Terugblik
PP
75 jaar
ATERDAG 25 JANUARI 1975
EXTRA
moeder stierf Jong en niet lang
daarna hing vader zich op. Maar
verder... Je vermaakte Je als kind
kostelijk. In vergelijking met toen
heeft de Jeugd van nu niet veel
meer. Maar toen: de hele wereld
was speelterrein, alles was van ons!
En het was altijd mooi weer.."
Robert: Ik droomde er nooit van
naar zee te gaan. 't Ging vanzelf na
die Rotterdamse mulo. Ik zat in
mijn dorp natuurlijk wel tussen de
schepen, altijd. En la/ter verhuisden
we naar Harlingen en daar was t
precies zo. Ondertussen, Je vraagt
ernaar, was het rooie spook
versohenen.
Bij ons op LJsselmonde hadden we
een bankwerkersbaas, die rood
aangeschoten was en de nieuwe tijd
predikte. Tot m'n vader er genoeg
van kreeg en zei dat-ie zijn rooie
ideeën voor zich moest houden. Nou
dat deed die man toen. De moderne
vakbeweging had geen vat op ons -
het dorp was te klein en de mensen
waren voor hun werk te afhankelijk
van die paar werfeigenaars.
Ja, in Rotterdam, dat hoorde Je,
daar waren ze flink bezig met
optochten en zo. In ons gezin waren
Arbeiders in de "goede oude tijd", die allerminst goed was
De w.a. van pias Anton Mussert.
„Je zult 't gek vinden, wat
voor mij nou het meeste het
teken is dat je al die jaren,
deze eeuw, in de verandering
leeftDat teken geeft me
de zon! Kijk, zie je daar
rechts van de vensterbank,
die smalle kamerhoek. Toen
ik hier vijftig jaar geleden,
in dit huis kwam wonen en
als ik dan tegen zessen van
m'n werk thuis kwam, ging ik
daar in mijn stoel voor het
raam zitten en dan had ik
nog net even een straaltje
van de ondergaande zon op
m'n hoofd. Dat was toen, in
1925 Maar nu. Kom als de
zon schijnt, tegen zes uur
maar es terug dan zul je
zien dat de stralen reiken,
dwars door de kamer heen,
tot aan de muur van de tus-
senkamer, achter je!
In vijftig jaar tijd 't gaat
allemaal toch wel erg snel. Je
kan schuiven met je stoel,
maar de zon haalt je in
daar geen goeie woorden voor: de
geldende maatschappijstructuur, zo
zal het wel geweest zijn, was heilig.
Net als het Koningshuis en Ons
Indië - dat werd vereerd".
Over 1915—1920
Cornelis: „Die eerste wereldoorlog
was bezig; ik heb er eigenlijk niet
veel van gemerkt, ik wist in ieder
geval niet waar 't om ging. Ze zullen
er zaterdags bij de barbier wel over
gepraat hebben, maar dan zal ik
niet geluisterd hebben. Wat ik me
wel herinner is dat Je in 't dorp
opeens kennissen in rare uniformen
zag lopen; die gingen naar de
mobilisatie, dat waren landstormers
of zo.
Ik ben in die Jaren wel veel in
Duitsland geweest, als hulpie van
een metselaar. Toen verdiende ik
wel een paar centen, want ledereen
smokkelde. Ik nam steeds een paar
pond spek mee en verkocht die aan
de Duitse politie. Of Je smokkelde
olie, die zat dan in flessen in broden
gebakken. Maar rijk werd Je niet,
want dat merkte Je wel van de
oorlog: alles was in Holaand
stinkend duur. Met Je smokkelcen-
ten lukte het nog om schaarse
dingen te kopen: zeep, peterolie,
tabak...
Maar dat de wereld in brand
stond... wist ik veel.."
Robert: Bij ons op het eiland, bij
stil weer, kon Je om de zuid horen
schieten. Dat is de oorlog in België,
zelden we dan. Op een dag was
vader met een ernstig gezicht
thuisgekomen en hij had gezegd dat
de Oostenrijkse kroonprins doodge
schoten was. „Daar kan rommel uit
voortkomen," zei hij.
In 1916 ging ik voor 't eerst naar
zee: als stuurmansleerling. De eerste
reis ging naar Bordeaux, met Duits
schroot heen en Franse wijn terug.
Ik kon in Bordeaux net merken dat
't oorlog was tussen Duitsland en
Frankrijk. Maar ik zeg nog steeds:
wat er in de wereld gebeurt, merk Je
nooit aan de wallekant! Een zeeman
is altijd een oppervlakkig waarne
mer, echt waar.
Hoewel... met kerst 1916 kwamen wij
in IJmuiden aan met een lading
kolen, die we in Newcastle gehaald
hadden. Toen kregen we te horen
dat het schip, dat voor ons uit
Engeland naar huis gevaren was,
nog steeds niet aangekomen was. En
het is nooit gekomen, het zal op de
mijnen gevaren zijn. Toen ik later
bedacht dat op dat schip de eerste
stuurman ook degene was, waarmee
ik mijn eerste reis maakte, Ja toen,,,
toen was 't opeens eoht oorlog.."
Cornelis: 'Toen die oorlog afgelopen
was, in 1918, ben ik naar Limburg
gegaan: ze vroegen mijnwerkers.
Samen met mijn neef ging ik. We
moesten gelijk ondergronds. Ik weet
nog hoe we daar die eerste dag
stonden te wachten bij de schacht
en toen kwam de korf omhoog met
een ongeluk er in. Twee Utrechtse
jongens, die ook nieuw waren, zijn
toen gelijk omgedraaid en weer naar
huis gegaan. Maar m'n neef en ik
hielden ons stoer. In de mijnen had
Je toen nog paarden. Ik dacht in die
dagen wel eens dat die beesten het
een stuk beter hadden dan de
kompels. De paarden kwamen
weliswaar nooit boven de grond,
maar ze hadden veel kortere
werktijden dan wij. Het was zwaar
werk en op een dag zei mijn neef:
"Als ze nou in Holland nog meer
kolen willen hebben, komen ze ze
zelf maar uit de grond halen." Toen
zijn we uit Limburg vertrokken. Ik
ging naar Schiedam, daar werd ik
ijzerwerkersmaat."
Robert: "In november 1918 was die
oorlog voorbij. Het was voor ons nog
steeds onduidelijk wat er nou
allemaal voor ellendigs was gebeurd
in de wereld, wist Je veel van
Verdun en de Somne en de leper...
Dat het uit was met die drijvende
mijnen, dat telde. Toen 1920
aanbrak was ik derde stuurman"
Over 1920—1930
Cornelis: "Ik was verscheidene malen
naar Gelderland teruggekeerd en
daar was ik voor dat smokkelen
toch een keer gepakt, tenslotte. Ik
had een heel varken op m'n
kruiwagen. Ik werd veroordeeld en
ik vroeg of ik mijn straf mocht
uitzitten in Rotterdam, want ik wist
dat Je daar in de gevangenis een
cursus metaaldraaien kon volgen. Ik
moest een keer een vak hebben hé?
Zo kwam ik in Rotterdam terecht
en toen ik ontslagen was, werd ik
op een scheepswerf geplaatst.
Maar het was in de tijd van de
stakingen en de protestmarsen en
's-avonds sprekers in het bondslo-
kaal. In 1925 was er op die werf van
ons weer een staking en ik stond te
posten in het stakingspiket. Toen
begonnen er vechtpartijen en
daarbij heb ik een politie-inspecteur
van de dijk gelazerd. Toen ben ik
op de zwarte lijst geplaatst bij dat
bedrijf. En ik sta er nog op, want
toen mijn zoon ver na de laatste
oorlog van de ambachtsschool kwam
en bij die zaak ging solliciteren,
ging alles goed tot ze zijn naam
hoorden. Ga jij maar weg, zeiden ze
toen.
Goed, ik kon een baantje krijgen bij
de graanelevatoren. Ik mocht met
mijn gezin - ik was in '25 getrouwd
op zo'n elevatorbak gaan wonen.
Tot na drie jaar een Arnhemse
rechercheur eens langs kwam om te
proberen om me een smokkelmaat
van toen alweer lang geleden, te
laten verlinken. De Rotterdamse
politie was zo hoffelijk geweest om
haar Gelderse collega per politieboot
bij me langszij te brengen. Diezelfde
dag zei mijn baas: wat deed de
politie bij Jou aan boord, Cornelis?
En zo kwam ik in de haven terecht,
als bootwerker".
Robert: "Het was voor de zeelui een
slechte tijd. Vooral voor de
officieren. De maatschappijen krom
pen steeds meer in. En dan werd Je
in rang teruggezet. Een kapitein
werd weer eerste stuurman, de
eerste werd tweede, de tweede derde,
de derde werd weer leerling en de
eigenlijke stuurmansleerling moest
maar vermaak op de wal gaan
zoeken.
Een geluk voor mij was dat de
maatschappij mij een tijdje naar
Afrika stuurde om een stuwadoors-
bedrijf te leiden. Ik zat in Lagos,
midden tussen het Engelse kolonia
lisme. En dat was, vind ik nog, een
correct kolonialisme. Alleen was 't
nog wel zo... er was daar een neger,
die tandarts was, getrouwd met een
blanke vrouw daar kon Je
natuurlijk niet op visite gaan.
Toen ik later in die Jaren weer voer,
heb ik gemerkt wat die wereldoorlog
in Duitsland voor gevolgen had. Wij,
Hollandse zeelui waren er steenrijk.
Dat kwam door die vreselijke
inflatie. Je kwam bij voorbeeld in
Hamburg aan wal, om te passagie
ren. Je nam twee tientjes mee en Je
wisselde er een dan had Je een
geweldige vracht marken. Met het
tweede tientje wachtte Je tot
's avonds laat, want dan was de
F our ageren in de hongerwin
ter. Als de Duitsers je pakten was
je het kwijt
koers van de mark opnieuw zo erg
gekelderd dat Je nog een grotere
schuit geld kreeg. Je kon Je alles
permitteren: rijk eten, wijn, dure
cabarets en als Je weer naar het
schip ging, reisde Je natuurlijk
eerste klasse. Ondertussen kreeg Je
toch wel door dat die wereldoorlog
niks opgelost had. *t Was benauwd
in die Jaren er moest wat
gebeuren. Ik rekende op Colijn".
Cornelis: "Ik ben in die tijd
begonnen met duiven te houden.
Dat geld kon er net af. In mijn
vrije tijd kwam ik dat hok niet uit.
Waarom immers?"
Over 1930—1940
Robert: "Op een da^. "32 of zo
hebben ze een bom gegooid op de
Zeven Provinciën. Dat hoorden wij,
het ging om een muiterij daar
aan boord. Zelden zijn wij,
scheepsofficieren het meer eens
geweest met een daad van de
Nederlandse overheid. Raar? Bedenk
hoe wij waren opgeleid, de
officieren! Orde en tucht, dat was
heilig. En dan een muiterij! waar
die muiterij precies om ging,
interesseerde ons niet. Ik zou Je nog
niet kunnen vertellen wat er aan de
hand was maar dat doet er niet
toe!
In die tijd kwam toen ook de
Spaanse burgeroorlog. Je beleefde 't
langs de wallekant, dus opnieuw: Je
werd niet gewaar wat er speelde. Je
paste als zeeman alleen Je koers
aan, voer om de obstakels heen".
Cornelis: "Het is mijn zwaarste tijd
geweest, de crisis begon. Hoe heeft
dat allemaal gekund? In die tijd
ervoer Je als arbeider het meest Je
onmondigheid. Er waren heren bezig
in het belang van het land, de
gulden moest gaaf blijven, zeiden ze.
Een gave gulden, over mijn rug, dat
was het. Een natte rug. Mijn vrouw
heeft nooit vaker mijn werkkleren
moeten wassen dan in die tijd; Je
kwam drijfnat van het zweet thuis
uit de haven- Je werkte en Je
werkte, om maar te voorkomen dat
ze je als bootwerker aan de kant
zouden zetten omdat Je niet hard
genoeg sjouwde. Voor jou stonden d'r
immers honderd klaar bij de
stempellokalen.
Ik heb nooit hoeven te stempelen.
Ik heb, omdat ik vast bij Thomsen
zat, steeds werk gehouden. Dat wil
zeggen: iedere dag, maar de ene dag
vier urn en de andere maar twee
uur en dan moest Je toch maar aan
aanvullend loon zien te komen. In
de haven moesten wij het toen met
een ploeg van tien man, bij wijze
van spreken, opvangen voor hon
derdduizend werklozen. „Wees maar
blij dat Je je werk nog hebt" riepen
ze als Je op Je fiets voorbij kwam op
de Maashaven. Maar godnogantoe,
ze moesten eens weten hoe ik
vloekte onder het fietsen!"
Robert: „Hitier kwam omhoog. We
merkten 't als we Duitse havens
aandeden. Je zag Kraft-durch-Freu-
de-schepen in de havens liggen,
waarmee de nazi's de ijverige
werkers pleziertochtjes lieten maken.
En in de cafe's liepen bruinhemden
te collecteren. Als Je niks gaf als
buitenlander, was 't ook goed. Die
Hitier? Ik geloofde in die tijd wel
dat die man een uitkomst kon zijn
voor Duitsland. En als hij maat had
kunnen houden en niet het
buitenland erbij had gehaald, was
net Duitsland misschien ook wel
gelukt om weer welvarend te
worden... Ja, dat geloof ik nog
steeds: als hij maat had kunnen
houden.
Niet dat ik in die tijd ook in
Mussert geloofde; die vond ik een
pias Ik was nog steeds een
mannetje van Colijn. Maar: ik zag 't
Hitier toen niet af, wat er later
door hem zou gebeuren."
Cornelis: Hitier, daar hoorde je wel
eens van. Maar meer lulden ze over
Mussert. 't Was geen wonder dat-ie
zoveel werklozen meetrok, al geloof
de ik meer in de socialen. Nou Ja
geloven. Daar moet toch een beetje
denken aan voorafgaan, nietwaar?
Nou, daar heb ik al die Jaren geen
tijd voor gehad. M'n duiven die
waren de enigen, die goed te vreten
kregen. Omdat ik aan hen wel
dacht!"
Over 1940-1945
Cornelis: "Ik stond op 10 mei
's morgens vroeg op om naar de
haven te gaan. En toen begon 't: we
zaten er hier in Rotterdam-zuid
gelijk midden in. Je hoorde het
bombardement op Waalhaven en
kort daarna kroop hier de eerste
mo. door de straat. En ik, lullig, sta
uit het raam te kijken en denk nog:
waarom schieten de Hollandse
soldaten die vent nou niet dood;
daar zijn ze toch voor. Pas in de
loop van de dag werd ik gewaar met
hoeveel andere moffen die ene was
gekomen. Nou Ja, de oorlog was
begonnen.
't Klinkt raar nou, maar ik dacht
die ochtend: Godzijdank! De
kentering is gekomen. Voor mij was
de maatschappij zo verrot geworden,
ze moesten er wel een paar bommen
op gooien om opnieuw te kunnen
beginnen.
Maar zoveel bommen als op die 14e
mei, nee dat was een schande. Toch
blijf ik erbij, hoe erg het ook was,
achteraf gezien: de maatschappij
vroeg om geweld, wilde er ooit nog
iets van terecht komen".
Robert: "Ik heb lopen huilen, toen
ik eind mei voor het eerst in
Rotterdam kwam. Ik woonde toen al
in Santpoort en ik was aan de wal,
omdat ik bij de marinereserve zat,
als kustwachter. In Rotterdam
waren de bommen Juist gevallen op
die buurten, waar ik als jongetje de
school bezocht. Ik liep door de
Pannekoekstraat en ik jankte.
Maar ik was me nog niet van een
nieuw tijdperk bewust- dat kwam
pas later..."
Cornelis: „Wat er allemaal voor
vreselijks is gebeurd, die jaren, daar
zou ik nu een mening over kunnen
hebben. Maar toenin mijn
herinnering valt alles weg tegen die
opluchting, dat de crisis voorbij was.
We konden opeens weer allemaal
werken, al was het dan maar met
puinruimen. En ik heb me al die
Jaren kunnen drukken voor uitzen
ding naar Duitsland- ik heb een
apart soort opwinding beleefd in die
voortdurende activiteit om overal
doorheen te rollen, aan eten te
kunnen komen en de moffen steeds
een slag voor zijn.
Later heb ik gehoord wat er met de
Joden is gebeurd. En wat de
ondergrondse heeft gedaan. Mis
schien ben ik iemand, die gauw zijn
ogen sluit. Maar ik ben eerlijk als ik
zeg: de jaren '40'45 zijn niet mijn
beroerdste jaren geweest, zeker niet."
Robert: „Ik ben al die jaren aan e
wal geweest. Heb ik geleden? Nee, ik
heb veel geluk gehad in mijn leven.
In de oorlog ook weer: ik kreeg al
gauw een baantje bij het centrale
distributiekantoor, eerst in Den
Haag en later in Amsterdam. Ik heb
nooit honger geleden, ik moest wel
mijn behoefte aanpassen.
Ik heb wel honger gezien, vooral het
laatste oorlogsjaar, toen ook de
distributie geen raad meer wist. En
over de wreedheid van de bezetter:
een ding vergeet ik nooit. Op een
avond kwam ik thuis en vlak bij
mijn huis zag ik toen een vrouw
aankomen met twee dode konijnen,
die aan haar fietsstuur hingen.
Opeens was er toen een Duitse
soldaait. Het mens moest die
konijnen afgeven en ze huilde. Ik
begon toen ook te huilen- dat beeld
van die vrouw en die konijnen en
die hondse, goedgevoede mof ik
zie het nu weer
Over later
Cornelis: „Ik heb tot mijn 65ste
gewerkt, steeds in die haven. De
bevrijding maakte me blij, maar die
Jaren daarna ik weet niet meer.
Ja, de stakingen door de communis
ten van de EVC- steeds was het
raak, die eerste Jaren. Politie met
karabijnen ach. het lijkt langer
geleden dan de tijd, dat ik op
smokkeltocht ging
Vanaf mijn vijftigste tot aan mijn
aow heb ik mijn beste Jaren gehad,
geloof ik nu. Geregeld werk, goed
loon en mijn kinderen waren op
school geweest en ze kwamen goed
terecht, ze trouwden. En ik heb
mijn duiven aan mijn oudste
kleinzoon gegeven
Robert: „I 1949 kreeg ik myn
eerste eigen commando over een
schip. En daarna werd ik gezagvoer
der van een groot passagiersschip.
Ik haalde het nog net om de glorie
van de Nederlandse, na-oorlogse
koopvaardij mee te maken: mijn
mooiste Jaren. Ik was de straalvlieg
tuigen nog net voor, ik heb een paar
duizend passagiers gerieflijk laten
reizen. Ik had nog een eigen
bediende; nu staat er een doe-het-
zelf-bar en een schoenpoetsauto-
maal in de kapiteinshut
Over nu
Robert: "Alleen wat mezelf aangaat:
Ik ben blij dat ik er al die tyd
bij was, al schijn ik veel gemist te
hebben omdat ik niet verder dan de
wallekant kwam".
Cornelis: „Het komt door die
dertiger Jaren dat ik het zeggen
moet: 't is teveel vetpot vandaag.
Er wordt met geld gesmeten: dat is
een soort panieksmijterij. Wat lullen
ze nou toch over werkloosheid, de
hele dag! Niemand in dit land lijdt
honger alleen ver van ons bed
lijden ze honger, erger dan ik in al
mijn 75 Jaar honger geleden i^b.
En nou, hoor ik, gaat mijn aow
alweer omhoog Ik snap niets van
het nu -wou je dat weten....?"
Een straatbeeld in voor-oorlogs Nederland.
Het jaar 1900 ving aan; de 20ste eeuw was begonnen. Het was
ie.een paar dagen op gang, toen twee jongens geboren werden:
13|Cornelis en Robert. De eerste zag het levenslicht in een dorp
o-in Gelderland, niet ver van de Duitse grens. Zijn luiers waren
r-| sleets, want Cornelis was nummer 7, 8 of 9 wie weet 't nog
een arm gezin, waarvan de moeder 13 maal zou baren,
e'Anders was het bij Robert: die werd luxueus gewiegd. In het
^'■'dorpje op het eiland IJsselmonde, waar hij ter wereld kwam
mj als de eerste van vijf kinderen, had vader een voorname baan:
av_-|bedrijfsleider op een scheepswerf.
fcejaard, maar ook moe.
Cornelis zegt van wel.
jtobert wil er niet van horen.
sToch liepen ze gelijk op in diezelfde
a'jeuw, waarin ze zoveel, en zoveel
zagen gebeuren. Maar ze
(iepen ver van elkaar, zich onbewust
elkanders bestaan. De enige
plaats waar de twee elkaar hadden
-tunnen ontmoeten, was de haven.
>rCornelis was daar het grootste deel
rtTan zijn leven bootwerker; Robert
'jwam er als kapitein van grote
xteeschepen. De ontmoeting bleef uit.
i-Cornelis woont nu in Rotterdam, in
klein huurhuis in een smalle
)traat. Robert bewoont eerf ruime
•-^illa in Santpoort; het huis ernaast
,0|s ook van hem.
sbver 1900—1915
®l Cornells. Ik was er een, die bleef
xleven. Het was 't liedje van de dag
tpiat kinderen stierven ervaren
-fieb ik, bewust, dat twee broertjes
°ran me aan de vliegende tering
xtertrokken. Niks ongewoons, de
'riensen deden een gebedje en
wachtten op buurvrouw-baker om te
•helpen bij de volgende bevalling.
-poor
Aad Wagenaar
Ze waren erg katholiek in dat dorp
,van me. Moeder ook, vader minder,
idie was een zwaarmoedig type, hij
was metselaar. Moeder was zo
katholiek, dat ik koorknaap moest
'worden. Tot op een dag, dat ik twee
(centen mee moest brengen voor het
koor. Toen zei moeder, katholiek als
ze was: „Jij gaat niet meer naar de
kerk! De ontkerkelijking, waar ze
'het nu zo druk mee hebben, was
teen al begonnen. Ik was mijn
eerbied voor de kerk en de pastoor
ial kwijt toen ik tien was. Hoe kon
j 't ook? Ik heb mijn oudste broer
zien begraven, katholiek: toen ze
ontdekten dat-ie met een protes
tantse vrouw getrouwd was geweest,
heeft de pastoor 'm laten opgraven
>en hem naar een stuk ongewijde
grond gesleept. Zo ging dat.."
Robert: Een beeld van de maat
schappijverhoudingen in die tijd...
Mijn vader was een „meneer", zo
werd hij aangesproken door de
werkmensen. Dat onderscheid was
subtiel: de architect-aannemer in
ons dorp, toch ook een welgestelde,
was geen „meneer", hooguit een
„baas". De vrouw van de werfeige-
naar was een „mevrouw", maar mijn
moeder was, terwijl haar man toch
een „meneer" was, slechts „Juffrouw".
En alle andere vrouwen in het dorp
waren gewoon .vrouw Jansen of
vrouw Pietersen". Ook de echtgenote
van de rijkste boer bracht het niet
verder dan .vrouw dinges". Ik als
zoon van die meneer had maar
weinig vriendjes onder de arbeiders-
Jongens. Ik ging al op mijn tiende
naar de muloschool in Rotterdam en
als ik dan 's-avonds in mijn nette
pakkie thuis kwam met de veerboot,
wilden we nog wel eens knokken.
Mijn afkomst een voordeel? Ik
voelde 'm als nadeel! Ik was de
enige Jongen in het dorp, die
's-zaterdags geen snoepcent kreeg.
Alle kinderen gingen naar het
winkeltje van Hannesie Kiek en
daar kon Je veel kopen voor een
cent. Maar ik keek toe; moeder zei:
Je hebt thuis alles, goed eten en als
t feest is, een polkabrok."
Cornelis: Weet Je wat snoepen was:
als moeder Je het klokhuis van een
rooie kool gaf. Of een witte
boterham, op zaterdag. Je at anders
alleen roggebrood, dat werd door
moeder zelf tot 16-ponders gekneed
en dan liet ze 't voor vier cent in
het dorp bakken. Wij kregen geen
snoepcent thuis; alleen op nieuw
jaar, dan ging Je de deuren langs en
dan kreeg Je d'r soms een. Soms
twee, Jezus...!
Ik ging werken op mijn dertiende,
bij een kuipersbaasje. Van zes tot
zes. voor eenvijfentwintig per week.
En zaterdagavond ging ik inzepen
bij de barbier, dan kreeg Je ook nog
een duit. En Je zocht sigarenpeuken
in de kwispedoor....
Een rotjeugd? Ja, heel arm. En