Arrest van Hoge Raad dient lofwaardig doel Was James Hanratty onschuldig? Ter bestrijding van bloedzuigerspraktijkenhuiseigenaren pensions DONDERDAG 1 AUGUSTUS 1974 PAGINA 11 LEIDEN Op 15 maart van dit jaar publiceerde de Hoge Raad een arrest, waarin bepaald werd dat verhuur van bedden met enige accommodatie in de vorm van mede-gebruik van een of meer vertrekken onder het begrip "verhuur van een gedeelte van de woning" valt. Het geen betekent dat deze huurders (ook gastarbeiders) onder de Huurwet vallen, die iedere huur der bescherming biedt, zowel ten aanzien van huurprijs, hoogte van de huur als onderhoud van het verhuurde. niet noodzakelijk hoewel gebruike lijk (in sommige andere landen ech ter niet), bij kamerverhuur komt de ze verstrekking ook voor maar dan meestal losser van de eigenlijke huur ("ontbijt op een boekje"). Verder vertoont dan de onderhavige over eenkomst niet kennelijk meer gelij kenis met een van de twee genoem den dan met de andere. De Hoge Raad volgde daarmee min of meer wat de Rotterdamse Rechtbank op 22 november 1972 ge geven had door een beschikking van de kantonrechter in Rotterdam te wraken. Deze zag in een overeen komst als boven beschreven tussen huisbaas en gastarbeiders geen zui vere huur en verhuur. Naar zijn me ning is het niet de taak van een huuradviescommissie om de huur prijs bindend vast te stellen, ook niet om over eigenlijke geschil len anders dan huurprijs-kwesties te adviseren. De Leidse rechtskundig adviseur o.a. van de Leidse Bond van Grond- en Huiseigenaren Th. J. van der Heijden, reeds tientallen jaren als zodanig werkzaam, heeft zich door de problemen rond de huisvesting in Leiden van buitenlandse werkne mers in het pand Steenschuur 7a van J. Stipdonk, laten inspireren tot een artikel, waarin hij zijn visie op dit juridisch vraagstuk naar voren brengt. Het zal in september in het vakblad De Praktijdgids verschijnen. Vandaag in deze krant al vast de mening van de heer Van der Heijden, waarbij het artikel ontdaan is van zijn Juridische mérites. Voor de opvatting van de Rotter damse kantonrechter ben ik niet ongevoelig. Naar ik begrijp beschik te iedere gastarbeider met anderen in een en hetzelfde vertrek slechts over een bed, waardoor van priva cy geen sprake kon zijn. Dit doet mij veel eerder denken aan een lo gementsovereenkomst dan aan wo ning- of kamerverhuur. Jaren heb ik met wijlen mijn vader, die als re chercheur van tijd tot tijd volksloge menten controleerde, dergelijke gele genheden bezocht. In de regel wa ren zij proper. De "rijke" gasten slie pen voor een luttel bedrag afzonder lijk in een kamertje en de anderen Door Th. J. van der Heijden gezamenlijk, meestal op een flinke zolderruimte. De waard (in) ver schoonde van ttfd tot tijd de bedden. De gasten hadden een recreatiever- trek in de gelagkamer, waar in de re gel ijverig werd gekaart. Vaak kok kerelden ze in dat gemeenschappe lijk vertrek op een grote "salaman der". Niemand zou er ooit aan ge dacht hebben hier te spreken over verhuur van een "gebouwd onroe rend goed" in de zin van artikel 1, lid 2, sub c. van de Huurwet. Volks logementen behoren zo langzamer hand tot het grijze verleden. Geen wonder dat onze wetgever geen ogen blik in de Huurwet (van 1950) aan deze bijzondere onbenoemde over eenkomst enige aandacht besteedde. De voormalige procureur-generaal bij de Hoge Raad, mr. G. E. Lange- meijer, twijfelde, zo is althans mijn indruk, aa nde juistheid van de op vatting van de Rotterdamse Recht bank die de voor gastarbeiders on gunstige beschikking van de kan tonrechter liet sneuvelen. En mr. Langemeijer zou mr. Langemeijer niet zijn geweest indien zijn edel- hoogachtbare niet op duidelijke wij ze in zijn voordracht en vordering tot cassatie in het belang der wet van zijn juridisch aarzelen zou hebben getuigd: "Nu is het duidelijk dat reeds tussen kamerverhuur en het huren van een kamer, in een motel of een hotel garni het een wél, het ander niet onder de wet vallend geen duidelijk onderscheid behoeft te bestaan. Ook bij huur van een ho telkamer is verstrekking van ontbijt Alles tezamen komt het er dus op neer dat de wetgever in de ver onderstelling van een in de wet zelf niet tot uitdrukking gebrachte bedoe ling, om huur van hotelkamers niet kamerverhuur wél als onder de wrt vallende te beschouwen niet heeft in acht genomen en criterium van enige scherpte, ontleend hetzij aan het fysieke object van de huur, het zij aan de overige verplichtingen, van partijen, maar zich veeleer heeft laten leiden door de uiteenlo pend maatschappelijke befcekenis en daarmee samenhangende uiteenlo pende belangen bij de ene en bij de andere categorie. Het komt mij voor dat de wetscoe- passer, geplaatst tegenover zulks een constellatie eveneens groot belang aan dit gezichtspunt zal moeten toe kennen. Deze gedachtengang levert dit erken ik argumenten voor de door mij bestreden beslissing". De kwalifikatie van de overeen komst lijkt mij een persoonlijke ap preciatie van feiten. Immers, men kan haar met evenveel recht in de rubriek "logies-verstrekking" als in die van "verhuur van woonruimte" indien men aksent legt op het in ge not uitgeven van een vast onderdak, gelijk aan het gebruiksdoel van een woning. Ik kan mij voorstellen dat de la gere rechter, zich als wetsvertolker richtend op toepassing van de wet naar de letter, aarzelde om de liti gieuze overeenkomst als "huur" aan te merken. De kantonrechter Kan zich, welke mooie theorieën ook over de rechtsvinding opgeld doen, be zwaarlijk veroorloven ter aanvulling van de wet zelf recht te scheppen. Maar wat de lagere rechters (kan tonrechter, rechtbanken en gerechts hoven) niet mogen, is wel aan de Hoge Raad toegestaan: Quod licet Lovi non licet bovi! De Hoge Raad moest hier komen tot een beslissing, waarin een synthese van feitelijk cn juridisch oordeel bereikt werd. De Hoge Raad liet in zijn arrest van 15 maart 1974 o.a. het volgende licht op dq kwestie schijnen: "Overwegende omtrent het voor gestelde middel: Dat, hoewel ten aanzien van het geen in de Huurwet onder huur en verhuur moet worden verstaan be hoort te worden uitgegaan van de betekenis die deze termen hebben in artikel 1584 van het Burgerlijk Wetboek, dn het bijzonder bij de be oordeling van grensgevallen de strekking van de Huurwet de door slag zal hebben te geven; dat het genot dat bij een huurover eenkomst in de zin van artikel 1584 de ene partij aan de andere belooft te verschaffen, beperkt kan zijn, en deze beperking ook kan inhouden dat het genot van de zaak met anderen moet worden gedeeld; dat voor het antwoord op de vraag, of in een zodanig geval nog sprake is van een huurovereenkomst waarop de bepalingen van de huurwet met het oog op de strekking van die wet moet worden toegepast, in king moet worden genomen dat, voor zover hier van belang, de wetgever met de Huurwet een in verband met de schaarste aan woonruimte nood zakelijk geachte bescherming heeft willen geven aan woningzoekenden; dat deze strekking meebrengt dat ook degenen die woonruimte behoeven en die bereid zijn genoegen te nemen, met een met anderen gedeeld genot van aangeboden woonruimte door de Huurwet beschermd worden; De woning- en kamernood is groot. Kamergebrek wordt vergroot door onze welvaart, door stringente huur prijs-voorschriften. als ook door de omstandigheid dat de Nederlander in het algemeen de buitenlandse werknemer wantrouwt. Kamer verhuurders van het allerslechtste soort maken van de nood grof mis bruik. Het feit dat de wetgever de rechter niet duidelijk macht gaf in te grijpen, heeft er mijns inziens wel toe bijgedragen dat de Hoge Raad door zijn gezaghebbende stem de gewone rechter een juridisch wapen in handen speelde. Behoort het wel tot de eigenlijke taak van de Hoge Raad om feitelijk op de stoel van de wetgever te gaan zitten? Uit artikel 179, lid 1 van de Grondwet volgt dat de Hoge Raad rechtens niet bevoegd is recht te scheppen ter aanvulling van leemten in de wet en bepaald ook niet om de wet, indien deze leemten vertoont, te verbeteren. "Maar, al mist hij het recht hiertoe, onze Hoge Raad heeft wel de macht om het te doen en van deze macht maakt hij veelvuldig ge bruik. Door aldus te handelen, dient hij, naar de bij ons heersende rechtsovertuiging, het algemeen be lang. hetwelk eist dat het recht zich aanpast aan de veranderende be hoeften van het maatschappelijk le ven. En doordat het zedelijk oordeel van het Nederlandse volk de handel wijze van de H.R. billijkt, zien wij het verschijnsel, dat de macht van dit college het bestaande recht breekt en nieuw recht schept", aldus prof. mr. L. J. van Apeldoorn in zijn in leiding Nederlands Recht. De Hoge Raad heeft hier alle waarde toegekend aan het doel van de Huurwet, het beschermen van de sociaal zwakkeren tegen de eco nomisch sterkeren. Hij gaf hier een ruime interpretatie van het begrip "huur", duidelijk met het lofwaardi ge doel om tot een voor de praktijk gewenste oplossing te komen. Het k een beschamend feit dat uitbuiting bij kamerverhuur aan gastarbeiders er zijn in ons land ongeveer 130.000 buitenlandse werk nemers voortwoekerde. Bröte be drijven, die him personeelsbestand met Marokkanen en andere vreem delingen aanvullen, hebben gelukkig tijdig in een redelijke huisvesting, welke ook rekening houdt met ver schillen in leef- en eetgewoonte^ voor deze personeelsleden voorzien, mede ter bevordering van een goede werksfeer. Maar talrijke gastarbei ders, vooral de illegale, worden niet door hun werkgevers opgevangen of goed begeleid. Zij vallen in handen van scharrelaars in onroerend goed, die krotten of grof verwaarloosde herenhuizen kopen en ze inrichten voor kamerverhuur. Deze would-be voor kamerverhuurders behoren be paald niet flat de bona-ffide hudseige- naren-verhuurders en vormen ae rotte appel in de mand. Deze kleine groep gelegenhedds-ikamer-verhuur ders kent geen of weinig moraliteit. Hun endg devies lis "spoedüg rijk wor den". Verhuur tegen f 25 per week per bed en dan liefst zo dat bij ploeger- dienst een bed gedurende één etmaal door twee personen, die ieder f25 per week betalen, wordt beslapen, schijnt bij deze heren een gewone zaak te zijn. Dat dergelijke verhuren niets ge meen hebben met de bona-fide ka merverhuur tegen een redelijke prijs en goede service is ieder wel duide lijk. Het zijn zonder meer bloedzui gers-praktijken, weliswaar vóór het besproken "wetgevende" arrest van onze Hoge Raad ogenschijnlijk in overeenstemming met de rechtsre gels, maar in wezen volkomen in strijd mét een goede ordening der samenleving. LONDEN „De avond voordat Jimmy moest sterven heb ik afscheid van hem genomen. Toen ik naar de gevangenis ging bad ik vurig: „God, help me flink te zijn. Dat ik niet huil". Toen ik Jimmy zag, durfde ik hem de eerste seconden niet aan te kijken. HU leek opgeruimd. Ik weet niet meer wat we precies tegen elkaar gezegd hebben. Het was zo onwezenlijk. We zaten alleen in de dodencel. Toen het moment was gekomen, heb ik niet echt afscheid genomen. Ik heb tegen hem gezegd: „Jimmy. we zijn alleen. Als er iets is wat Je Je vader wilt zeggen, doe het dan nu Jimmy stond op en zei: „Pappa, ik wil dat jij. mamma, Richard, Peter en Michael in de toekomst mijn naam zuiveren en er voor zorgen dat er nooit iemand is, die iets ten nadele van mij zegt. Deze hele zaak is mij in de schoenen geschoven".Va der Hanratty (67), een gepensio neerde gemeente-ambtenaar, is na twaalf Jaar strijd vermoeid gewor den. Al die Jaren is hij onafgebro ken bezig geweest de naam van zijn zoon te zuiveren. Hij heeft het hele land afgereisd, op zoek naar getuigen die zouden kunnen bevesti gen, dat zij zijn zoon in de nacht van 22 op 23 augustus 1961, de nacht van de moord, hebben gezien. Hij vond er in de loop der Jaren acht. Hij hield overal lezingen, organiseerde demonstraties en ver toonde de film over de zaak die de ex-Beatle John Lennon voor 30.000 gulden heeft laten maken. De strijd, die hij in samenwerking met het A6-comité voerde, bleek aanvankelijk tevergeefs. Hoewel de groep mensen, die overtuigd waren van de onschuld van zijn zoon, of er op zijn minst aan twijfelden, elke dag groter werd en er steeds meer bewijsmateriaal kwam, bleek geen minister van Binnenlandse Zaken bereid de zaak te heropenen. Als echter uit het onafhankelijke onderzoek van de te be noemen Jurist zal blijken dat er „twijfels bestaat over de schuld van James Hanratty", zal minister Jenkins koningin Elizabeth advise ren James Hanratty posthuum te rehabiliteren.Wat zijn de feiten? Op de avond van 22 augustus 1961 rijdt natuurkundige Michael Gregsten met zijn minnares Valerie Storle in zijn Morris Minor even ten noorden van Londen. Tegen negen uur stuurt Gregsten zijn wagen in de buurt van Taplow, een dorpje aan de Theems, een korenveld in. Als het paartje begint te vrijen, duikt er plotseling een schaduw op. Het is een man met een pistool in de hand. Hij zegt tegen het dodelijk geschrokken paartje: „Dit wapen is geladen en ik maak geen grapjes". Hij gaat op de achterbank zitten en eist vervolgens al het geld dat zij bij zich hebben. De onbekende bindt, bij gebrek aan touw, de polsen van Valerie Storie vast achter haar rug met de stropdas van Michael Gregsten. Tegen middernacht geeft de onbe kende Michael Gregsten opdracht weg te rijden in de richting van rijksweg A-6, die naar het graafschap Bedford leidt. Na een paar uur te hebben gereden geeft de onbekende het bevel een zijweg in te slaan, die voert naar Deadman's Hill (Dodemansheuvel)Daar vuurt hij zonder blikken of blozen vier kogels af op Michael Gregsten, die volgens de verklaring van Valerie Storie, „verschrikkelijk begint te schreeuwen en daarna stil wordt". Het nog altijd geboeide meisje weet niet dat haar minnaar dood is en smeekt de overvaller naar een dokter te rijden, wat deze weigert. Hij trekt haar vervolgens op de achterbank en verkracht haar. Dat was het enige moment, waarop Valerie Storie, de overvaller goed heeft kunnen bekijken. In haar eerste verklaring in het ziekenhuis wist ze zich niet te herinneren wat voor kleur ogen haar aanvaller had. Tijdens het proces verklaarde ze echter „dat de blauwe ogen van de aanvaller diepe indruk op haar hadden gemaakt". Op een vraag van de verdediger of ze dit ook aan de politie had verklaard, zei Valerie Storie „Ja". Deze oorspronkelijke verklaring is nooit bij de processtukken geweest. Het belangrijke document is pas vorige maand boven water gekomen en heeft mede tot Jenkins' beslissing gelid. In dezelfde verklaring heeft Valerie Storie gezegd: „De man zei tegen me dat ik hem Jim moest noemen, maar ik kreeg niet het idee dat hij werkelijk zo heette". Voor de rechtbank zei het meisje alleen: „De man zei, noem me Jim". Voorts, dat de man, nadat hij Michael Gregsten had doodgeschoten, haar uitvoerig de versnelling van de Morris Minor had laten uitleggen. Vader Hanratty hierover: „Mijn zoon was gek op auto's. Hij is meermalen veroordeeld wegens Joy-riding. Hij kon met elke auto overweg. Zeker met een Morris Minor". Nadat de overvaller met behulp van Valerie het lijk van Michael Gregsten uit de auto heeft gezeuld en langs de weg heeft gelegd, rijdt hij alleen met het meisje verder. Ihftft Mf <M> JAM ES HAMRATTY muidwed by H* the A .6. murder ELEVEN WITNESSES SWEAR HE WAS IN RHYL 200 MILES ADMIT. WHEN THE CRIME WAS CQHMITTEH iPEMAMPfij fifipJ0>C£ Dan stopt hij plotseling en schiet vijf kogels op Valerie af. Hij sleurt het meisje (dat bij bewustzijn was, maar zich dood hield) uit de auto en gaat er als een razende vandoor. Het is inmiddels vier uur in de nacht. Voordat Valerie het bewust zijn verliest schrijft ze in het zand: „Bruin haar". Ze wordt pas uren later door een student gevonden. Terwijl het gruwelijke nieuws langzamerhand in Groot-Brittannië bekend wordt, krijgt hoofdinspecteur Bob Acott van Scotland Yard de leiding van het onderzoek. Er is al direct kritiek in de Britse pers als de politie niet in staat Wijkt op korte termijn de auto op te sporen. Hoe moet het dan met de dader, die inmiddels „het beest van de A-6" wordt genoemd? Twee dagen na de moord krijgt hoofdinspecteur Acott een telefoontje van een man met een hese stem, die zegt waar de politie de auto kan vinden. Als de Yard er gaat kijken staat de wagen er inderdaad. Er worden geen vingerafdrukken gevonden, behalve die van Michael Gregsten en Valerie Storie. De Yard wist toen nog niet dat de moordenaar handschoenen had gedragen. Drie dagen later wordt het moordwapen gevonden, verstopt onder een bank van een Londense dubbeldekker. Dit zal later tijdens het proces in hoge mate bezwarend zijn voor James Hanratty, omdat hij tegen een zekere Prance, die als getuige is opgetreden, zou hebben gezegd: „Je kunt „heet spul" het best verstoppen onder de bank van een busDrie dagen na haar verklaring pleegde deze vrouw zelfmoord. Maar op het moment dat het moordwapen wordt ontdekt staat James Hanratty nog niet onder verdenking. Valerie Storie ligt inmiddels in een Londens zieken huis. De schoten hebben haar gedeeltelijk verlamd. Hoofdinspec teur Acott, die nu ook kritiek uit eigen kring te verduren krijgt, stelt het meisje op de proef. Hij laat achttien mannen opdraven, van wie vast staat dat ze niets met de moord uitstaande hebben. Ze scharen zich rondom het bed van Valerie Storie. Ze bekijkt de mannen precies tien minuten. Dan zegt ze met felle stem: „Dat iS de moordenaar...-" Als hoofdinspecteur Acott haar vertelt dat ze zich vergist, zegt Valerie Storie: „Als u de werkelijke moordenaar voor. me brengt, heb ik geen tien minuten nodig". Ze vertelt de politieman voorts dat ze liever heeft dat de mannen voortaan allemaal een zin zeggen, waarin de Engelse „th"-klank voor komt, omdat de moordenaar die klank niet kon zeggen (Een dergelijke spraakafwijking hebben vrijwel alle Londenaren, die een cockney-accent hebben. Die zeggen in plaats van „thing" „fing") De morgen na de mislukte confrontatie krijgt Acott te horen dat er een man is, Peter Louis Alphon, die volgens de beschrijvin gen van Valerie Storie grote gelijkenis vertoont met de A-6- moordenaar. Er gaat onmiddellijk een opsporingsbevel uit. Alphon, een Londenaar met een cockney-accent is onvindbaar. De kritiek in de Britse pers wordt steeds feller. Terwijl Acott's mannen verbeten Jacht maken op Alphon, komt de melding bij de Yard binnen dat in het Londense voorstadje Richmond een meisje is aangerand. De aanrander had tegen het meisje gezegd: „Ik ben de A-6-moordenaar. Als je niet doet wat ik zeg, ga Je er aan". Het meisje, de 19-Jarige Ruth Dalan, meent dat haar aanvaller grote gelijkenis vertoonde met de A-6-moordenaar, van wie inmid dels in heel Groot-Brittannaë teke ningen zijn gepubliceerd. Dan volgt er een verrassing. Alphon meldt zich vrijwillig bij de politie. Hij ontkent iets met de A-6-moord uitstaande te hebben, maar geeft toe het meisje in Richmond te hebben aangerand. Alphon zegt dat hij de nacht van de moord (de 22ste op de 23ste augustus) in een klein Londens hotel heeft geslapen. De hoteleige naar bevestigt dat Alphon de kamer heeft gehuurd, maar weet niet of Alphon er inderdaad heeft geslapen. Hij vertelt wel het volgende: „Toen ik 's morgens aanklopte deed Alphon de deur open. Hij was gekleed, maar ongeschoren. Hij leek me erg nerveus. Hij wilde geen ontbijt". De Yard vindt in de kamer patronen van hetzelfde kaliber als die in de lichamen van Michael Gregsten en Valerie Storie werden aangetroffen. Alphon beweert, dat ze van een vorige huurder moeten zijn. Uit het hotelregister blijkt dat de vorige bewoner, een zekere James Hanratty is geweest. Er wordt onmiddellijk een opsporingsbevel tegen hem uitgevaardigd. Diezelfde dag herinnert Alphon's moeder zich dat haar zoon op de avond van de moord bij haar op bezoek is geweest, iets wat ze tot dusver niet had gezegd. Alphon had dus een alibi Hoofdinspecteur Acott confronteert Alphon toch nog met Valerie Storie, die zegt dat Alphon er wel op lijkt, maar het niet is. Voor de Yard zit er niets anders op dan Alphon van de lijst te schrappen. De jacht concentreert zich nu op James Hanratty. Hoofdinspecteur Acott komt bij de ouders van Hanratty op bezoek. Hij zegt dat hij James nodig heeft in verband met autodiefstallen. Mevrouw Hanratty: „Ik zei tegen Acott dat James daar niets mee te maken kon hebben. Hij kan niet eens auto rijden, heb ik gezegd. Dat zei ik om hem te beschermen. Later heeft Acott voor de rechtbank gezegd: „Wat Valerie Storie zegt wat betreft het gestuntel met de Morris Minor, moet waar zijn. De moeder van de verdachte heeft me gezegd dat hij geen auto kon rijden 22 Januari 1962 begint in Bedford 't moordproces tegen James Hanratty. Het zou het langste proces worden uit de Britse criminele geschiedenis. Het duurde drie weken. Volgens het Britse strafrecht wordt er tijdens de behandeling niet gesproken over de voorgeschiedenis van de verdachte En ook niet of de verdachte mogelijk verminderd of geheel ontoerekeningsvatbaar is. Dit was vooral in de zaak tegen Hanratty een belangrijk element. In het verleden hadden artsen namelijk een paar keer vastgesteld dat Hanratty geestelijk niet helemaal volwaardig was. Op de tweede dag van het proces, nadat Hanratty verklaard heeft onschuldig te zijn, is het de beurt aan de kroongetuige Valerie Storie, die in een rolstoel wordt binnenge reden. Na een getuigenis van anderhalf uur, wordt haar gevraagd of de moordenaar in de zaal is. „Ja, de dader is hier aanwezig. Hanratty is de moordenaar. „U heeft niet de geringste twijfel"? vraagt de officier. „Ik ben heel zeker van mijn zaak", zegt Valerie Storie. Wat de verdediger op dat moment niet wist, is dat Acott was ingegaan op het verzoek van Valerie tijdens de volgende identificatie-parade de mannen iets te laten zeggen. Toen James Hanratty na zijn arrestatie, in gezelschap van zeventien andere mannen, voor het ziekenhuisbed van Valerie Storie verscheen, was hij de enige Londenaar met een cockney accent. De anderen kwamen uit andere delen van Engeland. Valerie pikte James Hanratty uit de groep, omdat hij inderdaad niet „thing" zei, maar „fing". Direct na de identifica tie zei hoofdinspecteur Acott tegen Valerie Storie: „Well done, Valerie" („Goed gedaan, Valerie") .Tijdens het proces werden in totaal 87 getuigen gehoord. Een vriendin van Hanratty zei, hem drie dagen voor de moord ongeveer 10.000 gulden te hebben gegeven. Volgens Valerie Storie had de moordenaar een paar maal gezegd „wegens geldgebrek sinds dagen niet meer gegeten te hebben". De vriendin had echter ook een belastende mededeling„Omstreeks de 20ste augustus miste ik na een bezoek van Hanratty een paar zwarte handschoenenDe moorde naar had zwarte handschoenen gedragen. Een regelrechte sensatie is de verklaring van de bloemenhandelaar John Langdale, die alles bij elkaar reeds 48 Jaar in de gevangenis heeft gezeten. Hij verklaart tijdens 'het proces, dat Hanratty, met wie hij samen in voorarrest had gezeten in Bedford, tegen hem gezegd zou hebben: „Ik ben de A-6-moorde- naar. Ik zou best willen dat Valerie hier in de cel was. Ik vind het een lekkere griet...." (Tien weken later, drie dagen voor Hanratty's executie, staat de bloemenhandelaar terecht wegens diefstal. Een als getuige optredende politieman be pleit clementie op grond van „waardevolle diensten aan de politie verleend in een belangrijke rechts zaak"). Als James Hanratty tenslotte zelf in de getuigenbank plaatsneemt, vertelt hij waarom hij aanvankelijk bij de politie een vals alibi heeft opgegeven. „Ik zou daarmee drie inbrekers hebben verraden en ik was bang voor him wraak". Hij verklaart in de nacht van de moord in een pension in Rhyl, in de buurt van Liverpool, te hebben geslapen. Twee dagen later betreedt de pensionhoudster de getuigenbank. Het is doodstil in de rechtszaal. Als haar gevraagd wordt of er iemand in de zaal is die in augustus in haar pension heeft geslapen, antwoordt ze: „Ja, de verdachte". Weet u op welke dag? „Niet precies. Het is tussen de 19de en de 26ste geweest". Hoezeer de Jonge verdediger ook wanhopig probeert de getuige de Juiste dag te laten herinneren, zij blijft er bij, dat ze „het niet meer precies weet De Jury beraadt zich tien uur. Dan volgt de uitspraak: schuldig. Rech ter Gorman kan niet anders doen dan de verdachte tot de strop veroordelen. Terwijl uit alle delen van het Verenigd Koninkrijk petities binnenstromen bij de toenmalige Conservatieve minister van binnenlandse zaken. Butler, beginnen de laatste weken vopr James Hanratty in de dodencel van Harer Majesteits gevangenis in Bedford. Op 2 april komt mevrouw Hanratty afscheid nemen van haar zoon. Bij die gelegenheid zegt de gevangenis- aalmoezenier Home tegen haar, dat hij de indruk heeft dat James het niet heefit gedaan. Op dat moment krijgt vader Hanratty een telefoontje van een directeur van een elektro-technische groothandel, die hem vraagt langs te komen. Op zijn kantoor vertelt de directeur: „Ik heb een man in dienst, die een week voordat het proces tegen uw zoon begon heeft gezegd: „Het beest zal hangen". Diezelfde man werd later de voorman van de Jury. Terwijl James in de dodencel op 3 april één dag voor zijn executie, de komst van zijn vader afwacht, betreedt een zwaargebouwde man de gevangenis door een zijdeur. Hij begeeft zich naar de dodencel. Heimelijk staart de man ongeveer twintig minuten naar Hanratty en schat zijn lichaamsgewicht. Vervolgens gaat de man naar een nabij gelegen vertrek, waar de galg is opgesteld Hij vult de zak met zand. totdat die in gewicht ongeveer overeenkomt met het gewicht van Hanratty. Da.trna laat de man, die de beul is, het valluik neer bij wijze van proef. Op de ochtend van de 5de april, de dag van de executie en de verjaardag van mevrouw Hanratty. staan honderden mensen zwijgend voor de gevangenis'. Vader en moeder Hanratty zitten in de kerk^ niet ver van de gevangenis vandaan. Om acht uur wordt officieel meegedeeld dat James Hanratty dood is. Zijn ouders mogen het stoffelijk overschot niet meer zien. Als de beide ouders thuis komen van de kerk ligt er een verjaardags kaart op de deurmat. Een kaart van Jimmy. Precies een Jaar na de gruwelijke moord op rijksweg A-6 en vijf maanden na de executie, belt er een man aan bij vader Hanratty. De onbekende zegt: ,Het spijt me verschrikkelijk wat ik uw zoon, u en uw familie heb aangedaan. Ik ben het namelijk geweest, die de moord heeft gepleegd. Ik heb nooit gedacht dat ze er uw zoon voor ter dood zouden veroordelen...." Toen vader Hanratty van zijn verbazing was bekomen, vroeg hij wie zijn bezoeker eigenlijk was? De man antwoordde: Louis Peter Alphon. Vader Hanratty ijlde naar Scotland Yard. Hoofdinspecteur Bob Acott zei onmiddellijk maatregelen te zullen nemen. Wat Acott precies heeft gedaan is nooit bekend geworden. Alphon is in elk geval niet opnieuw aangehouden. Wel zorgde Acott er voor dat de familie Hanratty een geheim telefoonnummer kreeg, toen Alphon steeds maar opbelde met de woorden: „Ik ben de A-6-moorde- naar". Hoofdinspecteur Acott is op eigen verzoek in 1971 met vervroegd pensioen gegaan. Hij verklaarde de reden voor zijn besluit aan het Britse dagblad „The Guardian"; ...Ontslag nemen is voor mij de enige mogelijkheid om te ontsnap pen aan de controverses die gerezen zijn naar aanleiding van mijn onderzoek in de Hanratty-zaak. Ik ben niét bereid er ooit nog iets over te zeggen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1974 | | pagina 11