In de valkuil van Rome wonen mensen
ALIMENTATIE:
Voor haar altijd te weinig;
voor hem altijd te veel
DINSDAG 24 DECEMBER 1974
PAGINA 19
Als ik de Romeinse taxichauffeur vertel dat ik naar de bor-
gata bij de Via Somalia ga, vraagt hij of ik journalist ben. Ja,
dat dacht hij wel, alleen journalisten en priesters gaan naar die
krottenwijken aan de rand van de stad, en zo herderlijk is mijn
voorkomen niet, vandaar. "Een goed ding, dat je daar eens een
kijkje gaat nemen", is zijn mening, "het is een schande voor
God dat zoiets nog bestaat. Ik had je ook naar andere plaatsen
kunnen brengen die precies even erg zijn." En hij somt op:
Guardicolo, Gordiani, Mandreone, Tufelio, Tormarango, Prima-
valle Keus genoeg. Allemaal namen die in Romeinse oren
een onheilspellende klank hebben, verbonden als ze zijn met
armoede, ziekte, wanhoop, een uitzichtloos bestaan.
De wijk waar ik heb afgesproken verderop. Er is niets te zien, aohter
met de Salesianer priester Don Lo- glooiend terrein dat zich al spoedig
renzo, die mij in de borgata zal in- in onduidelijke bosschages verliest,
troduceren, slaat een verre van
pover figuur. Nette nieuwbouw,
keurige welvoorzienen winkel, goed-
geklede mensen op schone stoepen.
Ben ik wel op de Juiste straathoek?
Door
Alexander Münninighoff
De man die me na enige tijd met
uitgestoken hand tegemoet komt
heeft 'n sportief bokserachtig voor
komen en draagt een zwartleren
motorjack. Duidelijk geen priester.
Een paar opgeschoten straatjochies
volgen in zijn kielzog.
„Jij bent de Journalist uit Holland",
weet hij, „en ik ben Don Lorenzo".
Dus toch.
„Het is aan de overkant van de
straat",
zegt Don Lorenzo en wijst naar een
benzinepomp, ongeveer 200 meter
Hondterd uit
De jongetjes, ik schat ze tussen de
11 en 14 Jaar, vragen me onderweg
honderduit. Waar ik vandaan kom,
wat ik doe, hoe ik heet. En of ik
kan voetballen, zo Ja, wil ik dan
straks even mee spelen? Een weet
niet precies wat Nederland is en
krijgt de wind van voren: „Rund,
stommeling, nooit van Cruyff ge
hoord?" „Rustig Jongens", vermaant
Don Lorenzo bij het oversteken. Met
bezwerende handgebaren loodst het
kleinste ventje ons door de ver
keersstroom naar de overkant.
Als we het trottoir verlaten en het
drassige braakland achter het
pompstation betreden daalt er een
plotselinge stilte over de groep. Hun
terrein. Ze zijn er opgegroeid, ken
nen er iedere steen, iedere kuil in
de weg. Wat zal die vreemde uit
Holland er van vinden? We lopen
dp weg, die nauwelijks die naam
mag dragen, af naar beneden. De
geluiden van de drukke Via Somalia
worden steeds minder. Ik zie een
soort schuur, waaruit geluiden van
ijzer op ijzer weerklinken. Rook
kringelt uit de schoorsteen. „Een
chroomfabriek", legt Don Lorenzo
Ik knik begrijpend. Een paar meter
verderop staan een paar kleinere
schuurtjes, opgetrokken uit oude
planken, leem en blikken platen.
"Zeker opslagruimten voor de
Chroomfabriekveronderstel ik.
„Nee", zegt Don Lorenzo, „daar wo
nen mensen". Zijn antwoord treft
me als 'n vuistslag. De oude vun
zige lap voor de ingang van het
krot wordt weggetrokken en er
verschijnt 'n gerimpeld vrouwen
hoofd, dat me even argwanend
aankijkt en dan weer verdwijnt.
"Laten we doorlopen", fluistert de
priester.
Zwijgend
Zwijgend vervolgen we onze weg,
steeds verder de diepte in. Het eer
ste krot was nog lang niet het erg
ste, blijkt al spoedig. Je went er
aan, als je met iedere pas dezelfde
uitzichtloze misere in talloze varia
ties ontmoet. Waar hebben deze
mensen nog op te hopen? Wat blijft
er van Je over als Je moet leven te
midden van puin en afval, soppend
door de modder in Je eigen huis
omdat er geen fundament is? Als Je
's avonds licht en warmte moet
zien te krijgen uit walmende olie
kachels omdat er nauwelijks elec-
triciteit is?
Als Je Je water moet halen uit een
van de twee pompen die voor ruim
500 gezinnen maar voldoende moe
ten zijn?
Twee oude, tandeloze dwergvrouw
tjes laten me hun woning zieneen
hol, meer is het niet. Een gat in de
wand van deze valkuil voor mensen.
Hun' glimlach heeft iets angstaanja
gends. Ze mummelen onverstaanba
re dingen en plukken met door reu
matiek kromgegroeide handen aan
mijn kleren. Een van hen heeft een
grijze, gore pleister boven haar
wenkbrauw. Ze wijst er op en haar
ogen lopen vol met tranen.
Een magere hond snuffelt wat rond
door een van de vele hopen afval
die her en der verspreid liggen. Een
man, die met een stok door de rom
mel aan het wroeten is, geeft het
dier een 'trap.
Uitval
Een Jongen van een Jaar of twintig
komt ons tegemoet. Op sombere
toon begint hij tegen me te praten:
„Ik kom uit Napels en woon hier al
acht Jaar. Denk Je dat ik dat fijn
vind? Denk Je dat godverdomme?
Sorry hoor, dat ik zo uitval. Jij
kunt er ook niks aan doen. Schrijf
er maar over. Hier wonen duizenden
mensen van beneden, Sicilië en zo,
die niet behoorlijk aan de slag kun
nen komen. Daar niet, en hier in
Rome nog minder. Ze beulen zich af
in slecht betaalde baantjes in de
bouw, de vrouwen zijn vaak werk
ster, zeg maar slaven, bij de rijke
dames. En als het Je niet bevalt
donder Je maar op, dan heb Je hele
maal niks. Weet Je wie de schuld is
van dit alles? Dat is de regering, die
bestaat uit een stelletje kapitalisti
sche uitbuiters. Zij geven ons geen
kans, een behoorlijk huis krijgen we
niet. Sociale voorzieningen? Laat
me niet lachen.
Ja, bij Jullie in Holland.
Maar hier komt de politie als Je
protesteert en slaat Je in elkaar. Wij
hebben recht op een behoorlijke wo
ning, maar probeer dat recht maar
eens te halen! De kerk, zeg Je? Ja,
hij (wijst op Don Lorenzo), hij doet
er veel aan. Geeft vorming aan de
kinderen en zo, veel sociaal werk.
Maar wat kan hij in zijn eentje uit
richten als de kerk het verder laat
afweten? De paus en de regering,
dat is twee handen op een buik. De
paus laat ons net zo makkelijk ver
rekken, reken maar".
De meesten van ons hebben de
moed al opgegeven", gaat hij verder.
„Die wonen hier al tien, twintig of
dertig Jaar, weet Je. Die durven al
niet meer weg, want hier in de bor
gata zijn ze tenminste nog iemand.
Als ze de stad ingaan zijn ze niets
meer. Iedereen in de stad merkt on
middellijk aan Je dat je uit de krot
tenwijk komt, dat is in Je huid gaan
zitten en komt er niet meer uit weg.
Je bent daar 'n tweederangsburger.
Ik wil wel weg, ïk heb de strijd
niet opgegeven. Ik ben communist,
begrijp Je".
Verzuchting
Met de opgeheven vuist als groet
loopt hij weer verder, de vijandige
stad tegemoet. „Het is waar wat hij
zegt", verzucht Don Lorenzo, „de
mensen hier worden aan hun lot
overgelaten. Wat ik hier doe is pro
beren de mensen zoveel mogelijk
voor verder afglijden te behoeden.
Verval naar diefstal of erger, ja".
Via een tunnel onder de spoorlijn
door komen we in een beter gedeelte
van de borgate. Hier zijn het ten
minste echte stenen huizen met een
echt dak, ook al kiert het en sluit er
geen raam- of deur behoorlijk. We
worden binnen genodigd om wat te
drinken. Ik krijg het mooiste glas,
tot de rand toe gevuld met wijn.
„Natuurlijk is ons leven niet wat we
ervan gedroomd hebben", zegt onze
gastheer, een nachtwaker, „Maar
ach, wat doe Je eraan? Deze rege
ring zal ons niet helpen". „U stemt
op de communisten", begrijp ik.
"Nee is het antwoord, "ik stem op
de regeringspartij, de christendemo
craten.
Waarom dan, wil ik weten. „Dat
heb ik mijn vader op zijn sterfbed
moeten beloven, en daar houd ik
mij aan".
Het is al donker als ik de krotten-
vallei weer verlaat. Dezelfde jonge
tjes brengen me door de tunnel en
langs de nu aardedonkere weg vol
gaten en steenhopen naar de Via
Somalia terug. In geen van de hut
ten of holen brandt licht, slechts af
en toe hoor ik wat stemmen mom
pelen.
Bank
„Wat willen Jullie later worden?", 1
vraag ik aan mijn gidsjes.
„Journalist",
roepen de meesten verlekkerd. „Ik
ga op 'n bank werken", zegt er een
tje beslist, „want dan zit Je dicht bij
't geld". Aangekomen bij het pomp
station aan de schaamteloos van le
ven en licht bruisende straat blijven
we staan. Ik kijk nog eens om:
niets dat het bestaan van de borga
ta verraadt. Een donker gat, dat is
alles. De scheidslijn tussen licht en
duisternis, tussen hoop en wanhoop
is pijnlijk voelbaar.
„Nou dag",
zeggen mijn begeleidertjes. Geld
voor hun diensten weigeren ze ver
ontwaardigd.
Dezelfde trots waarmee hun
ouders het bewijs van armoede
zo lang mogelijk buiten de deur
houden. Ik schaam me rot.
„Nou, dag",
zeg ik. Ze kijken me na tot ik de
straat ben overgestoken, de andere
wereld in. Dan keren ze om en ver
dwijnen in de duisternis.
Verliefd, verloofd, getrouwd, gescheiden. Hoeveel van die
stralend gelukkige paartjes denken aan een echtscheiding als
ze voor de ambtenaar van de burgerlijke stand staan? Op dat
moment is er nog liefde in overvloed, zijn alle bruiden en brui-
degommen bereid tot vergeven en vergeten en strekt het ech
telijk leven zich uit als een snelweg op de autoloze zondag:
eindeloos ver en zonder zichtbare obstructies. De aanstaande
echtgenoot die het vlak voor het jawoord toch niet ziet zitten
en zich met wapperende jaquet-panden naar buiten spoedt
komt alleen nog in goedkope romannetjes voor.
Welke kans maken al die duizenden
die elke week ten stadhuize ver
schijnen nou op een al dan niet ge
lukkig maar in ieder geval ononder
broken huwelijk? Het is moeilijk dat
exact vast te stellen. Je kan niet zo
maar zeggen: in 1973 werden er bij
voorbeeld 1.000 huwelijken gesloten
Door
Christl Visser
en 250 ontbonden dus de „overle
vingskans" is 75 procent. „Een volks
ziekte" roept de SOGM (Stichting
Organisatie Gescheiden Mensen).
„Een op de vijf eindigt in een echt
scheiding". Anderen spreken van een
op de zeven en een op de tien. Met
cijfers kan Je net zoals met de bij
bel van alles bewijzen.
Tot de dood
Feit is dat er bijna 200.000 geschei
den mensen in Nederland leven en
dat er elke dag meer bijkomen.
Mannen en vrouwen die niet meer
bij elkaar horen en theoretisch ieder
hun eigen weg kunnen gaan. Een
nieuw leven opbouwen. Zo lijkt het
tenminste. De werkelijkheid is an
ders. Via de alimentatie blijf Je aan
elkaar vastzitten. „Tot de dood ons
scheidt" geldt niet meer voor het
echtelijk samenzijn maar wel voor
de onderhoudsplicht.
Wie denkt dat alle ellende die voor
afgaat aan een misgelopen huwelijk
eindigt met het vonnis van de rech
ter heeft het mis. Dan pas begint
het getouwtrek om de kinderen en
om het geld.
Op papier ziet de nieuwe echtschei-
dingswet er zo fraai uit. De rechter
kan op verzoek van beide ouders of
van een der ouders een omgangsre
geling treffen. Alimentatie wordt
niet verplicht gesteld. Het Burgerlijk
Wetboek laat alleen de mogelijkheid
open indien de ene partij (de
vrouw) niet genoeg inkomsten heeft
en zich die niet in redelijkheid kan
verwerven. De praktijk is dat de
omgangsregeling wel wordt getroffen
maar zelden wordt nagekomen en
dat weinig mannen de, in zekere zin
door de rechter toegepast zien.
De magistratuur is nog steeds, anno
1974, van oordeel dat de vrouw de
„zwakke partij" is die gesteund moet
worden en dus tot in lengte van da
gen alimentatie behoeft.
Alimentatie die voor haar altijd 'te
weinig is en voor hem altijd te veel.
Zeker sinds vorig Jaar alle onder
houdsplichtige echtgenoten 12 tot 54
procent meer alimentatie, achter
stallige welvaartsverhoging, moesten
gaan betalen ingevolge de wet op de
indexering van onderhoudsuitkerin
gen. Per 1 Januari 1975 worden die
bedragen van rechtswege weer met
,16 procent verhoogd.
Je kan natuurlijk zeggen: voor de
vrouw betekent alimentatie inkomen
en waarom zou dat inkomen niet
omhoog gaan en alle andere inko
mens wel. Daar staat tegenover dat
niet iedereen die 16 procent in zijn
loonzakje heeft teruggevonden
Ambtenaren kregen maar 14 pro
cent, zelfstandige ondernemers vaak
nog minder.
Zeker, ze kunnen gaan procederen
om ontheffing van de indexering te
krijgen maar dat kost wel een hoop
geld. Een advocaat werkt niet voor
niets en proceskosten kunnen aardig
oplopen. De vrouw die moeite heeft
van haar gewezen echtgenoot geld
los te krijgen gaat naar een deur
waarder en als het dan nog niet
lukt gaat ze ook procederen. Pro
Deo.
Onmacht
„Volgend Jaar vier ik, indien ik het
mag beleven, mijn 35-jarig alimen
tatiejubileum. Wanneer komt daar
eens een einde aan? Gaat het door
tot aan Je doodskist? Het vreet aan
een mens".
Dat is maar een van de vele hon
derden brieven die de AVA (Aktie-
groep vrouwen van alimentatieplich
tigen) in de loop der jaren ontving.
Uit al die brieven spreekt de on
macht waar iedere gescheiden man
mee te kampen heeft.
Of de vrouw nou wel of niet ver
dient, wel of niet een baan kan
krijgen, wel of geen kinderen te
verzorgen heeft, wel of niet in con
cubinaat leeft (onder het bekende
,,kostganger"-excuus) betaalt moet er
worden. Tenzij man en vrouw bij de
scheiding afspreken van elkaar geen
alimentatie te eisen, het zgn. nihil
beding.
Staatsecretaris Meyer van CRM
heeft zich kort geleden verzet tegen
die mogelijkheid in de nieuwe echt-
scheidingswet. De vrouwen komen
na zo'n beding meestal bij de Bij
stand terecht. Dat telt lekker aan
natuurlijk maar Je mag niet uit het
oog verliezen dat ongeveer de helft
van alle andere gescheiden vrouwen
eveneens een Bijstandsuitkering
ontvangt.
Het probleem is heel simpel. Van
een normaal salaris kun Je geen
twee huishoudens bekostigen. „Laten
ze gaan werken inplaats van de hele
dag op hun gat zitten en hun man
uit te benen", zeggen sommigen. Dat
is een wat al te eenvoudige denkwij
ze. De man is nou eenmaal door
gaans de economisch sterkere. De
vrouw heeft in de meeste gevallen
niet geleerd voor zichzelf te zorgen.
Ze is opgevoed met het idee dat het
huwelijk een soort levensverzekering
is en haar echtgenoot, dezelfde die
nu zo tegen de alimentatie is, zei
vaak: „Ach nee liefje, jij hoeft toch
niet te werken?" Een Mulo-diploma
van tien jaar geleden is niet de bes
te entree in het bedrijfsleven, zeker
niet in een tijd van toenemende
werkloosheid.
„Dan gaat ze maar in de huishou
ding werken of bejaarden verzorgen",
zegt de SOGM. „Waar een wil is, is
een weg. Wij hebben ook niet alle
maal van die geweldige banen. Wij
„balen" er soms ook van". Je kan je
afvragen of Je omdat Je zelf een
daar ook toe te verplichten.
AWW
De SOGM pleit voor een verhoogde
alimentatie voor de kinderen en een
twee tot vijf Jaar voor de vrouw.
Het idee om de AWW (Algemene
Weduwen en Wezenwet) uit te bou
wen zodat gescheiden vrouwen daar
van kunnen meeprofiteren lijkt een
voudiger Een voorstel van de AVA
dat in 1972 nader werd uitgewerkt,
door een interdepartementale werk
groep. Volgens de berekeningen toen
zou de uitbouw een premie-verho
ging van 0,19 procent bedragen in
dien de overheid een extra-bijdrage
zou storten.
Een mooi plan. Eindelijk zou ge-<
scheiden, werkelijk gescheiden bete
kenen. Geen financiële afhankelijk-»
heid meer. De verwezenlijking ervan
zit er echter niet in. Mevrouw Mun-
niksma: „Ik heb gehoord dat minis
ter Van Agt in zijn alimentatienota
een overheidsfonds zal voorstellen
dat alle alimentatie gaat innen en
uitbetalen". Een vreselijk dure ^.-ap
die aanzienlijk meer gaat kosten
dan een AWW-uitbouw.
„Zolang de minister de alimentatie
plicht nu eindelijk eens aan een
beeld het aantal Jaren dat men ge
huwd is geweest te koppelen aan
het aantal Jaren dat aliment^e be
taald moet worden, vinden wij een
lapmiddel beter dan niets", zegt de
AVA. „In godsnaam geen levenslang
meer. dan zijn we al een hele stap
vooruit".