Ivoren torentjes van Alma Mater
NAOORLOGSE JAREN
Historie toont maatschappelijke betrokkenheid universiteit
Duizend
coryfeeen
in greep
van de
dualiteit
VRIJDAG 7 FEBRUARI 1975
"EXTRA
PAGINA 15
Er bestaan nogal wat sprookjesachtige opvattingen over de
oprichting van de Leidse Universiteit: De dappere burgers
van het op 3 oktober 1574 ontzette Leiden zouden de keus
hebben gekregen tussen een periode van belastingvrijdom
of een hogeschool als beloning, en zij zouden heel wijs voor
het laatste hebben gekozen. Niets is minder waar. Het over
grote deel van de Nederlanders was toen nog ongeletterd
en zou beslist niet belastingvrijdom hebben verworpen ten
voordele van een instelling, waarvan zij eenvoudig de waar
de niet konden begrijpen. Ook de grote heren, de kooplie
den, zouden geld meer gewaardeerd hebben dan weten
schap.
Protestantisme en humanisme in
de zich tegen Spanje kerende Ne
derlanden vereisten nu eenmaal een
universiteit op humanistische grond
slag ais tegenhanger van het door en
door katholieke Leuven. Holland
moest een eigen wetenschappelijk
bolwerk krijgen, Leiden lag centraal
en was eigenlijk de enige stad die
voor zo'n ins.elling in aanmerking
kwam. Het etiket van „beloning" voor
Leiden werd er op geplakt omdat het
Wel aardig stond.
Zoiets kon in die tijden heel wat
Vlotter georganiseerd worden dan te
genwoordig. Op 28 december 1574
kwam het voorstel van Willem van
Oranje om een universiteit (of ho-
gesohool zoals de Leidse instelling nog
eeuwen bleef heten) op te richten,
op 3 januari 1574 viel het definitie
ve besluit en op 8 februari 1575 was
Lelden de Alma Mater rijk, die het
Door
P. Bok
thans tot de eerbiedwaardige ouder
dom van vier eeuwen heeft gebracht.
Het begin was uiterst bescheiden.
Er waren nog geen studenten en de
eerste vijf hoogleraren waren alleen
benoemd vanwege hun naaïh. Zij
hadden geen verplichting tot onder
wijs of onderzoek en zij zijn dan
ook allen in datzelfde Jaar van him
benoeming weer afgetreden: Junius.
Coolhaes (beiden theologie) Egmond
van de Neyenburg, De Menijn (bei
den rechten) én Forestus (medicij
nen).
De eersten voor de andere facul
teiten waren Grotius (letteren en
wijsbegeerte) en Bonius (die tussen
neus en lippen), medicijnen, kruid
en ontleedkunde, wiskunde en ster
renkunde op zijn schouders laadde.
Ook zij werden in 1575 benoemd. De
faculteit voor sociale wetenschappen
■werd pas na de tweede wereldoorlog
Ingesteld, maar lang voordien waren
er al hoogleraren die de leerstoelen
bezetten in andere faculteiten, die
thans bij deze Jongste loot inge
deeld zijn.
De hulsvesting leverde weinig pro
blemen op, want er stonden in het
toenmalige Holland nogal wat kloos
ters leeg! Eerst werd het Sint Bar-
barakloester aan het Rapenburg be
trokken, twee jaar later „ingeruild"
voor de Faliede Bagijnenkerk. en in
1581 verhuisde de universiteit, naar
het Klooster van de Witte Nonnen,
het gebouw aan het Rapenburg
dat thans nog de zetel van de univer
siteit is, hoewel het bestuurscentrum
naar het Stationsplein is verplaatst.
In tegenstelling tot de vrij alge
meen gangbare opvattingen heeft
de Leidse Universiteit in de vier eeu
wen van haar bestaan een sterke be
trokkenheid met de maatschappij ge
handhaafd. Het beeld van de ivoren
toren, waarin de beoefenaar van de
zuivere wetenschap zich hooghartig
ln afzondering terugtrok heeft voor
de universiteit als zodanig nimmer
gegolden.
Vanzelfsprekend zijn er vele hoog
leraren geweest, die dank zij een
slechts geringe of geheel ontbrekende
onderwijstaak hun eigen ivoren to
rentje om zich heen konden oprich
ten. maar wat voor enkelingen gold
tekende nog niet het beeld van het
geheel.
De universiteit kwam voort uit een
maatschappelijke en politieke behoef
te en kreeg'een sterk humanistisch
stempel mee, dat zij nimmer verloren
heeft. In de loop der eeuwen heeft
zij een ontelbaar aantal wetenschap
pelijk en maatschappelijk gevormde
landgenoten afgeleverd, die vooraan
staande plaatsen in de samenleving
hier te lande en elders hebben be
kleed, waardoor Leiden grote invloed
heeft gehad op het maatschappelijk
gebeuren.
Het is ondoenlijk hiervan meer dan
een enkel willekeurig gekozen voor
beeld te geven. De opvattingen over
recht op internationaal terrein en
aanverwante gebieden, van de e-
thiek der samenleving en de volken
rechtelijke problemen en systemen
hebben een „Leidse school" doen
ontstaan waarop de Indonesische na
tionalistische beweging enwaren ge-
ent, mede doordat vele later vooraan
staande Indonesiërs hun opleiding in
Leiden ontvingen. De Nederlanders,
ld ie na de tweede wereldoorlog de zelf
standigheid van Indonesië mee hiel
pen verwezenlijken droegen in hun
opvattingen over de verhouding tus
sen volkeren duidelijk dit Leidse
stempel van ethische normen,
principieel gegrond zelfbeschik
kingsrecht en vrijheid van den
ken. Het is ze lang niet altijd in
dank afgenomen, maar voor de
vrijheid van een volk van tachtig
miljoen mensen werd, al in de Ja
ren twintig van deze eeuw, in Leiden
de grondslag gelegd. Een duidelijker
bewijs van de maatschappelijke be
trokkenheid van de Leidse universi
teit kan men zich moeilijk indenken.
Zoals gezegd zijn er in het verleden
veel meer van die voorbeelden ge
weest.
Nog één daarvan willen wij niet
onvermeld laten. De Leidse Univer
siteit is de gehele Nederlandse aca
demische wereld als eerste en het Ne
derlandse volk als een der eersten
voorgegaan in het protest en het ver
zet tegen de Duitse bezetter. De be
faamde rede van prof. mr. R. P.
Cleveringa op 26 november 1940
waarin met verontwaaftiiging stel
ling werd genomen tegen het ontslag
van hoogleraar Meijers en diens
Joodse colega's leidde tot studen-
demonstraties en stakingen, sluiting
van de universiteit, uiteindelijk tot
langdurige gevangenschap van vele
hoogleraren en andere Leidse cives,
tot de dood van verscheidenen hun
ner in kampen (zoals Telders) en tij
dens verzetsactiviteiten. Het is een
bewijs van maatschappelijk engage
ment geworden, dat in de geschie
denis van het Nederlandse weten
schappelijke levennimmer is geëven
aard.
Waarom dan toch in een zeer re
cent verleden de „opstand" tegen de
„vakidiotie" het ivoren-toren-fan
toom, een vermeend ondemocratisch-
autoritaire maatschappij vreemde in
stelling van ook deze universiteit?
Die recente ontwikkelingen zijn
nog tezeer eigentijdse geschiedenis
om ze strikt objeotief te kunnen be
oordelen. Maar aangenomen moet
worden dat de verschijnselen voor
een goed deel een meer algemene dan
universitaire, meer landelijke en in
ternationale dan Leidse achtergrond
hadden en in de eerste plaats wer
den geïnspireerd door de ontwikke
lingen in Frankrijk in 1968, daarna
nationaal „vanuit" het Amsterdamse
Maagdenhuis. Drijvende krachten in
die ontwikkelingen waren ook zeer
duidelijk buiten-universitaire groe
pen. die het op een totale maat
schappelijke ommekeer hadden voor
zien. Zij vonden maar al te zeer
een gretig gehoor bij jongere stu-
dentengroepen die het stempel droe
gen van maatschappelijke onvrede,
die echter niet direct de universiteit
betrof.
Die universitaire omwenteling, in
een wettelijke vorm gegoten in de
Wet Universitaire Bestuurshervor-
ming van 1970, heeft de veelgepre
zen „democratisering" en „inspraak"
van alle groepen in het universitaire
bestel meegebracht, eigenlijk de eer
ste grote omwenteling in dit bestel
van de laatste vierhonderd Jaar.
Het is nog te vroeg om de gevol
gen van deze „revolutie" te voorzien,
maar wel kan worden geconstateerd
dat lang niet allen (en dat geldt niet
alleen de „autoritairen" m
17 september 1945. Een belangrijke dag voor de Leidse univer
siteit, die in de Pieterskerk plechtig heropend werd. De bij
eenkomst werd o.a. bijgewoond dor koningin Wilhelmina en
prinses Juliana. Hier op de foto de stoet van genodigden in de
Kloksteeg en bij de Nonnenbrug.
zeer vele „ondergeschikten" van het geval.
oude stelsel) gelukkig, zijn-met-wat Bovendien komt daarbij, dat de
gaat steken in commissiewerk, onder- woordig zeer kostbare outillage vergt
handelingen, rapporteren, rapporten waaraan de gemeenschap (uiteraard)
lezen en commentariëren, oordelen zijn fiat moet geven, maar ook door-
verdedigen, besluiten nemen en ten- dat de „inspraak" op velerlei bepaald
te achten bij dit aspect van het Het gevaar is (eufemistisch uitge-
h oogier aren zijn het wel verplicht universiteit heen gaan lopen c
omdat zij anders geïsoleerd raken
door machinaties v£
eenvoudig op een
worden gerangeerd.
Het wordt steeds moeilijker,
trekkelijke posten met veèl meer
andere groepen mogelijkheden tot vrije research el-
zijspoor kunnen ders te bezetten, bijvoorbeeld in de in
dustrie.
de (privé) ivoren
danks de in vergelijking met vroeger torentjes, die een hoogleraar vroeger
betere salarissen, eersteklas weten- om zich heen kon bouwen,
been over de admini- eeuwen, door de vruchten van zuiver
bestuurlijke rompslomp wetenschappelijk onderzoek op lange
termijn voor de samenleving, toch
wel getoond, dat afgedwongen orga-
ren steen
stratieve
die zij moesten verrichten naast hun
onderwijstaken, waardoor voor
kelijke wetenschappelijke research nisatorisch maatschappelijk engage-
nauwelijks tijd overbleef. Dat is ment voor de wetenschapsbeoefenaar
i- thans in nog veel ernstiger mate het niet alleen-zalig-makend is.
Nevenstaande grafiek van de aan
tallen voor de eerste maal ingeschre
venen als student aan de Leidse
Universiteit na de bevrijding lijkt
nergens naar, al is het in sommige
opzichten de best mogelijke weerga
ve van de werkelijke feiten.
Waarom de grafiek nergens naar
lijkt? Wel, omdat de omstandigheden
en de maatstaven van Jaar tot Jaar
uiteen lopen. In het eerste volle aca
demische Jaar na de tweede wereld
oorlog was het aantal inschrijvingen
van eerstejaars enorm groot. De
universiteit was sinds eind 1940 ge
sloten geweest.
De officiële aanvang van een
academische studie was een uiterst
precaire zaak en een heleboel Jon
geren wisten wel wat (voor die tij
den) beters te doen dan wegwijs te
worden op wetenschappelijk terein.
En zeer vele anderen volgden de
clandestiene colleges dus waren ei
genlijk geen eerstejaars. Na de be
vrijding kwamen zij evenwel van Ja
ren her opzetten. Vandaar dat enor
me aantal inschrijvingen eerstejaars
in 1945-1946. Die overvloed hield nog
wat aan in de Jaren daarna, door
dat vele Jongeren zich niet meteen
konden losmaken van militair dienst
verband, activiteiten in Indonesië,
en bij de bevrijding op zich geno
men humanitair werk.
Pas in het cursusjaar 1953-1964
werd een betrekkelijk normaal ni
veau van kort voor de oorlog bereikt.
Daarna steeg het aantal eerste in
schrijvingen in grote lijn jaarlijks,
al waren er kennelijk inzinkingen
die parallel liepen met de economi
sche ontwikkeling in ons land en in
de wereld.
In bijgaande grafiek zijn twee aca
demische Jaren wat betreft eerste in
schrijvingen als stippelkolommen
aangegeven: 1972-1973 en 1973-1974.
Dat waren de Jaren, waarin de be
taling van 1000 gulden collegegeld als
omstreden voorwaarde voor inschrij
ving werd gesteld, maar dat daarop
geen effectieve controle werd toege
staan. Zeer velen begonnen gewoon
te studeren zonder ingeschreven te
zijn en zonder collegegeld te hebben
betaald. Zuivere statistische gegevens
over de aantallen aankomende stu
denten zijn daardoor niet te verkrij
gen. Deze stippel-kolommen zijn ge
woon getekend als gemiddelden tus
sen het voorgaande en het Jongste
„normale" inschrijvingsjaar.
Juist is dat niet. Integendeel, het
is een vertekend beeld. In de eerste
plaats zouden velen, die zich niet
officieel lieten inschrijven in de om
streden Jaren als eerstelingen moe
ten worden geboekstaafd in het Jaar
1974-1975. Reëel gezien zou het aan
tal van dat laatste academische Jaar
dus aanzienlijk lager moeten zijn
dan in de grafiek is getekend.
Maar er komt een andere factor
bij, die andersom werkt. Thans wordt
de inschrijving gekoppeld aan beta
ling van collegegeld. Eertijds kon in
geschreven worden tegen een luttel
bedrag, b.v. tien gulden. Men mocht
dan weliswaar geen colleges volgen
(maar de controle op betaling van
collegegeld bestond alleen theore
tisch), maar men profiteerde b.v.
wel van allerlei voorzieningen voor
ingeschrevenen.
Men kon bij de mensa te
recht voor goedkope door het rijk
gesubsidieerde maaltijden, men had
reductie bij velerlei culturele mani
festaties, reductie bij aankoop van
allerlei artikelen, en ook via het
NBBS, het Nederlands Bureau voor
Buitenlandse Studentenbetrekkingen
gelegenheid tot zeer goedkoop reizen
over de gehele wereld. Al die facili
teiten waren met de beste bedoelin
gen en op goede gronden in het le
ven geroepen, maar er werd ontstel
lend veel misbruik van gemaakt. En
dat kan door alleen de kosten van
inschrijving te voldoen.
Nu is echter ingevoerd, dat in
schrijving alleen mogelijk is nadat
bewezen is, dat het collegegeld is vol
daan. Dit is althans in grote lijn
het geval.
Daardoor wordt het voor de „profi
teurs" niet meer zo aantrekkelijk om
alleen voor de voordelen en facilitei
ten zich te laten inschrijven.
Na even grondig nadenken blijkt,
aait deze factoren van tijdelijke op
schorting van „eerste inschrijving"
en dalende belangstelling door weg
vallen van goedkope faciliteiten el
kaar wel eens in evenwicht zouden
kunnen houden. Vandaar dat wij de
grafiek toch maar tot het lopende
academische Jaar hebben voortgezet.
Maar nogmaals: er klopt eigen
lijk niets van. De beschikbare cijfers
na het academische Jaar 1971-1972
zijn nu eenmaal niet zuiver te ver
gelijken met de Jaren voordien.
In 1593, nog geen kwart eeuw na de stichting van
de Leidse Universiteit, varen enkele Hollandse oor
logschepen naar Frankrijk met een opdracht, die
waarschijnlijk uniek is in de geschiedenis: zij gaan
een geleerde halen om de leerstoel voor .Jatijnse
spraak, oudheden en historie" te bezetten. Het ging
om de Franse hugenoot Josephus Justus Scaliger,
een van de grootste coryfeeën van de meer dan
duizend hoogleraren, die de Leidse universiteit tot
dusver hebben gediend.
In zeker opzicht was deze opzienbarende „vangst"
van een hoogleraar illustratief voor de vastberaden
heid, waarmee Leiden zich niet alleen in de eerste
kwart eeuw maar gedurende alle vier eeuwen van
zijn bestaan heeft willen verzekeren van „het beste
van het be6te".
In het genoemde geval ging het om de opvolger
van Lipsius, een wereldvermaarde humanist die
glans gaf aan de Leidse universiteit als wereld
bekend geleerde, die tot het protestantisme was be
keerd. Maar in 1591 keerde hij terug tot het rooms-
katholieke geloof, waardoor hij voor Ledden niet
meer aanvaardbaar was en terugkeerde naar zijn
universitaire herkomst, het katholieke Leuven. Al
leen met een vervanging op de Leidse leerstoel door
een wetenschappelijke evenknie kon men genoegen
nemen. De enige die daarvoor in aanmerking kwam
was Scaliger.
Er gingen speciale overheidsafgezanten naar
Frankrijk om hem te polsen en uit te nodigen, de
Staten van Holland zonden hem smeekbeden, en
zelfs Prins Maurits en Louise de Coligny stuurden
brieven met dringende verzoeken om de Leidse
leerstoel te aanvaarden. Toen hij zich tenslotte liet
overhalen, waren alleen Hollandse oorlogschepen
waardig genoeg, om hem naar ons land te brengen
op uitzonderlijke condities. Hij zou een hoger sala
ris ontvangen dan enig ander hoogleraar, gelijk
staan in rang met de rector magnificus, en geen
colleges hoeven te geven. Scaliger is tot zijn dood in
1609 Ledds hoogleraar gebleven.
Deze affaire is min of meer illustratief voor de
zorg, waarmee Leiden door de eeuwen heen de
hoogleraren heeft geselecteerd.
Dat keuzebeleid was niet uitsluitend gegrond op
wetenschappelijke kwaliteiten maar in sterke mate
ook op humanisme en verdraagzaamheid. De weige
ring om de universiteit een protestants. Calvinis
tische stempel te geven was al een uitvloeisel van
deze tolerantie. Men had ook de (zoals zou blijken
rechtvaardige) hoop, dat verdraagzaamheid een
gaaf harmonisch milieu zou scheppen voor uiteen
lopende, elkaar bevruchtende wetenschapstakken
en wetenschappelijke opvattingen. Politiek heeft
althans tot voor kort slechts in hoge uitzonde
ringen een rol gespeeld bij de selectie van hoog
leraren, evenmin als godsdienstige opvattingen, al
deed men het uiteraard aanvankelijk wat voorzich
tig aan met katholieken.
Dit alles heeft er toe geleid, dat Leiden zich al
spoedig een wereldnaam verwierf in allerlei weten
schappelijke richtingen, en dat daardoor vooral
aanvankelijk grote aantallen studenten uit het bui
tenland naar de Sleutelstad kwamen hetzij om een
gehele studie hier te volgen, hetzij om een studie af
te ronden.
Het is ondoenlijk, hier meer dan enkele namen te
noemen. Vanzelfsprekend heeft de medicus Boer-
haave veel tot de faam van Leiden bijgedragen,
maar ook bijvoorbeeld in later tijden de wis- en
sterrekundige 's Gravesamde en diens tijdgenoot
Van Musschenbroek, de historicus Fruin, de jurist
Thorbecke, de Arabicus Snouck Hurgronje, de Juris
ten Van Vollenhoven, Meijers en Telders, de theo
loog Scholten.
Pas in de jongste tijd, de twintigste eeuw, bestaat
er een internationaal erkende .graadmeter" voor
het topniveau van wetenschappelijk onderzoek: de
Nobelprijs. Gaan we het lijstje na van de aan Ne
derlanders of in Nederland werkende Nobelprijs
winnaars na, dan treffen wij daarin een overvloed
van „Leadfie" namen. Lorentz (natuurkunde 1902
samen met de in Leiden opgeleide Zeeman), Ka-
merlingh Onnes (1913 natuurkunde), Einthoven
(1924 fysiologie en geneeskunde), Einstein (1929
fysica, hoogleraar ook in Lelden van 1920 tot zijn
dood), en de mede in Ledden opgeleide Debije (1936
scheikunde) en Eykman (1929 fysiologie en genees
kunde). Dat zegt toch wed iets over de hoogte waer-
op het Leidse wetenschappelijke onderzoek stond.
Het lijdt geen twijfel of veel van de hoogleraren
die wij eerder noemden zouden voor deze onder
scheiding in aanmerking zijn gekomen, wanneer zij
in vroeger eeuwen al had bestaan.
Vanzelfsprekend kan een dergelijk hoog niveau
nooit bereikt zijn of als zodanig erkend voor alle
ruim duizend hoogleraren, die Leiden in de loop
van vier eeuwen heeft geteld. Daarbij komt nog,
dat er per jaar over de gehele wereld maar enkele
Nobelprijzen worden toegekend en dot het aantal
hoogleraren alleen al in Leiden Jaarlijks met een
veelvoud daarvan toeneemt. Over vier eeuwen wer
den gemiddeld Jaarlijks tweeëneenhalve hoogleraar
benoemd, ruim duizend in totaal. Maar tot het be
gin van de tweede wereldoorlog, dus in meer dan
drie en een halve eeuw, waren het er nog maar
577 geweest, iets meer don de helft van het totaal.
Na de bevrijding werden er 432 benoemd!
De Senaat bestond b.v. in 1649 uit 21 hoogleraren,
in 1663 slechts uit 19. In 1939, aan de vooravond
van de tweede wereldoorlog was het opgelopen tot
69, maar thans bedraagt het aantal hoogleraren
245. In 1974 werden in totaal 34 nieuwe hoogleraren
benoemd tegenover die 2% gemiddeld per Jaar over
vier eeuwen.
Al die hoogleraren hebben op sporadische uitzon
deringen na vier «euweo lang te kampen gehad
met het probleem van de dualiteit van de academie
enerzijds centrum voor wetenschapsbeoefening, an
derzijds opleidimgs- en vormingscentrum. Sommige
hoogleraren, die een „buitenbeentje" als leerstoel
hadden en daardoor nauwelijks studenten behoef
den te onderrichten, werden door de onderwijslast
aanzienlijk minder gekweld dan anderen, die vooral
in de naoorlogse Jaren de zorg droegen voor de op
leiding (en het examineren) van horden leergieri
gen, en daardoor en door administratieve romp
slomp nauwelijks aan wetenschappelijke research
toekwamen. Bovendien zijn er in het verleden wel
eens hoogleraren benoemd, die vrijgesteld werden
van een onderwijstaak, wanneer zij maar hier de
wetenschap zouden komen bedrijven en door hun
naam de glorie van Leiden zouden ondersteunen.
Er is in het verleden eigenlijk altijd getwist over
de vraag, welk aspect van de universitaire samen
leving de voorrang moest hebben, research of op
leiding. Daarvoor gescheiden instituten in het le
ven te roepen zou beide ten nadele strekken. De
vraag over de prioriteit zal vermoedelijk nimmer
worden opgelost.
Het is beslist niet zo, dat pas in de laatste decen
nia hoogleraren uit hun (imaginaire) ivoren torens
werden gehaald om hun maatschappelijke taak als
hoog-LERAAR wat meer aandacht te geven.
Een voorbeeld vinden wij bij Thorbecke, de beroem
de Jurist en historicus die van 1831 tot zijn benoe
ming tot minister in 1850 hoogleraar in Leiden
was. Hü stelde nadrukkelijk dat de instellingen
voor hoger onderwijs in de eerste plaats tot taak
hadden „de Jeugd te vormen voor die kringen der
maatschappij, waar wetenschap in de echte beteke
nis van het woord voorwaarde is van plichtsbe
trachting" en niet zozeer om bU te dragen tot de
uitbreiding van de grenzen der wetenschap. Het is
alsof men een activist voor de inspraak van van
daag en een moderne bestrijder van de onbegrens
de groei aan het woord hoort.
Betrekkelijk algemeen wordt erkend, dat beide po
len van de universitaire gemeenschap hun bijdrage
dienen te leveren aan welvaart en welzijn. Zuiver
wetenschappelijk onderzoek, niet gericht op voor de
samenleving .nuttige" effecten, blijkt na verloop
van tijd veelal bijzonder rijke vruchten voor dat
welzijn af te werpen. Maar dat gebeurt aUeen wan
neer er in volgende generaties voldoende krachten
zijn, om verworven kennis aan dóe samenleving
dienstbaar te maken en grondslagen te leggen voor
nieuwe ontwikkelingen, dat wil dus zeggen wanneer
het onderwijs (ook) een grote prioriteit krijgt.
Na een vrij turbulente periode van „democratise
ring" Juist ten dienste van vorming van tot het
dragen van maatschappelijke verantwoordelijkheid
en voldoende wetenschappelijk geschoolde nieuwe
generaties abituriënten wordt geleidelijk aan, heel
langzaam, het besef weer levend dat men daar niet
de gehele tijd van wetenschapsbeoefenaren aan
mag offeren, wil men geen stilstand, dus sterili
teit en achteruitgang van de wetenschap veroor
zaken. En hoe men ook oordeelt over de dreigende
gevaren voor de samenleving als gevolg van tech
nische en wetenschappelijke vooruitgang, er is vrij
wel niemand, die de waarde van techniek en we
tenschap voor welvaart en welzijn miskent. Wan-
naar wij „ontwikkelingshulp" hoog noteren bete
kent dit, dat de ontwikkelingslanden naar een sa
menleving moeten worden uitgebouwd, waarin de
welvaart en het welzijn van de nu ontwikkelde we
reld worden geëvenaard. Dat betekent op een
grondslag van wetenschap en techniek, die daar
mee warden aanvaard.
Het lijkt, op basis van de geschiedenis, de belang
rijkste taak voor de universiteit in het komende
decennium, een nieuw evenwicht tussen weten
schapsbeoefening en wetenschappelijke vorming te
bereiken.
AANTAL EERSTE
INSCHRIJVINGEN
NA DE BEVRIJDING