Persfoto's zijn
vreemde dingen
ON-LITERAIRE
UITSCHIETERS
Zou er wat
zijn met
Michel
v. d.Plas?
Jazz uit historisch archief
PAGINA 16
ZATERDAG 22 FEBRUARI 1975
Ischa Meijer. Brief aan mijn moeder. Bert Bakker Den
Haag. Lin Scholte. Biibi Boetiis voor aftijl. Querado. Amster
dam. Margaretha Ferguson. Hollandls-Indilsche verhalen.
Leopold Den Haag. Guus Luyters. De scherven van de Slij
ter. Tango (Sijthoff) Leiden.
Dat ik vier in de aanhef genoemde
boeken onder de titel „Uitschieters"
heb samengevat, komt omdat ze, hoe
verschillend ook, één ding gemeen
hebben en dat is dat ze on-literair
zijn. Niet dat ik bezwaar zou heb
ben tegen literair werk, maar met de
term on-literair wil ik nu eens uit
drukken dat ik werk bedoel dat niet
„naar de lamp riekt" zoals een oude
re generatie dat zo beeldend noemde.
Werk dat niet geschreven is om te
schrijven, niet in de eerste plaats
omdat iemand die schrijver is met
alle geweld schrijven moet, maar
omdat iemand, schrijver of niet, het
heilig vuur (ja, neem me niet kwa
lijk, dat is het toch) in zich voelde.
Nee, niet omdat hem of haar iets
overkomen is dat verteld moet wor
den, maar omdat hetgeen hen over
komen is via dat geheimzinnige pro
ces dat werkelijk creativiteit is, zich
is gaan vormen en gaan woelen tot
die drang die het werkelijke kunst
werk voortbrengt.
Zo is „Brief aan mijn moeder" van
Ischa Meijer een merkwaardig en
boeiend geschrift geworden. Zonder
twijfel berust dit gepubliceerde epis
tel op een persoonlijke ervaring,
maar nogmaals, het zou niet gewor
den zijn wat het nu is, als de tus
senfase tussen ervaring en schrijven
niet gepasseerd was. Daardoor is het
dat de „ik" die schrijft wel de zoon
is tegenover een moeder, maar niet
Ischa Meijer.
Een Joods kind is geboren in '43.
Dat wil zeggen dat het met zijn
ouders in een concentratiekamp te
recht is gekomen, iets dat de belde
volwassenen en hun kind wonderlijk
genoeg overleefd hebben. Een ziek
kind en twee neurotische ouders gaan
naar Amerika, later naar Suriname,
nog later gaan moeder en kind te
rug naar Nederland.
Wat de schrijver in wezen in deze
brief doet is een droeve puzzel op
lossen, een zielkundige puzzel. Tevens
is de brief een geslaagde poging tot
afstand nemen: let eens op het „u"
waarmee de moeder aangesproken
wordt. De vraag die de schrijver stelt,
klinkt kortweg: waarom heeft mijn
moeder mij het leven zo gruwelijk
zuur gemaakt. Waarom heeft zij nooit
anders gedaan dan geestelijke stom
pen uitdelen. Trieste vragen ja. maar
ze zouden meer gesteld moeten wor
den. Want het ouder-kind drama zo
als hier beschreven, komt meer voor
dan men wil denken. Kijk om je heen
en Je ziet zowel vaders als moeders
die gewoon de pest aan hun kinde
ren of aan één kind hebben. Het
aloude geloof dat ouders en kinderen
elkaar automatisch in het hart slui
ten is een fictie. Voor de gevallen
van wederzijdse afkeer hebben de
psychologen al vele verklaringen ge
vonden. maar daarmee zijn we er
niet. Kwaadaardige gevoelens koes
teren ten opzichte van een mede
mens, bloedverwant of niet, komt
voort uit de aard van het beestje ge
naamd mens en het heeft m.i. dan
ook geen zin om b.v. te zeggen: als
hij of zij vroeger, als kind, maar
met meer begrip behandeld was dan
zou die nu niet vul maar in.
Zelfinzicht en zelfbedwang zijn de
enige twee geneesmiddelen en die zijn
machtig dun gezaaid.
Ischa Meijer komt er ook niet uit.
Hij probeert het langs alle hem be
kende wegen. Hij zoekt het in de
ontleding van mijn moeders Jeugd,
hij zoekt het in het kamptrauma, hij
zoekt het in zijn eigen kinderlijke
ziekelijkheid, ongeaeggelijkheid, on
handelbaarheid. Maar hij haalt het
niet en dat zit hem voornamelijk
daarin dat hij nog steeds gebonden
is en de laatste stap, die van de
ronduite afkeuring, niet doen kan.
Hij hield of houdt nog van die moe
der. En ook dat komt veel voor. Een
kind is een eenzaam ding en het
probeert zich te hechten aan de
dichtstbijzijnde figuren: de ouders,
ook al zouden het monsters zijn.
„Brief aan mijn moeder" is een
treffend document gewordea Uitste
kend geschreven en dus tot de let
terkunde behorend en verder is het
menswaardig, helder, intelligent en
het moet gezegd worden lief
hebbend. Ik ben benieuwd wat
Ischa Meijer verder zal schrijven.
Andlens
Bij Lin Scholte, die ook haar Jeugd
beschrijft, ligt de zaak diametraal an
ders. Zij kent de familieband uitslui
tend als een band van zachtmoedig
heid. Lin was een „anak kompenie".
een compagnieskind zou je kunnen
vertalen, of wel de dochter van een
van middelbare leeftijd is, zich ge
roepen heeft gevoeld haar leven en
dat van haar familie en vrienden op
papier te zetten.
Lin Scholte is een vertelster met
hart en ziel. Hoe iemand in staat is
zoveel en zo zuiver te onthouden,
over een zo betrouwbaar geheugen
te beschikken is al iets om Je over
te verwonderen. Zij vertelt op de ma
nier van de evenwichtige mens dat
met haar volle belangstelling aan
het moeilijke leven het bestaan
van het Indische meisje zit van on
geveer haar vijfde Jaar af al vol zor
gen en zorgjes voor jonge broertjes
en zusjes, voor eten en nog talloze
andere zaken en dit gevoegd bij de
„Bibi Koetis voor altijd" is een
waardig en boeiend stuk geschiede
nis en een tegenwicht tegen het ge-
Jammer van velen met beurtelings as
en boter op het hoofd.
Probleem
Er is een ding in de geschriften
van vele Nederlanders over Indonesië
en over Indië dat voor mij een pro
bleem is. Dat is de houding of be
ter misschien het feit dat deze Ne
derlanders met hun houding geen
raad weten. Ik heb het nu niet over
de lieden die nog altijd vinden dat
Nederlandse militair uit het Kon.
Ned. Indische leger en *n Javaanse.
Het schijnt nee het is zo dat
de gezinnen van de soldaten onder
de rang van officier tesamen in de
kazerne leefden, in barakken van
bamboe. Het inkomen van zo'n gezin
was f 1,75 (een gulden vijfenzeven
tig) per week met daarbij een rant
soen te halen bij de foerier. „Men
verhongerde wel niet, maar daarmee
was alles gezegd".
Wat Lin Scholte zo uitvoerig en
onderhoudend vertelt is dat leven in
die kazernes en soldatenkampen. Si
tuaties waar we niet anders van we
ten dan wat een schrijvende Euro
peaan waargenomen kan hebben.
Want onder deze groep Nederlanders
die zich als geheel toch het innigst
met de inheemse, in dit geval Ja
vaanse, bevolking vermengd heeft,
de soldaten, waren blijkbaar geen
schrijvers, zodat we hebben moeten
wachten tot een vrouw die nu zelf
armoede deelneemt en er de vreug
de uit put die er voor haar op zo
natuurlijke wijze in zit.
De evenwichtige mens, zei ik daar
net. Dat is Lin Scholte in leder woord
dat zij neerschrijft. Daardoor is haar
boek in wezen een soort geschied
schrijving geworden. Geen partij kie
zen, geen neurotische verwijten, geen
rancunes. Niet ten opzichte van de
Nederlander en ook niet ten opzich
te van de Javaan, die in de revolutie
na de Japanse nederlaag deze halve
Nederlanders of halve Javanen alles
behalve zachtmoedig behandeld
In haar woord vooraf zegt zij zelf
over deze laatste periode van haar
leven in de tropen, dat er Jaren over
heen hebben moeten gaan voor zij
deze beschrijven kon. Toch heeft zij
het gedaan met diezelfde rustige af
zijdigheid, als waarmee ztf vertelt
over haar bibi (tante) Wagirah die.
omdat ze zo extra donker van huid
blank toch maar Je ware is, die heb
ben geen problemen, maar over die
vele anderen die niet weten waar ze
het zoeken moeten. Bekropen door
gevoelens van schuld, vol heimwee
naar de waringins en de toko's, zit
ten deze schrijvers die zoveel maleis
in hun Nederlands doen. eigenlijk
tot over hun oren in de ellende. Er
zijn er zelfs onder die er hun talent
voor geven zouden als zij de tover
spreuk konden vinden die hen tot
Indonesiërs maakte. Ik zie dat niet
zo. Maar ik ken ook niet het min
derwaardigheidsgevoel van het toe
vallige Nederlander zijn. Ik ben een
Nederlandse en ik ben daar niet
trots op en ik heb daar ook niets
op tegen. Ik aanvaard dat feit en
ik heb met al mijn rondzwerven nooit
de neiging gehad mij te vereenzelvi
gen met de Bantoes, de Hindoestani,
de Surinamers of wie ik nog meer
ontmoet heb. Ik was hen individueel
genegen of niet, net als ten opzichte
van mijn landgenoten.
Bij Margaretha Ferguson heb ik
weieens het gevoel dat zij soms eni
germate de dupe is geworden van
haar liefde voor Indonesië en van de
schuldgevoelens die toch werkelijk op
haar schouders niet behoeven te rus
ten. In de eerste verhalen uit de
bundel "Hollands-Indische Verha
len" spreekt dit duidelijk. Daarin
ontmoeten we het jonge kind bij wie
het begint te dagen dat er nog een
andere houding ten opzichte van de
inlandse bevolking mogelijk moet
zijn van die van haar ouders en ver
dere omgeving. Het meisje dat Rina
of Vera heet, wordt zozeer aangelokt
door de Indische mensen om zich
heen dat ze blijkbaar bereid zou zijn
om dagelijks op messen (te) gaan,
om met Vasalis te spreken, om toch
alsjeblieft maar geen „totok" meer
te hoeven zijn. En het is dit teveel
aan assimilatieverlangen dat maakt
dat die eerste verhalen aan het be
gin van haar bundel niet verder ko
men dan zeer goede schetsen.
Bepaald diep treffend is de op-
zwaal die over haar komt als zij
haar kampverhalen schrijft. Nu geen
intellectuele probleemstellingen meer
maar het harde, naakte leven van
vrouwen en kinderen aan de rand
van de dood. Dan krijgt de stijl van
de schrijfster die grote, bijna emo
tieloze rust die zonder „understate
ment" en juist door die rust de ramp
zaligheid laat doorkomen van levens
die tot een minimum zijn terugge
bracht. En zij vertelt niet eens van
„heel erge" gevallen. Het zijn die
kleine, dagelijkse en dagelijks weer
kerende ellenden, zo waar en zo rus
tig voorgedragen, die Je beter dan
alle grote dramatiek laten voelen
hoe dat geweest moet zijn, niet al
leen in dat Jappenkamp van Mar
garetha Ferguson maar in alle an
dere erbij.
Deze verhalen grijpen Je
bij de keel, niet omdat
het kampverhalen zijn, maar
omdat hier het menselijk bestaan, tot
zijn primitiefste vorm teruggebracht,
toch alles insluit dat dit bestaan zijn
waarde geeft: het bestaan tot een
kwelling geworden en desondanks zo
heftig begeerd. Haar hoogtepunt be
reikt zij in „Oorlog is altijd voor
niets". De diepe waarheid van deze
uitspraak bewezen aan een versufte
vrouw, die het niet tot zich kan la
ten doordringen dat de oorlog voorfi
bij is en een late bijna-ramp di«
haar jongetje in zijn teiltje watei
treft, is kortweg meesterlijk.
Schok
Guus Luyters treedt in de bundel|
„De Scherven van de Slijter" op a
de schrijver van die korte dinger
je „stukjes" pleegt te noemen. Die ko<
men gewoonlijk in dag- en week
den terecht en sterven daar na eenl
kort leventje. Gelukkig niet altijd,)
kan ik wel vast zeggen.
De aanbeveler op de omslag. H^k
Spaan geheten een naam die u
misschien meer zegt dan mij t
op die plaats dat dit werk daaro n
zo aantrekkelijk is omdat het „voor
veel mensen de schok der herkan*
ning zal zijn".
En die schok der herkenning
bestaat voor hem dan uit „Amster
dam, een flinke borrel op zijn t':d
en een portie melancholie om de lan
ge winteravonden wat op te vrolij
ken".
Allemaal aardige dingen, zeker,
maar dat is het toch niet dat de
waarde van het werk van Guus Luv-
ters bepaalt. Want kijk, die borrels
in Amsterdam en vooral ook die me
lancholie zou je ook bij Simon Car-
miggelt. kunnen aantreffen als je - at
wilde. En op de schrifturen van deze
laatste lijkt het werk van Luyters
helemaal niet. Nee, die schok der her
kenning zit volgens mij op een heel
andere plaats en hoewel ik .schok"
een beetje groot woord vind, herken
ik in deze kleine stukken toch iets
dat voor mij meer waarde heeft dan
alle borrels en plattelandsavontur^n
bij elkaar, n.l. iets van Nescio. Ik
vind hier iets van die navrante le
vensbeschouwing dwars door wat er
gebeurt heen, die doelbewuste doel
loosheid het doel van ons lev^n
doelloosheid, maar niemand is 'n
is in staat dat bij voortduring te be
seffen (Nescio) die humor *le
door de ontroering heen loopt. Het
is wel zeker dat Guus Luyters bij
deze oude schrijver zijn meester
gevonden heeft, maar naapen doet
hij hem zeker niet.
Verwantschap is er en als dat geen
compliment is dan weet ik het niet
meer. C.E.
Op deze boekenpagina
bijdragen vam:
Clara Eggmk
Koos Post
Witn Wiirtz
Theo Kroon
Joop Maat
C. J. Rotteveel
Eindredactie:
René Vos
'CRIME DE
LA CRIME'
„De dood heeft inspraak' 'door
Joseph Hansen en „De grote got
spe" door Roger L. Simon. Beide
verschenen bij uitgeverij De Ar
beiderspers in Amsterdam (16,50).
Het is niet de eerste keer, dat
wij constateren, dat de boeken-
reeks „Crime de la crime' van de
Arbeiderspers een voortreffelijke
serie is waarin men heel wat uit
stekende werkjes kan tegenkomen
Vaak al wat oudere thrillers, die
een alleszins verdiende her
druk beleven, maar ook splinter
nieuwe verhalen, zoals het twee
tal dat wij nu hebben gelezen.
„De grote Gotspe" is zelfs het
eerste boek van Roger L. Simon
waarin men de sterke invloed van
de zgr „Californische school" her
denkt. Een groepje schrijvers, dat
in Californië werkte en daar him
verhalen ook situeerde. Simon is
ook zo'n typisch moderne auteur.
Zijn held is geen held, maar een
wat morsige, gescheiden figuur,
die soms de hulp van drugs nodig
heeft om overeind te blijven.
Maar de Jood Mozes Wine is wel
een bijzonder intelligente privé-
detective, die in Simons eerste ver
haal heel diep achter de scher
men van het Amerikaanse ver-
kiezingsspel duikt. En daar wei
nig verheffende tafereeltjes aan
schouwt. Maar het is boelend om
te lezen. Origineel van opbouw en
stijl. Al zal het niet ieders smaak
zijn.
„De dood heeft inspraak" is
door Joseph Hansen wat meer
volgens de klassieke lijnen van
het detectiveverhaal geschreven.
Een man sterft onder vreemde,
maar volgens de politie niet ver
dachte omstandigheden. De ver
zekeringsmaatschappij neemt
het echter niet. Er zijn teveel
vreemde dingen gebeurt. Dan moet
Da via Brandstetter er maar op
uit. Een knap speurder. Maar
en hier herkent men ook in Han-
sens verhaal de eigentijdse sfeer
een homofiel En juist homo
seksualiteit speelt een grote rol
in het raadsel rond de omgeko
men man. Een Ingewikkeld maar
goed uitgewerkt gegeven. Maar
of hij nu verliefd wordt op een
man ol op een vrouw de speur
der moet speuren. Dat doet David
dan ook Tot de laatste regel van
deze nieuwe aanwinst in de serie
Crime de la crime".
K.P.
„Gedichten". Michel van der
Plas. Uitg. AMBO. 255 blz. f 12,50.
Zou er wat zijn met Michel
van der Plas? De bepaald niet
onbekende schrijver en dichter
uit Aerdenhout begon jaren gele
den al in zijn eentje alles te ver
zamelen over het katholieke ver
leden. Het resultaat was verras
send. „Uit het Rijke Roomsche
Leven" werd het eerste boek van
de uitgeverij AMBO een groot
succes. Daarna ging hij met de
ons helaas ontvallen Godfried Bo-
mans om de tafel zitten om het
katholieke verleden nog eens op'
te rakelen in „In de kou". Nog
onlangs kwam het fotoboek „De
kerk gaat uit", dat hij schreef
met de directeur van het Katho
liek Documentatie Centrum dr.
Jan Roes. Het zal wel nostalgie
zijn naar een voor hem toch wel
geliefd verleden.
Maar wat dan te denken van
het bundelen van zijn belang
rijkste cabaretwerk in de bundels
"Schuinschrift I" en "Schuin
schrift II"? E ndan nu deze da
gen de bundeling van zijn be
langrijkste gedichten. Waarom
gaat hij toch alles bundelen?
Gaat hij een bepaalde periode
van zijn leven afsluiten? Of zijn
de gedichten nu uitgegeven ter ge
legenheid van zijn zilveren Ju
bileum als Journalist en redacteur
van Elseviers Magazine, waarvan
hij de laatste Jaren adjunct-
hoof dredacteur is?
In deze bundel gedichten sinds
1946, toen hij zich met zijn „Dan
ce for you" als jonge dichter op
de poëzie „markt" begaf. In deze
bundel ook de tot nu toe onge
publiceerde cyclus van 44 ge
dichten over het leven van de gro
te ontdekkingsreiziger Columbus.
Het gedicht heet: „Het ei van
Columbus". Het honorarium van
zijn bestseller „Uit het Rijke
„Roomsche leven" stelde hem in
staat om 'n Jaar of tien geleden,
zich een half Jaar vrij te maken.
Die tijd gebruikte hij toen om
alles wat over Columbus was ge
schreven te lezen. Ik herinner
mij nog een Jaar of 8 geleden
dat hij in Rijswijk vol vuur de
eersten verzen van wat eens een
groot epos zou moeten worden
voorlas. Hij was er bezeten van
Jarenlang hoorde ik er niets
meer van, maar nu is het er dan
toch.
De auteur-dichter Michel van
der Plas heeft niet zomaar ie
mand gekozen. Columbus heeft
n.l. een aantal dingen, die ook
voor de dichter zelf gelden. Co
lumbus mocht niet naar zee van
zijn vader, Michel van der Plas
mocht niet naar het seminarie
(later is het toch doorgegaan)
Columbus voelde zich door God
geroepen, Michel van der Plas
niet minder. Columbus vader zat
ln de textiel, die van Michel van
der Plas ook. Een aantal overeen
komsten, die mede deze gedich-
tensyclus hebben gemaakt tot
een van zijn doorwrochtste werk
stukken^T.K.
Persfoto's zijn vreemde dingen. U ziet ze dagelijks in de krant, en wekelijks in de tijd
schriften. Maar u ziet ze lang niet allemaal. Veel nieuwsfoto's beëindigen hun leven, nau
welijks opgemerkt, in een klein provincie blaadje. Ook verdwijnen vaak met veel
moeite gemaakte foto's in de prullebak. Andere reizen met de snelheid van het licht via
electronische netwerken de wereld over en komen onder de ogen van tientallen mil
joenen mensen.
Uit de beschikbare foto's wordt
dus een selectie gemaakt. Die se
lectie wordt gemaakt door de re
dacteuren van foto-persbureau's
en vervolgens door redacteuren
van krant en tijdschrift. Aan die
keuze liggen geen vastomschre-
ven normen ten grondslag. Die is
voor een deel subjectief, en kan
dus ter discussie gesteld wor-
dn. Hetzelfde geldt voor selectie
die is toegepast bij de totstand
koming van een foto-boek. Een
boek bijvoorbeeld, zoals uitgeverij
Unieboek in Bussum heeft uitge
geven onder de titel „Jaar te Kijk'
Het boek bevat een selectie uit de
meer dan 850 foto's en dia's die
vorig Jaar meedongen naar ae
„Zilveren Camera". Die camera
vormt de hoofdprijs van een Jaar-
lilkse wedstrijd om de beste Ne
derlandse persfoto.
Uiteraard ontbreekt de winnen
de foto niet in het boek. De Zilve
ren Camera werd toegekend aan
de maker van de foto waarop de
gegijzelde Franse ambassadeur de
ambassade verlaat, terwijl hij door
een terrorist onder schot wordt
gehouden. In totaal vier van de
ruim zestig bladzijden in het
boek zijn aan de gijzeling ge
wijd.
Maar liefst negen bladzijden
zijn gevuld met sportfoto's. Daar
zijn uiteraard een aantal foto's
van de wereldkampioenschappen
1974 bij. Vijf bladzijden tonen
het wel en wee van leden van
het Koninklijk Huis, terwijl vier
bladzijden in beslag worden ge
nomen door platen van politie
acties.
Verder zijn er foto's van politici,
(zoals de hierbij afgedrukte foto
van de premier)de affaire-Den
nendal, de autoloze zondag en het
tot zinken brengen van de hasj-
boot Lammy, om maar wat te
noemen.
Al deze foto's zijn achter elkaar
geplaatst volgens een logica die
moeilijk te achterhalen is. Hier
en daar lijkt het verband tussen
de afgedrukte prenten in het ge
heel te ontbreken. De bijschrif
ten ziin uiterst beknopt gehou
den. Dat is niet ln alle gevallen
een voordeel, want lang niet
alle foto's bieden voldoende infor
matie.
In het boek staan juweeltjes
vn foto's, en ook (technisch ge
zien) vrij slechte foto's. Een pri
ma nieuwsfoto hoeft nu eenmaal
niet per se een technisch mees
terstukje te zijn. Bijvoorbeeld de
foto's van de Haagse gijzeling zijn
onder bijzonder moeilijke om
standigheden gemaakt.
De titel „Jaar te Kijk" sugge
reert, dat het boek een beeld zou
geven van het Jaar 1974. Dat beeld
is echter niet oompleet. De afge
drukte foto's zijn namelijk uitslui
tend in Nederland gemaakt of heb
ben met Nederland te maken. En
Nederland is maar een klein stuk-
Ie van de wereld.
J.M.
V oorlopers'
van de
Blauwe
Trant
In de uitmuntende serie spoor-
en tramweguitgaven van de Rot
terdamse uitgever Wyt is nu een
boekje verschenen over Voorlo
pers van de Blauwe Tram, sa
mengesteld door J. J. van Helden,
Jac. de Graaf en J. C. de Wilde.
Het gaat hier om heit vierde deel
tje van „Trams en tramlijnen",
in welke reeks een stuk van de
gecompliceerde geschiedenis van
de latere Blauwe Tram wordt be
handeld. Eerst werd de periode
1924-1961 voor het gehele ne<t te
boek gesteld, daarna volgden
„Stoomtrams van Wadden tot
IJ" en „Stoomtrams in en om
Den Haag en Gouda".
In dit nieuwe deeltje staan de
auteurs achtereenvolgens stil bij
de elektrische smalspoortramlij
nen in en om Haarlem en Am
sterdam. de stoomtrams in en om
Leiden en tenslotte de elektrische
stadslijnen ln Haarlem en Leiden
en vandaar naar Katwijk en
Noordwijk. Het boekje (prijs
f 11,50) bevat ruim zestig fotos',
goed van kwaliteit en historisch
uiterst boeiend. Voor belangstel
lenden in het tramverkeer in het
algemeen en in dat in deze con
treien in het bijzonder is dit een
onmisbare uitgave, waarin een
belangwekkend stuk vervoersge-
schiedenis is geboekstaafd.
Op de foto: de blauwe train in
Voorschoten.
RL
Pim Gras. Jazz uit het histo
risch archief. Uitgeverij Tango,
Leiden f 14,50.
„Jazz uit het historisch archief"
lijkt voor Nederlandse begrippen
een historische bijdrage aan de
speurtocht naar een nederlands-
talig werk (Je) over Jazz verhoudt
zich recht evenredig met de be
faamde speld en de hooiberg: er is
op dit gebied vrijwel niets te krij
gen. En dat is temeer Jammer,
omdat het aantal Jazzliefhebbers
in Nederland één van de toon
aangevende Jazzlanden in Euro
pa overigens steeds blijft toe
nemen. Doet zich een enkele keer
de zeldzame gelegenheid
de glimmende kaft van een jazz-
encyclopedie of andersoortig boek
over jazz je achter het etalage
glas vriendelijk toelacht, dan
blijkt het onderhavige werk in de
meeste gevallen van Amerikaan
se makelij. En het is dan niet
zozeer het Engels dat een belem
mering vormt dan wel de prijs,
die door de harde dollars meestal
te hoog ligt.
Het boekje van Pim Gras is, zo
als de auteur zelf ook toegeeft,
lang niet volledig. Maar het is
in elk geval een uiterst hand
zaam werkje, dat een soort bloem
lezing bevat uit de geschiedenis
van de jazz in de periode 1917
tot de jaren dertig. Het boekje is
verlucht met een aantal zeldza
me foto's en affiches, bevat ter
illustratie zelfs een paar stukjes
bladmuziek en heeft achterin een
bibliografie en een discografie.
„Jazz uit het historisch archief"
is resumerend een goed boekje,
dat wat mij betreft in een serie
zou mogen worden ondergebracht.
Met een deel twee, deel drie, vier
enzovoorts. Tot en met de Jazz
van vandaag. Want dat is hard
nodig.
W.W.