Ivoren torentjes van Alma Mater NAOORLOGSE JAREN Historie toont maatschappelijke betrokkenheid universiteit Duizend coryfeeen in greep van de dualiteit VRIJDAG 7 FEBRUARI 1975 "EXTRA PAGINA 15 Er bestaan nogal wat sprookjesachtige opvattingen over de oprichting van de Leidse Universiteit: De dappere burgers van het op 3 oktober 1574 ontzette Leiden zouden de keus hebben gekregen tussen een periode van belastingvrijdom of een hogeschool als beloning, en zij zouden heel wijs voor het laatste hebben gekozen. Niets is minder waar. Het over grote deel van de Nederlanders was toen nog ongeletterd en zou beslist niet belastingvrijdom hebben verworpen ten voordele van een instelling, waarvan zij eenvoudig de waar de niet konden begrijpen. Ook de grote heren, de kooplie den, zouden geld meer gewaardeerd hebben dan weten schap. Protestantisme en humanisme in de zich tegen Spanje kerende Ne derlanden vereisten nu eenmaal een universiteit op humanistische grond slag ais tegenhanger van het door en door katholieke Leuven. Holland moest een eigen wetenschappelijk bolwerk krijgen, Leiden lag centraal en was eigenlijk de enige stad die voor zo'n ins.elling in aanmerking kwam. Het etiket van „beloning" voor Leiden werd er op geplakt omdat het Wel aardig stond. Zoiets kon in die tijden heel wat Vlotter georganiseerd worden dan te genwoordig. Op 28 december 1574 kwam het voorstel van Willem van Oranje om een universiteit (of ho- gesohool zoals de Leidse instelling nog eeuwen bleef heten) op te richten, op 3 januari 1574 viel het definitie ve besluit en op 8 februari 1575 was Lelden de Alma Mater rijk, die het Door P. Bok thans tot de eerbiedwaardige ouder dom van vier eeuwen heeft gebracht. Het begin was uiterst bescheiden. Er waren nog geen studenten en de eerste vijf hoogleraren waren alleen benoemd vanwege hun naaïh. Zij hadden geen verplichting tot onder wijs of onderzoek en zij zijn dan ook allen in datzelfde Jaar van him benoeming weer afgetreden: Junius. Coolhaes (beiden theologie) Egmond van de Neyenburg, De Menijn (bei den rechten) én Forestus (medicij nen). De eersten voor de andere facul teiten waren Grotius (letteren en wijsbegeerte) en Bonius (die tussen neus en lippen), medicijnen, kruid en ontleedkunde, wiskunde en ster renkunde op zijn schouders laadde. Ook zij werden in 1575 benoemd. De faculteit voor sociale wetenschappen ■werd pas na de tweede wereldoorlog Ingesteld, maar lang voordien waren er al hoogleraren die de leerstoelen bezetten in andere faculteiten, die thans bij deze Jongste loot inge deeld zijn. De hulsvesting leverde weinig pro blemen op, want er stonden in het toenmalige Holland nogal wat kloos ters leeg! Eerst werd het Sint Bar- barakloester aan het Rapenburg be trokken, twee jaar later „ingeruild" voor de Faliede Bagijnenkerk. en in 1581 verhuisde de universiteit, naar het Klooster van de Witte Nonnen, het gebouw aan het Rapenburg dat thans nog de zetel van de univer siteit is, hoewel het bestuurscentrum naar het Stationsplein is verplaatst. In tegenstelling tot de vrij alge meen gangbare opvattingen heeft de Leidse Universiteit in de vier eeu wen van haar bestaan een sterke be trokkenheid met de maatschappij ge handhaafd. Het beeld van de ivoren toren, waarin de beoefenaar van de zuivere wetenschap zich hooghartig ln afzondering terugtrok heeft voor de universiteit als zodanig nimmer gegolden. Vanzelfsprekend zijn er vele hoog leraren geweest, die dank zij een slechts geringe of geheel ontbrekende onderwijstaak hun eigen ivoren to rentje om zich heen konden oprich ten. maar wat voor enkelingen gold tekende nog niet het beeld van het geheel. De universiteit kwam voort uit een maatschappelijke en politieke behoef te en kreeg'een sterk humanistisch stempel mee, dat zij nimmer verloren heeft. In de loop der eeuwen heeft zij een ontelbaar aantal wetenschap pelijk en maatschappelijk gevormde landgenoten afgeleverd, die vooraan staande plaatsen in de samenleving hier te lande en elders hebben be kleed, waardoor Leiden grote invloed heeft gehad op het maatschappelijk gebeuren. Het is ondoenlijk hiervan meer dan een enkel willekeurig gekozen voor beeld te geven. De opvattingen over recht op internationaal terrein en aanverwante gebieden, van de e- thiek der samenleving en de volken rechtelijke problemen en systemen hebben een „Leidse school" doen ontstaan waarop de Indonesische na tionalistische beweging enwaren ge- ent, mede doordat vele later vooraan staande Indonesiërs hun opleiding in Leiden ontvingen. De Nederlanders, ld ie na de tweede wereldoorlog de zelf standigheid van Indonesië mee hiel pen verwezenlijken droegen in hun opvattingen over de verhouding tus sen volkeren duidelijk dit Leidse stempel van ethische normen, principieel gegrond zelfbeschik kingsrecht en vrijheid van den ken. Het is ze lang niet altijd in dank afgenomen, maar voor de vrijheid van een volk van tachtig miljoen mensen werd, al in de Ja ren twintig van deze eeuw, in Leiden de grondslag gelegd. Een duidelijker bewijs van de maatschappelijke be trokkenheid van de Leidse universi teit kan men zich moeilijk indenken. Zoals gezegd zijn er in het verleden veel meer van die voorbeelden ge weest. Nog één daarvan willen wij niet onvermeld laten. De Leidse Univer siteit is de gehele Nederlandse aca demische wereld als eerste en het Ne derlandse volk als een der eersten voorgegaan in het protest en het ver zet tegen de Duitse bezetter. De be faamde rede van prof. mr. R. P. Cleveringa op 26 november 1940 waarin met verontwaaftiiging stel ling werd genomen tegen het ontslag van hoogleraar Meijers en diens Joodse colega's leidde tot studen- demonstraties en stakingen, sluiting van de universiteit, uiteindelijk tot langdurige gevangenschap van vele hoogleraren en andere Leidse cives, tot de dood van verscheidenen hun ner in kampen (zoals Telders) en tij dens verzetsactiviteiten. Het is een bewijs van maatschappelijk engage ment geworden, dat in de geschie denis van het Nederlandse weten schappelijke levennimmer is geëven aard. Waarom dan toch in een zeer re cent verleden de „opstand" tegen de „vakidiotie" het ivoren-toren-fan toom, een vermeend ondemocratisch- autoritaire maatschappij vreemde in stelling van ook deze universiteit? Die recente ontwikkelingen zijn nog tezeer eigentijdse geschiedenis om ze strikt objeotief te kunnen be oordelen. Maar aangenomen moet worden dat de verschijnselen voor een goed deel een meer algemene dan universitaire, meer landelijke en in ternationale dan Leidse achtergrond hadden en in de eerste plaats wer den geïnspireerd door de ontwikke lingen in Frankrijk in 1968, daarna nationaal „vanuit" het Amsterdamse Maagdenhuis. Drijvende krachten in die ontwikkelingen waren ook zeer duidelijk buiten-universitaire groe pen. die het op een totale maat schappelijke ommekeer hadden voor zien. Zij vonden maar al te zeer een gretig gehoor bij jongere stu- dentengroepen die het stempel droe gen van maatschappelijke onvrede, die echter niet direct de universiteit betrof. Die universitaire omwenteling, in een wettelijke vorm gegoten in de Wet Universitaire Bestuurshervor- ming van 1970, heeft de veelgepre zen „democratisering" en „inspraak" van alle groepen in het universitaire bestel meegebracht, eigenlijk de eer ste grote omwenteling in dit bestel van de laatste vierhonderd Jaar. Het is nog te vroeg om de gevol gen van deze „revolutie" te voorzien, maar wel kan worden geconstateerd dat lang niet allen (en dat geldt niet alleen de „autoritairen" m 17 september 1945. Een belangrijke dag voor de Leidse univer siteit, die in de Pieterskerk plechtig heropend werd. De bij eenkomst werd o.a. bijgewoond dor koningin Wilhelmina en prinses Juliana. Hier op de foto de stoet van genodigden in de Kloksteeg en bij de Nonnenbrug. zeer vele „ondergeschikten" van het geval. oude stelsel) gelukkig, zijn-met-wat Bovendien komt daarbij, dat de gaat steken in commissiewerk, onder- woordig zeer kostbare outillage vergt handelingen, rapporteren, rapporten waaraan de gemeenschap (uiteraard) lezen en commentariëren, oordelen zijn fiat moet geven, maar ook door- verdedigen, besluiten nemen en ten- dat de „inspraak" op velerlei bepaald te achten bij dit aspect van het Het gevaar is (eufemistisch uitge- h oogier aren zijn het wel verplicht universiteit heen gaan lopen c omdat zij anders geïsoleerd raken door machinaties v£ eenvoudig op een worden gerangeerd. Het wordt steeds moeilijker, trekkelijke posten met veèl meer andere groepen mogelijkheden tot vrije research el- zijspoor kunnen ders te bezetten, bijvoorbeeld in de in dustrie. de (privé) ivoren danks de in vergelijking met vroeger torentjes, die een hoogleraar vroeger betere salarissen, eersteklas weten- om zich heen kon bouwen, been over de admini- eeuwen, door de vruchten van zuiver bestuurlijke rompslomp wetenschappelijk onderzoek op lange termijn voor de samenleving, toch wel getoond, dat afgedwongen orga- ren steen stratieve die zij moesten verrichten naast hun onderwijstaken, waardoor voor kelijke wetenschappelijke research nisatorisch maatschappelijk engage- nauwelijks tijd overbleef. Dat is ment voor de wetenschapsbeoefenaar i- thans in nog veel ernstiger mate het niet alleen-zalig-makend is. Nevenstaande grafiek van de aan tallen voor de eerste maal ingeschre venen als student aan de Leidse Universiteit na de bevrijding lijkt nergens naar, al is het in sommige opzichten de best mogelijke weerga ve van de werkelijke feiten. Waarom de grafiek nergens naar lijkt? Wel, omdat de omstandigheden en de maatstaven van Jaar tot Jaar uiteen lopen. In het eerste volle aca demische Jaar na de tweede wereld oorlog was het aantal inschrijvingen van eerstejaars enorm groot. De universiteit was sinds eind 1940 ge sloten geweest. De officiële aanvang van een academische studie was een uiterst precaire zaak en een heleboel Jon geren wisten wel wat (voor die tij den) beters te doen dan wegwijs te worden op wetenschappelijk terein. En zeer vele anderen volgden de clandestiene colleges dus waren ei genlijk geen eerstejaars. Na de be vrijding kwamen zij evenwel van Ja ren her opzetten. Vandaar dat enor me aantal inschrijvingen eerstejaars in 1945-1946. Die overvloed hield nog wat aan in de Jaren daarna, door dat vele Jongeren zich niet meteen konden losmaken van militair dienst verband, activiteiten in Indonesië, en bij de bevrijding op zich geno men humanitair werk. Pas in het cursusjaar 1953-1964 werd een betrekkelijk normaal ni veau van kort voor de oorlog bereikt. Daarna steeg het aantal eerste in schrijvingen in grote lijn jaarlijks, al waren er kennelijk inzinkingen die parallel liepen met de economi sche ontwikkeling in ons land en in de wereld. In bijgaande grafiek zijn twee aca demische Jaren wat betreft eerste in schrijvingen als stippelkolommen aangegeven: 1972-1973 en 1973-1974. Dat waren de Jaren, waarin de be taling van 1000 gulden collegegeld als omstreden voorwaarde voor inschrij ving werd gesteld, maar dat daarop geen effectieve controle werd toege staan. Zeer velen begonnen gewoon te studeren zonder ingeschreven te zijn en zonder collegegeld te hebben betaald. Zuivere statistische gegevens over de aantallen aankomende stu denten zijn daardoor niet te verkrij gen. Deze stippel-kolommen zijn ge woon getekend als gemiddelden tus sen het voorgaande en het Jongste „normale" inschrijvingsjaar. Juist is dat niet. Integendeel, het is een vertekend beeld. In de eerste plaats zouden velen, die zich niet officieel lieten inschrijven in de om streden Jaren als eerstelingen moe ten worden geboekstaafd in het Jaar 1974-1975. Reëel gezien zou het aan tal van dat laatste academische Jaar dus aanzienlijk lager moeten zijn dan in de grafiek is getekend. Maar er komt een andere factor bij, die andersom werkt. Thans wordt de inschrijving gekoppeld aan beta ling van collegegeld. Eertijds kon in geschreven worden tegen een luttel bedrag, b.v. tien gulden. Men mocht dan weliswaar geen colleges volgen (maar de controle op betaling van collegegeld bestond alleen theore tisch), maar men profiteerde b.v. wel van allerlei voorzieningen voor ingeschrevenen. Men kon bij de mensa te recht voor goedkope door het rijk gesubsidieerde maaltijden, men had reductie bij velerlei culturele mani festaties, reductie bij aankoop van allerlei artikelen, en ook via het NBBS, het Nederlands Bureau voor Buitenlandse Studentenbetrekkingen gelegenheid tot zeer goedkoop reizen over de gehele wereld. Al die facili teiten waren met de beste bedoelin gen en op goede gronden in het le ven geroepen, maar er werd ontstel lend veel misbruik van gemaakt. En dat kan door alleen de kosten van inschrijving te voldoen. Nu is echter ingevoerd, dat in schrijving alleen mogelijk is nadat bewezen is, dat het collegegeld is vol daan. Dit is althans in grote lijn het geval. Daardoor wordt het voor de „profi teurs" niet meer zo aantrekkelijk om alleen voor de voordelen en facilitei ten zich te laten inschrijven. Na even grondig nadenken blijkt, aait deze factoren van tijdelijke op schorting van „eerste inschrijving" en dalende belangstelling door weg vallen van goedkope faciliteiten el kaar wel eens in evenwicht zouden kunnen houden. Vandaar dat wij de grafiek toch maar tot het lopende academische Jaar hebben voortgezet. Maar nogmaals: er klopt eigen lijk niets van. De beschikbare cijfers na het academische Jaar 1971-1972 zijn nu eenmaal niet zuiver te ver gelijken met de Jaren voordien. In 1593, nog geen kwart eeuw na de stichting van de Leidse Universiteit, varen enkele Hollandse oor logschepen naar Frankrijk met een opdracht, die waarschijnlijk uniek is in de geschiedenis: zij gaan een geleerde halen om de leerstoel voor .Jatijnse spraak, oudheden en historie" te bezetten. Het ging om de Franse hugenoot Josephus Justus Scaliger, een van de grootste coryfeeën van de meer dan duizend hoogleraren, die de Leidse universiteit tot dusver hebben gediend. In zeker opzicht was deze opzienbarende „vangst" van een hoogleraar illustratief voor de vastberaden heid, waarmee Leiden zich niet alleen in de eerste kwart eeuw maar gedurende alle vier eeuwen van zijn bestaan heeft willen verzekeren van „het beste van het be6te". In het genoemde geval ging het om de opvolger van Lipsius, een wereldvermaarde humanist die glans gaf aan de Leidse universiteit als wereld bekend geleerde, die tot het protestantisme was be keerd. Maar in 1591 keerde hij terug tot het rooms- katholieke geloof, waardoor hij voor Ledden niet meer aanvaardbaar was en terugkeerde naar zijn universitaire herkomst, het katholieke Leuven. Al leen met een vervanging op de Leidse leerstoel door een wetenschappelijke evenknie kon men genoegen nemen. De enige die daarvoor in aanmerking kwam was Scaliger. Er gingen speciale overheidsafgezanten naar Frankrijk om hem te polsen en uit te nodigen, de Staten van Holland zonden hem smeekbeden, en zelfs Prins Maurits en Louise de Coligny stuurden brieven met dringende verzoeken om de Leidse leerstoel te aanvaarden. Toen hij zich tenslotte liet overhalen, waren alleen Hollandse oorlogschepen waardig genoeg, om hem naar ons land te brengen op uitzonderlijke condities. Hij zou een hoger sala ris ontvangen dan enig ander hoogleraar, gelijk staan in rang met de rector magnificus, en geen colleges hoeven te geven. Scaliger is tot zijn dood in 1609 Ledds hoogleraar gebleven. Deze affaire is min of meer illustratief voor de zorg, waarmee Leiden door de eeuwen heen de hoogleraren heeft geselecteerd. Dat keuzebeleid was niet uitsluitend gegrond op wetenschappelijke kwaliteiten maar in sterke mate ook op humanisme en verdraagzaamheid. De weige ring om de universiteit een protestants. Calvinis tische stempel te geven was al een uitvloeisel van deze tolerantie. Men had ook de (zoals zou blijken rechtvaardige) hoop, dat verdraagzaamheid een gaaf harmonisch milieu zou scheppen voor uiteen lopende, elkaar bevruchtende wetenschapstakken en wetenschappelijke opvattingen. Politiek heeft althans tot voor kort slechts in hoge uitzonde ringen een rol gespeeld bij de selectie van hoog leraren, evenmin als godsdienstige opvattingen, al deed men het uiteraard aanvankelijk wat voorzich tig aan met katholieken. Dit alles heeft er toe geleid, dat Leiden zich al spoedig een wereldnaam verwierf in allerlei weten schappelijke richtingen, en dat daardoor vooral aanvankelijk grote aantallen studenten uit het bui tenland naar de Sleutelstad kwamen hetzij om een gehele studie hier te volgen, hetzij om een studie af te ronden. Het is ondoenlijk, hier meer dan enkele namen te noemen. Vanzelfsprekend heeft de medicus Boer- haave veel tot de faam van Leiden bijgedragen, maar ook bijvoorbeeld in later tijden de wis- en sterrekundige 's Gravesamde en diens tijdgenoot Van Musschenbroek, de historicus Fruin, de jurist Thorbecke, de Arabicus Snouck Hurgronje, de Juris ten Van Vollenhoven, Meijers en Telders, de theo loog Scholten. Pas in de jongste tijd, de twintigste eeuw, bestaat er een internationaal erkende .graadmeter" voor het topniveau van wetenschappelijk onderzoek: de Nobelprijs. Gaan we het lijstje na van de aan Ne derlanders of in Nederland werkende Nobelprijs winnaars na, dan treffen wij daarin een overvloed van „Leadfie" namen. Lorentz (natuurkunde 1902 samen met de in Leiden opgeleide Zeeman), Ka- merlingh Onnes (1913 natuurkunde), Einthoven (1924 fysiologie en geneeskunde), Einstein (1929 fysica, hoogleraar ook in Lelden van 1920 tot zijn dood), en de mede in Ledden opgeleide Debije (1936 scheikunde) en Eykman (1929 fysiologie en genees kunde). Dat zegt toch wed iets over de hoogte waer- op het Leidse wetenschappelijke onderzoek stond. Het lijdt geen twijfel of veel van de hoogleraren die wij eerder noemden zouden voor deze onder scheiding in aanmerking zijn gekomen, wanneer zij in vroeger eeuwen al had bestaan. Vanzelfsprekend kan een dergelijk hoog niveau nooit bereikt zijn of als zodanig erkend voor alle ruim duizend hoogleraren, die Leiden in de loop van vier eeuwen heeft geteld. Daarbij komt nog, dat er per jaar over de gehele wereld maar enkele Nobelprijzen worden toegekend en dot het aantal hoogleraren alleen al in Leiden Jaarlijks met een veelvoud daarvan toeneemt. Over vier eeuwen wer den gemiddeld Jaarlijks tweeëneenhalve hoogleraar benoemd, ruim duizend in totaal. Maar tot het be gin van de tweede wereldoorlog, dus in meer dan drie en een halve eeuw, waren het er nog maar 577 geweest, iets meer don de helft van het totaal. Na de bevrijding werden er 432 benoemd! De Senaat bestond b.v. in 1649 uit 21 hoogleraren, in 1663 slechts uit 19. In 1939, aan de vooravond van de tweede wereldoorlog was het opgelopen tot 69, maar thans bedraagt het aantal hoogleraren 245. In 1974 werden in totaal 34 nieuwe hoogleraren benoemd tegenover die 2% gemiddeld per Jaar over vier eeuwen. Al die hoogleraren hebben op sporadische uitzon deringen na vier «euweo lang te kampen gehad met het probleem van de dualiteit van de academie enerzijds centrum voor wetenschapsbeoefening, an derzijds opleidimgs- en vormingscentrum. Sommige hoogleraren, die een „buitenbeentje" als leerstoel hadden en daardoor nauwelijks studenten behoef den te onderrichten, werden door de onderwijslast aanzienlijk minder gekweld dan anderen, die vooral in de naoorlogse Jaren de zorg droegen voor de op leiding (en het examineren) van horden leergieri gen, en daardoor en door administratieve romp slomp nauwelijks aan wetenschappelijke research toekwamen. Bovendien zijn er in het verleden wel eens hoogleraren benoemd, die vrijgesteld werden van een onderwijstaak, wanneer zij maar hier de wetenschap zouden komen bedrijven en door hun naam de glorie van Leiden zouden ondersteunen. Er is in het verleden eigenlijk altijd getwist over de vraag, welk aspect van de universitaire samen leving de voorrang moest hebben, research of op leiding. Daarvoor gescheiden instituten in het le ven te roepen zou beide ten nadele strekken. De vraag over de prioriteit zal vermoedelijk nimmer worden opgelost. Het is beslist niet zo, dat pas in de laatste decen nia hoogleraren uit hun (imaginaire) ivoren torens werden gehaald om hun maatschappelijke taak als hoog-LERAAR wat meer aandacht te geven. Een voorbeeld vinden wij bij Thorbecke, de beroem de Jurist en historicus die van 1831 tot zijn benoe ming tot minister in 1850 hoogleraar in Leiden was. Hü stelde nadrukkelijk dat de instellingen voor hoger onderwijs in de eerste plaats tot taak hadden „de Jeugd te vormen voor die kringen der maatschappij, waar wetenschap in de echte beteke nis van het woord voorwaarde is van plichtsbe trachting" en niet zozeer om bU te dragen tot de uitbreiding van de grenzen der wetenschap. Het is alsof men een activist voor de inspraak van van daag en een moderne bestrijder van de onbegrens de groei aan het woord hoort. Betrekkelijk algemeen wordt erkend, dat beide po len van de universitaire gemeenschap hun bijdrage dienen te leveren aan welvaart en welzijn. Zuiver wetenschappelijk onderzoek, niet gericht op voor de samenleving .nuttige" effecten, blijkt na verloop van tijd veelal bijzonder rijke vruchten voor dat welzijn af te werpen. Maar dat gebeurt aUeen wan neer er in volgende generaties voldoende krachten zijn, om verworven kennis aan dóe samenleving dienstbaar te maken en grondslagen te leggen voor nieuwe ontwikkelingen, dat wil dus zeggen wanneer het onderwijs (ook) een grote prioriteit krijgt. Na een vrij turbulente periode van „democratise ring" Juist ten dienste van vorming van tot het dragen van maatschappelijke verantwoordelijkheid en voldoende wetenschappelijk geschoolde nieuwe generaties abituriënten wordt geleidelijk aan, heel langzaam, het besef weer levend dat men daar niet de gehele tijd van wetenschapsbeoefenaren aan mag offeren, wil men geen stilstand, dus sterili teit en achteruitgang van de wetenschap veroor zaken. En hoe men ook oordeelt over de dreigende gevaren voor de samenleving als gevolg van tech nische en wetenschappelijke vooruitgang, er is vrij wel niemand, die de waarde van techniek en we tenschap voor welvaart en welzijn miskent. Wan- naar wij „ontwikkelingshulp" hoog noteren bete kent dit, dat de ontwikkelingslanden naar een sa menleving moeten worden uitgebouwd, waarin de welvaart en het welzijn van de nu ontwikkelde we reld worden geëvenaard. Dat betekent op een grondslag van wetenschap en techniek, die daar mee warden aanvaard. Het lijkt, op basis van de geschiedenis, de belang rijkste taak voor de universiteit in het komende decennium, een nieuw evenwicht tussen weten schapsbeoefening en wetenschappelijke vorming te bereiken. AANTAL EERSTE INSCHRIJVINGEN NA DE BEVRIJDING

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 15