Tussen injectiespuit en pijl en boog ZATERDAG 25 JANUARI 1975 BASIEM Zo ongeveer moet royalty rich dus voelen. Piloot Rolf heeft de Cessna 185 hup pelend aan de grond gezet op de in het oerwoud uitgekapte grasbaan van de kampong Bajoen aan de zuidwest kust van Irian. „Verrek," zegt hij, „ze dansen." Tientallen mannen, beschilderd, ge tooid met veren en sieraden, hossen dicht aaneengesloten over de lan dingsstrip, de speren hooggeheven, de kelen grommend en grauwend in een eentonige, toch blijde zang. De vrou wen volgen het ritme van de trom men en bonkende voeten terzijde; •uitgesloten van het mannenfeest, maar opgaand in hun eigen tegelijk wulpse en ingekeerde dansen. Het gaat twintig minuten, een half uur door. Steeds breekt het gezang op een abrupte noot af en blijven de Pa poea's stokstijf staan, maar dan wor den ze weer overspoeld door htm niet meer te bedwingen vuur en beginnen ze opnieuw: in een strakke kring ronddraaiend, uitwaaierend tot een kronkelende, kleurige slang, opruk kend in schouder-aan-schouderforma- tie: ze schudden met hun speren en E tam pen met hun voeten, en de tro- penochtend beeft van de over elkaar buitelende geluiden. Met een scheve sprong en een kelige kreet mengt zich tussen de dansers een kleine, schriele blanke man, ge kleed in een besmeurd hemd en een haveloze broek. Zijn hanige passen sporen de Papoea's aan tot feller ge stamp en gehos - breed lachend laat het manneke zich terugzakken uit het gewoel en draait een vliesdun si garetje. Het is mijn kennismaking met pater Toon van de Wouw uit Ulvenhout van de congregatie van het Heilig Hart. In Bajoen, vlekje in het groot ste moeras van de wereld, bouwt hij een ziekenhuis en hij had de dorpe lingen opgedragen „de hoge gast van Memisa" te laten blijken hoe blij ze daar mee waren. Vandaar die werve lende ontvangst in de schaduw van de wortelbomenbossen aan de Zee van Arafoera. Het was een verbijsterende ervaring. Vijf uur later zal ik weer mannen zien dansen. Door H. J. Oolbekkink We zijn nu in Basiem, standplaats van Van de Wouw, op anderhalf uur varen van Bajoen over een parelmoe ren zee. Basiem, een stukje landin waarts aan de in luie bochten kron kelende Fajietrivier. De kampong heeft 900 inwoners en is in twee par tijen verdeeld. Vandaar die dans in de namiddag. Het is een krijgsdans. Pijl in long Tien dagen tevoren is tijdens een van de herhaaldelijke ruzies tussen de twee helften van het dorp (over en weer familie, dezelfde Asmatstam) een man, Samag, gedood. Gewoonlijk worden de pijlen rechtstandig de iucht ingeschoten en wordt aan de krijgszucht voldaan met geschreeuw en gescheld. Maar nu is Samag, inwo ner van Basiem-Teiji, door een pijl in de long getroffen en gesneuveld. Zijn lijk heeft anderhalve dag op een platform voor zijn huis gestaan, hoe wel dat officieel verboden is. Daarna is hij begraven, een afwijking van de voormalige adat toen het lijk buiten bleef liggen tot het zover ont bonden was dat het hoofd kon wor den losgemaakt, waarna de schedel bewaard werd als symbool van fami lie-eenheid en tevens als hoofdkussen waar men tijdens de slaap - het meest kwetsbare uur van het Papoea- bestaan - krachten aan ontleende. Sinds de dood van Samag is het on rustig geweest. Basiem-Teiji vraagt Basiem-Waras om schadevergoeding voor de dode (bijlen, varkens, schel penversieringen) Maar Waras (en Toon van de Wouw) is er zeker van dat Samag door een man van zijn eigen partij is ver moord. Hij werd immers van voren geraakt toen hij zich terugtrok van het zijriviertje dat de grens tussen de twee dorpshelften markeert? Van de Wouw wijst me de man die Samag waarschijnlijk met zijn pijl heeft dorpshoofd en verklaarde onruststo ker in Basiem die - tegen elke adat in - reeds na twee dagen na de dood van Samag diens weduwe kwam op eisen. Dreigend Teiji laat zich door Anok meeslepen. Die middag, in het bijna-duister, waaien van de rivier de eerste kreten aan; een trom begint zich te roeren; de mannen van Teiji zijn hun oor logsdans begonnen. Weer hossen en bonken en stampen. Zingen ook, maar het klinkt gesmoor der, dreigen der dan die ochtend op de landings strip. Met doffe stemmen roepen de rond Anok wentelende mannen „Kal me! Kaime! Kaime!" (Wraak! Wraak Wraak!) en „Dood aan de vijand!" - universele hitserskreten die tegen de oerwoudwand kaatsen en op de rook uit de 6telthuizen verwaaien. Toon van de Wouw staat bekommerd te kijken. Hij kent de animositeit tussen de twee delen van het dorp, maar Samag was de eerste dode sinds zeven Jaar. De mannen van Teiji heb ben op de zondag van de strijd een aantal prauwen van Waras kapot ge hakt en de mensen van Waras heb ben die nacht onder hun huizen ge slapen, bevreesd voor een aanval met brandstichting. Van de Wouw moet nu proberen de Warasmannen in toom te houden, ze worden door die van Teiji voor „Jataporei" (lafaard) gescholden, en de Asmatters zijn geen vrouwen die zich in de hutten ver schuilen. De razendsnel vallende duisternis maakt een eind aan de krijgsdans en Toon van de Wouw weet: er zal nu niet gevochten worden, want in het donker vreest de Papoea eerder zijn eigen schaduw dan de pijl van een tegenstander. Opgelucht draait hij weer een sigaretje, zoals alle paters die ik hier ontmoet heb van halfzwa- re „van de weduwe" (missionarisgrap je: „de enige vrouw waar we omgang mee mogen hebben")De mannen van Teiji leggen hun hoofdtooi van para dijsvogel veren af, trekken de gekrom de varkensslagtanden uit de neusga- Rivaliteit De volgende middag zal het opnieuw beginneneen oude hoofdman van Teiji roept, over het grensriviertje heen. weer om schadevergoeding; dit maal krijsen de mannen van Waras terug, en ze hebben speer en pijl en boog in de hand, gereed om de strijd te beginnen. Maar Van de Wouw drijft hen, tegelijk sussend en strie mend. naar de 500 meter lange, 28 meter brede strook land waar vijf honderd mannen, de meesten uit om liggende kampongs, bezig zijn een landingsstrip aan te leggen. Het is een extra-belasting, deze rivaliteit, in het toch al overstelpend drukke leven van Toon van de Wouw, zo maar een pater die als Jongen al wist dat hij missionaris in Nieuw Guinea moest worden. 's Avonds bezoeken we het voormalige feesthuis, dat nu ziekenhuis heet, omdat de Indonesische autoriteiten de vroegere Asmatfeesten verboden hebben. Er wonen nu 210 mannen uit de andere dorpen die hun bijdrage aan het vliegveldje leveren: in drie kwart duisternis, hier en daar een laag flakkerend vuurtje op de vloer, zitten en liggen de mannen op hun gevlochten matjes in het langwerpige huis. Van de Wouw wijst, bijgelicht door zijn zaklantaren, op een Jonge man met in stijve vlechtjes gerold haar, een breed, hard gezicht en de lichaamsbouw van een Olympisch at leet. Het is Koeroem, uit het noordelijk liggende dorp Otjanep. Hij heeft on langs een vrouw uit het dorp Jow ge roofd. Ze had een zoontje van vier. Koeroem begeerde de vrouw, maar wilde het kind niet hebben. Toen de vrouw sago aan het kloppen was bui ten het dorp, heeft Koeroem het jon getje gedood en boven een vuur ge roosterd, om er zeker van te zijn dat met het lichaam ook de ziel ver dween. Van de Wouw weet het, ieder een weet het - maar het dorp kent geen koddebeier om bewijs te leveren en Koeroem voor de kadi te brengen. Rockefeller Het dorp van Koeroem, Otjanep, ligt overigens vlakbij de Jaworrivier waar in oktober 1961 Michael Rockefeller, de zoon van Amerika's huidige vice- president, verdwenen is. Er zijn nooit bewijzen geleverd, alleen boeken vol theorieën gepubliceerd, maar Toon van de Wouw is er nog altijd van overtuigd dat Rockefeller door de Otjaneppers is opgegeten. In 1958 wa ren ruim honderd mensen uit de kampongs Jow, Omandesepen en Otjanep gedood door krijgers van de Kasuarinenkust, nu het missiegebied van Van de Wouw. Een maand later stuurde het toen nog geldende Nederlandse gezag er een militaire patrouille op af. Het leidde tot een confrontatie waarbij door een onbeheerste Nederlandse reactie vier hoofdmannen in Otjanep doodgeschoten werden. Er wordt nog altijd volgehouden dat Rockefeller, tijdens onderzoekingen aan de kust gestrand, door de mannen van Otja nep gevangen genomen en als repre saille voor de dood van hun hoofd mannen, opgegeten is. Voor Toon van de Wouw is dit ver haal meer dan een mythe. Een mythe is, zegt hij, wel het verhaal van de kampong die alleen met vrouwen be volkt is. Ze zouden af en toe een man vangen om kinderen bij hen te verwekken, waarna de man en vervol gens al zijn mannelijke nakomelingen gedood worden. „Het zal wel niet waar zijn ,zegt hij," toch wat aarze lend - een verblijf van bijna een kwart eeuw in Nieuw Guinea heeft hem eerder sceptisch gemaakt Jegens wat gedrukt staat dan wat verteld wordt: de tengere, breekbaar lijkende pater in zijn verschoten hemdje kent het oerwoud rond Basiem beter dan hij zich Ulvenhout herinnert. Dopen In de Asmat, zo drassig en verrader lijk dat vervoer alleen met de motor boot op prauw mogelijk is. wonen on geveer 40.000 Papoea's; aan de Kasua rinenkust zijn het er omtrent 9000. Zoals bij zo veel van zijn collega's geldt Van de Wouws eerste zorg niet de heidenen bij Rome onderdak te brengen. Integendeel. „Er zijn er een heleboel die maar al te graag gedoopt willen worden. Omdat ze dan geloven meteen van hun angsten af te zijn. Maar ik zeg altijd tegen ze: probeer eerst eens een Jaar of wat niet met de buurdorpen te vechten, want dat mag niet meer als Je gedoopt bent. Nou, de meesten moet ik nog terug zien - dat vechten hoort er bij. zo af en toe." Telkens weer blijkt: het leven van de Papoea wordt beheerst door angsten. Ze zijn voor ons niet navoelbaar; vaak moet ik me verzetten tegen de korzelige aandrang om die ingevreten vrees aan dom bijgeloof toe te schrij ven, maar als Je op eigen houtje vijf tig meter zo'n wortelbomenbos met zijn verwrongen stammen en tenta kels binnendringt, krijgt de angst eindelijk tastbaar gestalte. Adoptie van volwassenen is een van de ver- weersvormen van de Papoea tegen die angst: een echtpaar adopteert een an der echtpaar, zodat ze wederzijds meer familieleden en dus meer be scherming en zekerheid hebben. In een samenleving waar het gezins leven toch al uitzonderlijk hecht verknoopt is, leidt die adoptie tot steeds nauwere banden waardoor het (zoals in Basiem-Teiji en Basiem-Wa ras) kan voorkomen dat uit verschil lende families gevormde clans zich opstellen tegenover andere clans die ook eigen familieleden tellen - zoiets als vroeger, toen de ene straat tegen de andere knokte en je af en toe je neefje op zijn bek moest slaan omdat hij toevallig om de hoek woonde. 's Ochtends ga ik met Toon van de Wouw naar de school van Basiem die - symboliek? - preies op de scheids lijn van de twee dorpshelften staat. Links leert een groepje matbruine kinderen rekenen (ze schrijven met houtskool op de bast van de sago palm), terwijl rechts luidkeels wordt gezongen. De twee onderwijzers moe ten maar zien zich afzonderlijk ver staanbaar te maken voor hun pupil len. De pater wordt uit de school ge- Uitgeput Het blijkt de zuster van de gedode Samag te zijn, een Jonge vrouw die tien dagen tevoren, beducht voor uit moording van haar hele familie, na het gevecht met malaria en een zware longontsteking het bos is ingevlucht. Pas nu durfde ze terug te komen en uitgeput vlijt ze zich in de armen van de pater en laat een fraai besne den maar uitdrukkingloos hoofd op zijn schouder zinken terwijl hij haar een injectie geeft. En dan weer 6nelt hij naar een huis aan de andere kant van de kampong waar een Jonge vrouw twee dagen tevoren een kind heeft gekregen, maar de nageboorte niet kwijt kan. Elke vier uur moet ze een penicilline-injectie hebben, en tussen al zijn werk door beent Van de Wouw, spuit in de smalle hand, steeds weer naar haar hut. Ik heb het, na bijna een maand in Kalimantan en Irian, opgegeven te proberen er achter te komen wat deze missionarissen voortdrijft. Het is - al kunnen ze stellig niet zonder - niet alleen hun geloof; op dat punt ken nen ze ook him twijfels. Het heeft iets te maken met een wezenlijk ver langen om in het letterlijke en fi guurlijke duister van de oerwouden menselijke kwaliteiten te verbreiden, waarbij het traktaatje, het stichtelijk woord, het Bijbelcitaat achterwege blijven. Als niet-gelovige staat de vrome magie van elke godsdienst ver van me af, maar de humane en hu manitaire manier waarop deze paters (vaak zonder voorkennis van Rome) hun werk doen heeft me steeds met grenzeloos ontzag vervuld. Toon van de Wouw, bijvoorbeeld. Hij is nu 48, nietig, schraal, 49 kilo botten en pezen, en sinds 1952 mis sionaris in Nieuw Guinea (Merauke en Frederik Hendrikeiland, sinds Ja nuari 1962 de Kasuarinenkust)Toen hij er kwam was er geen catechist, niemand die Indonesisch sprak, de streek moest nog goeddeels verkend worden. De vuurdoop in dit onafzien bare moerasgebied volgde snel. In ok tober 1962 brak in de Asmat een cho- lera-epidemie uit. Vermoedelijk had den Papoea's enkele verongelukte In donesische infiltranten, aangespoelde paratroopers, opgegeten die al cholera hadden. In Pirimapoen, waar het enige zie kenhuisje stond, bevond zich een Amerikaanse zendingsarts die onmid dellijk op de loop ging toen de chole- rageruchten doordrongen, zodat alle verantwoordelijkheid op de broze schouders van de door een maagkwaal gekwelde Van de Wouw viel. Een half jaar lang doorkruiste de pater te voet of per helikopter het geteisterde ge bied om de bestrijding te organiseren. „Soms lagen er zestig, zeventig tege lijk aan de infuus. De Otnajeppers, dat dorp was het zwaarst getroffen, waren te trots om toe te geven dat ze ziek waren en daarom heb ik ze vaak op mijn rug naar het noodhospitaal tje moeten dragen terwijl er aan voor- en achterkant alles bij ze uit liep. En ze stierven bij bosjes, in to taal tweehonderdenvier mensen. In Otjanep is van de elfhonderd inwo ners tenslotte bijna tien procent ge storven. Verbranden „En die dooien kon Je niet begraven want het was in de natte tijd, zodat Je al na vijf centimeter op water zat. In Otjanep lagen zevenentachtig dooien en daar moest toch iets mee gebeuren. Ik heb de hele nacht met de dorpshoofden zitten praten over het besmettingsgevaar door de lijken. Ik wilde ze verbranden, maar dat kon volgens de adat natuurlijk niet, want waar moest de ziel dan naar toe? Nou, ik heb ze kunnen omkletsen, maar ik moest het wel zelf doen. Ik ben 's morgens vroeg begonnen met brandhout en een paar Jerrycans met petroleum en was 's avonds klaar. Steeds maar wachtend of die Otja neppers me niet toch te grazen zou den nemen. Toen het bijna gebeurd was hoorde ik een enorm gehuil en geschreeuw en ik dacht: nou, daar ga Je dan, Toon. Toen bleek dat ze al leen maar opgelucht waren dat hun dooien gecremeerd waren zonder dat de zielen waren komen spoken. Ja, moet Je horen, ik heb echt niet lopen denken of Rome misschien tegen cre matie was - dit was absoluut de eni ge oplossing." Toon van de Wouw had de Asmat- doop doorstaan, en sindsdien hoeft de iele pater geen Papoea meer te vrezen zijm daad telde meer dan devote woorden, en Van de Wouws collega's in DJaJapoera vertelden me dat die reusachtige crematie in Otjanep in middels deel van de Papoeafolklore is geworden. Het is dan ook een verhaal waar Jan de Hartog goed mee uit de voeten had kunnen komen. Toon van de Wouw groeide vervolgens mee in de problematiek van de men sen van de Kasuarinenkust. En tij dens zijn verlof in 1969 zette hij een plan op om de Asmat te ontwikkelen, omdat Indonesië geen enkele belang stelling voor dit bodemschatloze ge bied toonde. Het idee was om een hout verwerkingsbedrijf te stichten, benevens een varkensfokkerij, een tuinbouwbedrijf en een ziekenhuis. Werk geven „Ik had toen het gevoel dat het geen enkele zin had om terug naar Irian te gaan als ik de mensen niet op een menselijke manier kon helpen. Het missioneren gaat volgens mij om de hele menselijke persoonlijkheid en niet alleen om het zieltje. En als Je iemand echt wilt helpen, moet Je hem werk kunnen geven. Ik wilde om een subsidie van vijftigduizend gul den vragen, maar toen werd er gezegd „Leuk bedacht, maar Je hebt geen afvoermogelijkheid, daar heb Je een boot voor nodig." Nou, toen werd het plan opeens een kind met een water hoofd - die boot van veertig ton moest al bijna driehonderdduizend gulden kosten, en met de rest erbij werd het een half miljoen. Nou wist ik ook wel dat Je dat met bidden niet bij mekaar krijgt, dus ik ben gaan kletsen." Uit de pot van de Nederlandse ont wikkelingshulp kon driekwart van het bedrag komen, op voorwaarde dat de missie de rest, zo'n anderhalve ton, zelf fourneerde. Het bisdom Agats stelde zich garant voor een bedrag, via de Nederlandse Vastenactie kwam er een aardig bedrag binnen, en de Memisa wilde de bouw en inrichting van het ziekenhuis in Bajoen voor haar rekening nemen: een geschenk van bijna honderdduizend gulden. Als alles goed gaat, wordt het ziekenhuis in mei geopend, het eerste in de streek. Er is wel een ziekenhuis in Agats, de hoofdstad, maar dat was geen oplossing voor mijn mensen, die hangen te sterk aan hun kampong en hun kali. In 1972 heb ik bijvoorbeeld een zieke man en een jochie naar Agats gestuurd omdat ik echt niks meer voor ze kon doen. Die zijn na vier dagen uit het ziekenhuis wegge lopen en niemand heeft ooit meer iets van ze gehoord. Je kunt er don der op zeggen dat die vermoord zijn, waarschijnlijk opgegeten. Zoiets be wijst de noodzaak van een eigen zie kenhuis wel. Dat is dus prachtig werk van de Memisa. Ik heb trouwens sinds ik hier zit al zeker voor zo'n vijftienduizend gulden aan medicij nen van ze gehad." Kindersterfte Wanneer zijn ziekenhuis gereed is hoopt Van de Wouw onder meer iets te kunnen doen aan de door hygiëni sche tekortkomingen hoge kinder sterfte (65% in het eerste Jaar). „Abortus kennen ze hier niet, maar als er een ongewenst kind komt wordt het door de vader tegen een paal doodgeslagen of in het bos ge gooid. Nou wil ik niet zeggen dat we hier meteen met de pil moeten be ginnen, want die zouden ze toch niet geregeld innemen, en bovendien moet Je ook iets aan die normale kinder sterfte doen." Wat. bijvoorbeeld? Een tikje hulpeloos trekt Toon van de Wouw met zijn schouders. „Ik weef het niet. NVSH-voorlichting zie ik niet zo. Daarom hoop ik dat we hier nog eens een echte dokter krij gen. Eentje maar. Die zou al zo ont zaglijk veel goeds kunnen doen." Van de Wouw brengt me niet met zijn boot weg naar het vliegveldje van Basoen, dat zal zijn machinist doen. Door de gespannen sfeer in de kampong (er wordt nog steeds om schadevergoeding geroepen) durft hij de twee tegenover elkaar staande par tijen niet alleen te laten. Omdat, als het eenmaal tot een uitbarsting komt, de schermutselingen weken kunnen duren. En dan komt zijn vliegstrip niet op tijd voor de grote regens klaar. De vliegstrip die zo be langrijk is voor, bijvoorbeeld, een Jonge moeder met een stokkende na geboorte, of voor de zuster van Sa mag die met malaria en longontste king tien dagen in het oerwoud on derdook. Op basis van zijn groot persoonlijk gezag zal Toon van de Wouw probe ren de rust in Basiem te herstellen - een magere, frele man die eigenlijk opziet tegen zijn komende verlof, en het al een half Jaar heeft uitgesteld. Want dat vliegveldje moet eerst af. Een jonge Papoea-moeder hakt, met haar kind op de rug geklemd, hout voor het vuur De Memisa Medische Missie Aktie - bestaat in 1975 vijftig Jaar. Een halve eeuw waarin op vele plaatsen in de wereld medicijnen en medische hulp zijn verstrekt aan hen die geen geld, geen dokter of geen van beide hebben. Uiteraard speelt een belang rijk deel van het werk van de Memi sa zich in de Derde Wereld af. Ter gelegenheid van haar Jubileum houdt de Memisa een grote geidinzamelings aktie waarvan het hoogtepunt zal vallen in het weekeind van 1 en 2 fe bruari. Nu al ziet men graag uw bij drage tegemoet op giro 505075 van Memisa-50 in Rotterdam. Een groep Papoea's van de Kasuarinenkust met het primitie ve maar schitterende houtsnij werk dat karakteristiek is voor de Asmat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 13