-toernooi is schaak-
technisch een grote gebeurtenis,
maar in menselijk opzicht een klein
formaat catastrofe. Het aantal
zenuwtics is niet te tellen. De
Bulgaar Popov snuift als een
bezetene en Walter Browne beweegt
in tijdnood met het hele lichaam,
terwijl hij kreunt, steunt, zucht en
„ssst" roept tegen het muisstil
toekijkende publiek.
De „motorische stoornissen" gaan bij
de Duitse Josef Emil Diemer zelfs zo
ver, dat hij in de vijftiger Jaren met
stoel en al van het podium lazert.
uveren
Hoezeer het schaken ook op de
psyche van de mens ingrijpt, toont
de lijst van wereldkampioenen, die
stapelgek sterven, van grootmeesters,
die in complete afzondering verpau
peren.
Rustig beginnen. Als Diemer zich
voor een Hoogoventoernooi meldt,
wordt het organisatiecomité gebeld
door een inrichting voor geesteszie
ken in Duitsland. Of de heer
Diemer er is. „Dat klopt? Ach. iaat
hem maar, hij is is op het ogenblik
niet gevaarlijk. Mocht het uit de
hand lopen, dan komen wij hem wel
halen".
Rubinstein wordt gek in Antwerpen.
Hij wordt opgenomen in een
inrichting. In de Tweede Wereldoor
log komen de Duitsers Rubinstein,
van origine Jood, testen of hij echt
gek is en niet simuleert om zo
deDortatie te voorkomen. „Hoe zou u
het vinden om naar Duitsland te
gaan, een ander leven, misschien
wat schaken?", vragen zij. „Ja eraag,
uitstekend, geen enkel bezwaar",
antwoordt Rubinstein. Iemand, die
zoiets zegt is Inderdaad vek,
redeneren de Duitsers en zij laten
hem verder met rust. Rubinstein
sterft in het gesticht.
De Chinees-Indische Jongeling Tan
is in het begin van de zestiger laren
Nederlands kampioen. Nu leeft hij
kommervol ergens in een buitenwijk
van Djakarta. De Oostenrijker
Zukertort verliest in de strijd om de
wereldtitel van de Duitser Steinitz
en komt een zenuwcrisis niet meer
te boven.
Steinitz op zijn beurt overlijdt rond
de eeuwwisseling zenuwziek in de
sloppen van New York. Een van zijn
laatste uitspraken: „Normaal redt
God het met schaken wel tegen mij,
maar hij durft me ook niet een pion
voor te geven".
Morphy, de mislukte advocaat, zit
twintig jaar lang kiiettergek in een
inrichting voor hij sterft. De Duitser
Samisch, nu ergens in de tachtig,
leeft in de buurt van Hamburg op
sigaretten in een kelderachtige
omgeving. Terwijl hjj wegteert in
een hol, spelen anderen zijn
opening.
Geen mens, die naar hem omkijkt.
Schakers klitten bij elkaar in hun
eigen wereldje. Wie eruit valt is
reddeloos verloren. Schakers vangen
elkaar op op het schaakbord.
Daarbuiten kunnen ze het niet of
het interesseert ze domweg niet.
Een beetje beangstigend, zachtjes
gezegd. Zoals velen vrezen, dat
Bobby Fischer de volgende wereld
kampioen is, die gek wordt. Hij zegt
de volkomen mataglap gestorven
Steinitz in ieder geval nu al na:
„Met wit maak ik wel remise tegen
God, want dan speel ik de loper
c4-variant van het Siciliaans".