lEen roti, woest en vreeselyck volk 3 OKTOBER BIJLAGE 1974 LEIDSCH DAGBLAD maileend karakter van dat slagschip van een kinderwagen mijn moeder by na onuit puttelijke diensten bewees. Ontelbare Leid- se dametjes en toertje* werden langs bak en stuurboord opzij gedreven totdat de voorsteven tegen de afzetting vastliep. Een prachtplaats. Al was hij dan veroverd on der het afkeurend gemompel'van de ver dreven omstanders. En dan was het wachten op het wonder dait daar boven die brei van mensen uit in de verte bij de rood-witte spoorbomen zou opdoemen met het aanzwellen van het ge voelvolle geluid van harmonie-orkesten en tamboer- en pijperkorpsen. De eerste paar- dehoofden en ruiters in fluweel met zwie rige hoeden vol sierlijke veren alsof de vogels uit het paradijs erop neergestreken waren de kaasvormige kragen die wed luch tig uit ouwel leken te zijn gevouwen. Daar achter calèches met zwart maar toch fees telijk gesjerpt en van rood, wit, blauwe kokardes voorzien hoge hoedenvolk met hun opgetutte dames. En dan werd ons helle nationale verleden in stoet na bchce stoet en praalwagen na gepavoêseerde praalwagen tussen de wanden van mensen door de stad uitgeperst, in een zee van vlaggen en het geschitter in de zon van de geelkoperen en verchroomde instrumen ten van de muzikanten, waarop de bron zen Boerhaave wijs en goedmoedig neer keek vanuit zijn kopergroene mantel. En soms als de stoet bij het naderen van een trein door de spoorbomen doormidden werd gesneden, verdween dat hele visioen even in wolken stoom en gillend geratel. Toen ik niet lang na die eerste drie okto- berervaringen voor het eerst met mijn moe der de stad in mocht op een zaterdagmid dag, werd ik steeds opgewondener toen we de Boerhaaveiaan naderden. Maar toen het kleine trammetje over de spoorbomen de stad inreed, deed ik geen mond meer open. Stilzwijgend en wrokkig zat ik naar bui ten te kijken met opeengeklemde lipjes. Mijn moeder kon niet te weten komen wat er was of wat ik had en ik wilde zelfs geen ijshoorn met slagroom hebben uit de kraam op de brug over de Nieuwe Rijn. Pas de volgende dag kregen ze het uit me. Ik voel de me bedrogen. Ik had verwacht dat die hele stad tot in de portieken en stegen ge vuld was met feestelijk uitgedoste mensen dde op de maat van de marsmuziek te mid den van de praalwagens door de straten deinden. Dat die drie-oktober-toestand maar het randje was geweest waar de dage lijkse feestvreugd overheen borrelde. Toen ik iets ouder was zag ik op de Nieuwe Rijn in een etalage naast de papier handel van Paddenburg de kurassen, hel men, fluwelen hoeden en andere uitrus tingsstukken die je daar gewoon kon huren voor die Jaarlijkse maskerade. Ik keek er met voldoening naar, als een kind dat al lang zijn geloof in Sinterklaas verloren heeft en eindelijk de tabberd en mijter in de rommelkamer ontdekt. In die tijd ging ik ook al dagen van tevoren met een vriend je dat daar in de buurt woonde, op de Ho ge Rijndijk in de voormalige remise van de N2JÏ.TJH. kijken, waar de praalwagens in het geheim werden opgebouwd en waar het naar vers gezaagd vurehout en verf rook. Het was toen al een toestand geworden waar je weken van tevoren voor ging spa ren, waar je helemaal naar toe leefde. De belangrijkste gebeurtenis van het Jaar op Je verjaardag na. 's Ochtends vroeg stroomde de stad al vol met een gruwelijke Breugheliaanse stoet dwergen, halve garen, verminkten zonder armen of benen, klompen vlees in verbouw de kinderwagens, bultenaars met kolossale hoofden schuin op hun romp geplakt, tas tende blinden en gewoon weerzinwekkende verschijningen zonder zichtbaar gebrek. (De verschrikkelijke vleermuisman!) Alles wat zich in de omgeving van Leiden, in de dorpen en gehuchten in het moerassig laag- veen, met bijl of zeis gecoupeerd had of van een ladder of hooiberg was gevallen en een onnozel instrumentje kon bespelen of schor en krijsend zingen, werd aangetrokken door het feestgedruis als wespen door een pot Jam. In de morgenuren zwierven ze door de buitenwijken en kamden straat voor straat uit met hun gejengel op een buikorgeltje, hun genadeloos gepiep op een ocarina of door merg en been snijdend gekras op een ouwe viool. In de middag zag Je ze dan. weer op de stoepen tegen de hardstenen puien zitten achter de dikke haag van men sen die langs de weg stonden om de feest stoet voorbij *e zien trekken, zodat als Je mee wilde lopen Je bijna je benen over ze brak. En ik dacht altijd by het zien van al die deerniswekkende menseiyke ellende, dat als Christus daartussen had gelopen en ze hadden de zoom van zyn kleed aangeraakt om te genezen zodat er iedere keer kracht van hem uitging, hy binnen korte tyd leeg gelopen zou zyn als een accu. Zo groot was de stroom ongelukkigen. (Later, toen ik de Dreigroschenopera zag, zag ik in die stoet verminkten maar een zwakke afspiegeling van wat zich daar in Leiden op die drie-ok- tobers tussen sjerp een serpentine voortbe woog.) Als die bedelende meute de budtenwyken van koperen oenten en halve centen ont daan had, verscheen als een hoger soort bedelen op koraalmiveau het draaiorgel van de evangelisatie HET VISNET dat "Scheep je onder Jezus' hoede", en "Als ge in nood gezeten, Geen uitkomst ziet", speelde. Voor op het orgel was een scène uit de bybel geschilderd in wufte Italiaanse pasteltin ten. Veel zeegroen en romig roze. Christus aan het strand die zün hand opheft naar een stel weerbarstige discipelen die zich vooralsnog met de visvangst bezig houden. En Je hoorde de heiland tegen ze roepen over die liefiyk kabbelende zee: "Ik zal u tot vissers van mensen maken!" Maar omstreeks die tyd waren in de bin nenstad de plaatsen op raamkozynen en andere verhogingen langs de route al inge nomen en liepen er overal mannen rond die een oranje boekje voor een stuiver te koop aanboden onder het rauw brullen van: 'De Feestwyzer! De Feestwyzer! Het offi ciële feestprogramma!" Op het verhoogde terras van de studentensociëteit Minerva zaten dan al de studenten in him zwarte pakken met een glaasje jenever in de hand te kouten, hoog boven het gewoel van de mensenmassa, een beetje wereldvreemd en Piet Paaltjensacbtig. Hoor Ik op Sempre een waldhoorn. Of ook wel een Turksche trom. Dan moet ik zoo bitter weenen; En ik weet zelf niet waarom. Als knaap keek je eens omhoog naar dde vreemde meheren uit een andere wereld en stormde dan weer door stegen en sloppen om de hele stoet nog eens langs te zien komen. En je zorgde er angstvallig voor dat je ondanks de opwinding om alles wat er te zien was en te beleven, op tyd thuis was, zodat Je niet de kans liep om zonder eten naar bed te worden gestuurd. Want van dat eten stond de hele middag al het wa ter in Je mond. Je rook het de hele stad door. Het walmde uit alle huizen op. De zoetige weeë gekookte wortelenlucht ver mengd met de pittige geur van uien en een blaadje laurier. Hutspot! Met klapstuk. En al was aan dat vlees dan ook geen klap aan, zoals de naam er niet om loog, het was het lekkerste maal dat Je die dag kon eten, al was het alleen maar omdat de uit gehongerde Lei de naars die bl eekoranje specie in grote potten op de inderhaast door de Spanjaarden verlaten stellingen hadden gevonden, en zich er soms, in hun gulzigheid, dood aan gegeten en geschrokt hadden. Toen ik een Jaar of vyftien was werd het zwaartepunt van de feestvreugde naar de avond verlegd. Naar de kermis op het Schuttersveld met het vuurwerk erna. Met je eerste meisje, dat 's ochtends al voor dag en dauw by het koraalmuziek in het park rond het standbeeld van burgemeester Van der Werf, 'Wilt heden nu treden" gezon gen had uit Valerius' Gedenckclanck, naar de Emotiebaan om by het hobbelen door het donker en de schrik van plotseling in krijtwit licht opdoemende skeletten, spin nen en vleermuizen, te proberen een eerste kus of zoentje in de wacht te slepen. Wat je beter lukte by de Caterpillar, die door iedereen ketterpiller werd genoemd, waar- by je Je toch iets voorstelde dat met die geloofs- en vryheidsstryd uit ons verleden te maken had. Als de sirenes begonnen te gillen en de kap ging dicht en dat hele geval werd een walgelijk, grote, golvende, groengele rups, sloeg je Je arm om haar schouder en drukte je mond onhandig te gen dat van angst en spanning warme snoetje, zodat het ook een botsinkje kon hebben geleken omdat Je je evenwicht ver loor. Laohen als je ertussen genomen werd by het binnengaan van een tent waarvoor een man met boerse kraakstem had ge roepen "Een peerd! Een peerd! Een won- derpeerd! Waar zyn kop moet zitten, daar zit zyn steert!" en je zag een paard staan met zyn staart boven een ruif met hooi. En gespannen kijken met Je neus tegen het glas naar het meisje in badpak in het aquarium en met afschuw naar de dikste vrouw ter wereld, met bobbeldyen als meel zakken en geen nek maar gewoon een door lopend hoofd, en Je vriendinnetje horen zeggen dat als ze zo zou zyn ze nog liever dood was. Als je haar na het vuurwerk dat de ster ren had doen verbleken naar huis had ge bracht, en Je liep alleen door de stad in het holst van de nacht terug, zag Je overal met carbidlampen blauwverlichte stalletjes waar de la as te bosjes gerookte paling rim pelig en treurig lagen te wachten in dat ïykelicht op een late koper. De hele stad was vergeven van de palinglucht. Door de bergen vette papieren, vertrapte feestneu zen en mirlitons en zielig uit elkaar ge spatte balons, zag je overal dronken men sen strompelen. Soms stonden ze, zich vast houdend aan een lantaarnpaal of brug leuning, vloekend stil. Liepen dan weer mompelend verder of schoten ineens krij- send tegen iemand uit. Het was net of dat leger van verminkten van 's ochtend naar dat nachteiyk schimmenrijk was afgedaald. En door die woeste, dronken bende dacht je aan de Geuzen waarmee het in 1574 alle maal begonnen was toen ze onder Bofsot op hun platboomde schepen volgeladen met haring en wittebrood voor de stadspoorten versohenen, en waarover een tydgenoot schreef"Een rou, woest en vreeselyck volk, gekerft en doorhackt van wonden." bakken van kinderwagens van toen wel kan noemen, opgewonden langs de kant van weg. Naarmate de mensenstroom dillfcker werd en er meer auto's langs de kaait vain de weg kwamen "te staan omdat ze toch de stad niet in konden, hoorde je steeds luider boven het stemmengeruis uit een schel geschetter en gebonk van trommels dat door de straten en stegen gekneed werd tot hoekige golven van geluid alsof iemand steeds snel de radio hard en zacht draai de. By de Boerhaaveiaan, waar de stoet doorheen zou gaan om weer de stad in te draaien, was de Rynsburgerweg afgezet en daar zochten we gauw een plaats zo ver mogeiyk vooraan waarby het ruimte Jan Wolkers denkt in woord en beeld terug aan het drie-oktoberfeest -> vut L//s%^r.ziTy «r r *ti i -m «i u- Het moet altyd zonnig goudgroen herfst weer zyn geweest voor myn gevoel, die dnie-ofctobers van vroeger. Een beetje ne velig mat een prikkelende boslucht die met spongetjes leek het wel van boom naar gelende boom langs de wegen de stad bin nenkwam. Myn oudste herinneringen zyn van toen ik een jaar of vier, vyf was. Naast myn moeder, met een handje op de duw- stang van de kinderwagen, en een oranje sjerp, waarvan de wollen franje in myn kn eholte kriebelde by het lopen, trots om myn fee-stelyk met matrozenpakje opge dofte lyfje, liep ik, met myn broertjes en zusjes voor me uit ieder aan een kant van dat moederschapstankje zoals je die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1974 | | pagina 37