Bloei, verval en herleving Leidse universiteit Lokaas ACHTENZESTIG VOORGANGERS TRHDAO T FEBRUARI 1975 PAGINA 13 Terwijl men vorig jaaT in diep beraad was verzonken over de wijze, waarop bet vierde eeuwfeest van de Leidse Universiteit kleur moest worden bijgezet, pas seerde de Alma Mater een eigenlijk vee/1 gewichtiger mijlpaal volledig onopgemerkt: de duizendste hoog leraar werd benoemd. Anderhalf decennium geleden onderging de honderdduizendste student aan de Leidse Universiteit ditzelfde lot der anonimiteit. Dat was in het academische jaar 1960-'61 Deze mijlpalen waren beslist van meer belang dan het vierde eeuwfeest, omdat zij de ontwikkeling en plaats van de universiteit in de samenleving mar keren, vooral wanneer men die getallen plaatst te genover cijfers uit het vededen. In dit geval hebben kwantitatieve gegevens een kwalitatieve betekenis. Maar zoals het ook in een mensenleven of in andere maatschappelijke instellingen gaatmijlpalen der ouderdom, die op zichzelf geen betekenis hebben vormen toch een kapstok om herinneringen en be zinning aan op te hangen. En dat kan zijn nut heb ben in een tijd, waarin het universitaire leven in min stens even heftige beroering is als de omgevende maatschappij. Een historische beschouwing kan, zeker in het kader van een dagbladartikel, nooit meer zijn dan een be trekkelijk willekeurige greep uit een overvloed van gegevens. Dit geldt zeker voor een universiteit, een uitermate heterogene verzameling van wetenschap pen, instituten en mensen, terwijl ook het dua lisme onderwijs en wetenschap een samen hangende beschouwing vrijwel onmogelijk maakt. Alles omvattende geschiedschrijvingen over de Leid se Universiteit bestaan dan oök niet. Men vergeve ons derhalve, wanneer wij allerlei zaken en gebeur tenissen onvermeld laten, die voor anderen weer wèl tot vermeldenswaardige mijlpalen en ontwikkelin gen behoren. Bloei, verval, stagnatie en herle ving van de universiteit worden in sterke mate geïllustreerd door de aantallen studenten, die zich in de loop der eeuwen voor de eerste maal lieten inschrijven. Kleine schomme lingen per Jaar doen daarbij niet ter zake, evenmin als het totaal aantal studenten per Jaar, dat alleen orga nisatorisch af en toe een probleem •vormde. Daarom hebben wij in bij gaande grafiek 'n overzicht gege ven van de aantallen studenten, die zich in telkens 'n kwart eeuw aan de Leidse Universiteit voor het eerst lieten inschrijven, en het gemid delde per kwart eeuw. Het totaal studentenbestand per Jaar of k wart eeuw zou men uit deze cijfers kunnen aflei- Door P. Bok den door een vermenigvuldigingsfac tor te gebruiken, namelijk de gemid delde studieduur. Die was aanvanke lijk korter dan thans (nu circa zes Jaar) maar tegenwoordig geven meer studenten het na een of twee Jaar op dan in de eerste tijden. Nauw keurige gegevens over het verloop van het totale studentenbestand zijn er niet, omdat veel studenten vooral in de laatste jaren van hun studie officieel niet stonden ingeschreven, doch uitsluitend zelfstandig werkten tot afronding van hun opleiding. De aantallen eerste inschrijvingen (veel al niet eerstejaars", omdat zij in Leiden een elders aangevangen stu die kwamen voltooien) vormen daar door de enige illustratieve en be trouwbare graadmeter van de belang stelling voor de Leidse Alma Mater als vormings- en opleidingsinstelling. Uit de grafiek van die inschrij vingen blijkt, dat de universiteit snel in betekenis toenam in de eerste drie kwart eeuw. Daling Daarna trad er een niet inciden tele maar duidelijk symptomatische daling in. Ten dele was dit te wijten aan het ontstaan van andere we tenschappelijke opleidingscentra in de noordelijke Nederlanden zoals in Groningen (1614), Amsterdam (1632) en Utrecht (1636), maar de oorzaken van die daling moeten ook gezocht worden in de algemene ont wikkelingen. Na de "gouden eeuw" liepen niet alleen de economie, de kunst, de cultuur in het algemeen terug, kennelijk ook de belangstel ling voor wetenschappelijke oplei dingen en wetenschappelijk onder zoek. Dat wil niet zeggen, dat in de pe riode van verval en stagnatie, die tot in het midden van de negentien de eeuw duurde, Leiden zijn leidende positie op alle gebieden geheel ver loor. Om maar één enkele naam te Boerhaave. Buitenlanders Deze medische „leermeester van Europa" zoals hij werd genoemd in troduceerde het klinisch onderwijs, de medische vorming aan het ziek bed. Het Leids hoogleraarschap van ^deze in Voorhout geboren medicus "(die oorspronkelijk scheikundige en botanicus was) duurde van 1709 tot 1738, en viel derhalve midden in de „verval-periode". Niettemin was dit professoraat een van de glansperio den van de Leidse academie. Boerhaave trok studenten aan uit geheel Europa, zelfs meer vanuit liet buitenland dan vanuit ons land zelf. Dr. J.'J. Woltjer vermeldt in zijn charmante boekje „De Leidse Univer siteit in verleden en heden", dat in 1737 slechts 37 Nederlanders Boer- haaves colleges volgden tegenover 23 Engelsen, 5 Schotten, 3 Ieren, 10 Duitsers, 3 Zweden, 1 Deen, 2 Rus sen. 2 Zwitsers. 1 Fransman en 1 Griek, tezamen 51 buitenlanders. Zijn medische en chemische leer boeken werden in geheel Europa ge bruikt, zijn onderwijs aan het ziek bed is in Wenen, Berlijn, Göttingen en Edinburg door zijn leerlingen ge ïntroduceerd. Daarnaast heeft ook zijn werk op botanisch gebied we reldvermaardheid gekregen. Nu wij toch schrijven over buiten landse studenten: vooral in de eer ste eeuw werd de positie van de Leid se Universiteit in de wereld van de wetenschap geïllustreerd door het relatief grote aantal buitenlandse studenten. Om enkele getallen te noe men: in 1661 lieten zich 250 vreem delingen inschrijven op een totaal van bijna 400. Maar het verval van het Leidse universitaire leven bleek uit de cijfers van de Jaren daarna. In 1663 waren er nog ongeveer 180 buitenlanders van de 325 nieuw inge schrevenen en in 1714 nog maar 123 van de 269. Een absoluut dieptepunt werd bereikt in 1795 met één buiten lander op bijna honderd (ook een dieptepunt in het verval) Nederland se eerste inschrijvingen. IntKvudueel De belangstelling voor Leiden uit het buitenland is altijd zeer afhan kelijk geweest van de faam van be paalde pewonen. Het was meestal niet zo dat men uit het buitenland naar Leiden kwam omdat de uni versiteit als geheel zo'n faam had als wetenschappelijk centrum, maar om dat een specifieke hoogleraar als trekpleister fungeerde. Deze aantrekkingskracht voor bui tenlanders in de eerste eeuw van het bestaan van de Leidse Universiteit is bij lange na niet hersteld na de her leving van de universiteit zelf sinds het midden van de negentiende eeuw. Weliswaar is Leiden in de ene pe riode voor deze, in een andere perio de voor gene wetenschapstak voor al voor gevorderde studenten nog steeds sterk in trek, maar relatief is dat toch aanzienlijk minder dan tij dens de eerste eeuw. Daarvoor zijn verschillende oorza ken aan te wijzen. door dat andere landen met 'n gro ter taalgebied gemakkelijker op de nationale taal konden overschakelen. Weliswaar heeft het Engels (niet als voertaal maar wel als communi catietaai) in de jaren na de Tweede wereldoorlog de vroegere functie van van 't latijn zeer ten dele overgeno men, maar de algemene toeganke lijkheid van het Nederlandse weten schappelijk onderwijs voor buiten landers is toch lang niet zo groot als indertijd toen de colleges in het la tijn werden gegeven. I Al enkele jaren na de oprich- j ting van de universiteit, na melijk in 1577, werd het aantal j j ingeschrevenen sterk gestimu- ieerd door een merkwaardige j maatregel: aan de academici j werd vrijstelling verleend van accijns op wy n en nog enkele an dere artikelen. Dat was een re den voor talrijke lieden, om zichzelf of hun kinderen te la- i ten inschrijvenDe maat- j regel heeft niet lang geduurd, i Overigens schrijven wij elders over soortgelijke toestanden, die tot in onze tijd het werkelijk* j beeld vertroebelen. In de eerste plaats waren er ten tijde van het herleving inmiddels in de meeste landen al vele natio nale wetenschappelijke centra opge richt. Laitijn Minstens even belangrijk was een andere oorzaak. In vroeger eeuwen werd het latijn als voertaal gebruikt in de universiteiten en hogescholen in Europa. Buitenlanders hadden daardoor geen enkele taai-barrière. In de eerste helft van de negentien de eeuw verloor het Latijn deze func tie, betrekkeiyk laat in ons land Ondergrond Dat de opleving na het midden van de vorige eeuw zich aanvanke lijk nog wat traag manifesteerde in het aantal studenten was voor een belangrijk deel te wijten aan de alge mene maatschappelijke omstandighe den. Een eeuw geleden ontvingen zelfs in de westerse en vooruitstre vende Nederlandse samenleving rela tief nog slechts weinigen een intel lectuele scholing welke hoger greep dan het niveau van lezen, onbehol pen schrijven en de noodzakelijke ondergrond voor eenzijdig handwerk. De industriële revolutie, die in de laatste helft van vorige eeuw het beeld van de samenleving bepaalde, bracht enerzijds wel een groter be hoefte mee aan een intellectueel re servoir, maar de bijkomende economi sche en sociale ellende remden de intellectuele ontplooiing evenzeer als de in tradities vastgeroeste universl- .taire sfeer. In die tijd werd overdui delijk bewezen, dat gedwongen rust ■door wetenschappeiyk en maatschap pelijk verval tot vastroesten leidt, en tot een hinderpaal voor harmoni sche ontwikkeling. Het zou. zoals blijkt uit de bij gaande grafiek, tot 1910 duren al vorens het aantal aankomende stu denten steeg tot het niveau van de tweede kwart eeuw van de Leidse universiteit, -en gemiddeld Jaarlijk se inschrijving van 249 nieuwelingen. En de top van de derde kwart eeuw, 443 nieuwelingen per Jaar in de pe riode 1626-1650, werd pas in 1926 op nieuw bereikt in de stijgende curve, waarvan een nieuwe top nog steeds niet in zicht is. In beide gevallen ligt er een ver schil van precies drie eeuwen tussen deze mijlpalen! Overigens heeft Leiden het .alleen recht" al lang verloren. Bij de op richting van de universiteit had Lei den honderd procent van de studen ten in de noordelijke Nederlanden uiteraard, want het was de eerste universiteit in dat gebied. Nu er meer instellingen voor wetenschappelijk onderwijs in Nederland zijn (thans 13) is dat percentage uiteraard veel lager. Maar het toont nog steeds een dalende tendens. Het aantal volledige ingeschreven eerstejaars in Leiden in procenten van alle eerstejaars in Nederland bedroeg in '47 bijna 18 en het is met enkele Jaarlijkse „koers wijzigingen" naar boven of beneden thans gedaald tot ongeveer 8. Daar bij moet echter niet worden vergeten, dat in die peiiode de Technische Ho gescholen Eindhoven en Twenthe zijn opgericht, evenals de medische facul teit in Rotterdam (op poten gezet en aanvankelijk vrijwel geheel be mand door Leidse hoogleraren) en de juridische studierichting in Rotter dam en Tilburg. Thans hebben voor zover is na te gaan (ongeveer 122.225 studenten zich in de afgelopen vier eeuwen aan de Leidse Universiteit voor het eerst laten inschrijven. De honderdduizen- ste kwam (anoniem) zoals elders ver meld in het academische Jaar 1960- 1961. In de laatste vijftien jaar is dit aantal dus met 22225 vermeerderd, waarvoor gemiddeld negentig Jaren nodig waren in de eeuwen voordien. Een „versnelling" van zesmaal. Het is niet en aan niemand duidelijk of die ontwikkeling door kan, moet, of zal gaan. Het totaal aantal in Lelden inge schreven studenten (dus niet alleen de nieuwkomers) bedroeg in 1860 slechts 522, in 1889 nog geen 800. In 1916 werd voor het eerst het aan tal van 1000 bereikt, in 1959 het eerst 5000. In het nu lopende academische jaar rijn het er 12850 Lekten Het is overigens merkwaardig te zien, hoe op en neergaande tenden- zen in de studentenaantallen parallel hebben gelopen met de aantallen in woners van Leiden, terwijl zij slechts een betrekkelijk gering gedeelte van de bevolking uiibmaken, vooral in de laatste tien Jaren waarin omliggende gemeenten veel huisvesting bieden en voorts het instituut van de .spoor student" is ontstaan, nu veelal tot „autostudent" geworden Ten tijde van de oprichting van de universiteit telde Leiden ongeveer 10.000 inwoners. Het groeide tot 45.000 in 1621 en in de loop van de zeventiende eeuw, waarin de Leidse Universiteit gezien de aantallen aan komende studenten de eerste bloei doormaakte, werd Leiden met ruim 60.000 inwoners na Amsterdam de tweede stad van Holland. Toen begon, parallel met de inzinking aan de Universiteit, de teruggang van het Leidse inwoneraantal tot ongeveer 30.000 na het einde van de Franse overheersing in het begin van de ne gentiende eeuw. Dat was ook het laag tepunt van de aantallen eerste in schrijvingen zoals uit de grafiek blijkt. De opbloei van universiteit en de bevolkingsgroei van Leiden na dien liepen weer evenwijdig, tot Lei den in 1969 de 100.000 bereikte. De da ling nadien was geen conjunctureel verschijnsel maar stomweg een gevolg van ontvolking van de binnenstad en het volgebouwd raken van het ge meentelijke gebied, waardoor veel eigenlijke Leidenaren in de omrin gende gemeenten terecht kwamen. Deze parallel iteit onderstreept nog eens, dat de curve van de Leidse stu dentenaantallen mede tot stand kwam op basis van een algemene, economische en culturele ontwikke ling. Het "verval" was geen Leids universitair verschijnsel maar een algemeen symptoom, dat slechts weerspiegeld werd in de ontwikke ling van de Leidse Universiteit. Het "oude gebouw" aan het Rapenburg dat in de loop der eeuwen aanzienlijk van uiterlijk, omvang en interieur is ver anderd. Op 11 november 1616 brandde het gebouw goeddeels uit, maar voor f 12.000,- kon het in twee jaar weer hersteld worden in iets aan de universitaire eisen aangepaste vorm. In 1636 werd op het dak een plat aangebracht, in 1634 voor zien van een achthoekig torentje, waarin het eerste acade mische observatorium in Europa werd gevestigd. In 1670 on derging het gebouw andermaal een gedaanteverwisselingde (thans nog bestaande) toren werd op het dak geplaatst met Pallas Athene of Minerva als windvaan en met prachtige Hemony-klokken. De Duitse bezetters hébben deze bronzen klokken in 1943 naar beneden gegooid, waarna de brokken werden omgesmolten voor oorlogsdoeleinden. Thans hangen er nieuwe klokken in het beroemde torentje. De ontsierende sterrékundige opbouw op het dak verdween pas in 1861 toen de huidige Sterrewacht aan de Kaiserstraat in gébruik werd genomen. In de loop der jaren werd het gebouw geleidelijk aan uit gebreid, zoals in 1899, toen onder meer faculteitskamers, de curatorenkamer en 4 collegezalen werden aangebouwd. In de jaren 1890, 1915 en 1939 is aangebouwd langs de Nonnen steeg en werden bestaande aangrenzende gebouwen aan het Rapenburg in gébruik genomen. Op 9 februari 1931 werd de laatste beschikbare ruimte in het oude gebouw, de zolder, in gébruik genomen door het Academisch Historisch Museum, dat daar ten dele nog is gevestigd. De directe omgeving van het oude gebouw onderging een grote verandering in 1587 bij de inrichting van de Hortus, die later nog eens werd uitgebreid. Dat men niet voor krachtige maatregelen terugschrikte om de wetenschap te dienen, bleek wel uit het feit, dat voor die uitbreiding meer dan negentig woonhuizen werden afgebroken. Het zou te ver voeren, de vestiging en uitbreiding van we tenschappelijke instituten door de gehele stad en omgeving op de voet te volgen. Wij hebben alleen voor het "hart" van de universiteit op de hoek van Rapenburg en Nonnensteeg een bescheiden uitzondering willen maken. De Leidse Universiteit (of aca demie of hogeschool zoals de eer ste benaming was) kon dan wel de eerste in de noordelijke Neder landen, ons huidige land zijn, het was bij lange na niet de oud ste ter wereld. Die eer kan Bo logna in Italië voor zich opeisen met een historie die teruggaat tot 1150. Leiden was nummer 69 op de wereldranglijst. In de twaalfde eeuw werden er 3 van dergelijke wetenschappelij ke centra in het leven geroepen, namelijk in Bologna (Italië) in 1150, datzelfde Jaar in Parijs (Frankrijk) en in 1168 in Oxford (Engeland). De dertiende eeuw telde niet minder dan elf nieuwe universi teiten. in 1209 Cambridge (Enge land), 1222 Padua (Italië). 1224 Napels (Italië), 1230 Toulouse Frankrijk), 1241 Siena (Italië), 1243 Salamanca (Spanje), ook 1243 Genua (Italië), 1289 Montpel- lier (Frankrijk), 1290 Macerata (Italië)1290 Coimbra (Portugal) en de derde in 1290 Lissabon (Portugal). Veertien nieuwelingen waren er in de veertiende eeuw: 1303 Rome (Italië), 1308 Perugia (Ita lië), 1389 Grenoble (Frankrijk), 1343 Pisa (Italië), 1346 Valladolid (Spanje), 1348 Praag (Tsjechoslo- wakije), 1349 Florence (Italië), 1361 Pavia (Italië), 1364 Krakau (Polen), 1365 Wenen (Oostenrijk), 1367 Pecz (Hongarije) 1386 Hei delberg (Duitsland), 1388 Keu len (Duitsland) en 1391 Perrara (Italië). De vijftiende eeuw toonde met 21 nieuwe instellingen een ma ximum in de vroegste wordings geschiedenis van het instituut „academie": 1405 Turijn (Italië) 1409 Leipzig (Duitsland) ook 1409 £ix-Marseille (Frankrijk), 1411 St. Andrew (Schotland), 1419 Rostock (Duitsland). 1426 Leu ven (België), 1431 Poitiers (Frankrijk), 1432 Caen (Frank rijk), 1441 Bordeaux (Frankrijk), 1445 Catania (Italië), 1450 Bar celona (Spanje), eveneens 1450 Glasgow (Schotland), 1456 Greifs- wald (Duitsland). 1457 Freiburg (Duitsland). 1460 Bazel (Zwit serland:, 1477 München (Duits land), ook 1477 Tübingen (Duits land) en nogmaals 1477 Uppsala (Zweden), 1479 Kopenhagen (De nemarken), 1485 Besangon (Frankrijk) en 1494 Aberdeen (Schotland). Negentien instellingen gingen in de zestiende eeuw aan de Leid se Universiteit vooraf: 1500 Va lencia (Spanje), 1502 Parma (I- talië)weer 1502 Sevilla (Spanje), 1506 Frankfurt (Duitsland), ook 1506 Urbino (Italië), 1508 Madrid (Spanje), 1523 Ziirich (Zwitser land), 1525 Santiago (Spanje), 1527 Marburg (Duitsland), 1533 Granada (Spanje), 1537 Lausan ne (Zwitserland), 1544 Konings bergen (Polen, eertijds Duits land). 1549 Messina (Italië). 1551 Mexico City (Mexico, de eerste buiten-Europese)1558 Saragossa (Spanje), 1558 Jena (Duitsland), 1559 Genève (Zwitserland), 1562 Lille (Frankrijk) en tenslotte 1572 Nancy (Frankrijk) voordat Lelden in 1575 aan de beurt kwam. Deze opsomming omvat alleen die academische of universitaire instellingen, die thans nog in een of andere vorm voortbestaan, ook wanneer zij niet (meer) helemaal vallen onder het begrip, dat wij thans universiteit of academie noemen. Er bestaan daarvoor geen nauwkeurige definities die internationaal worden aanvaard.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 13