Arrest van Hoge Raad dient lofwaardig doel
Was James
Hanratty
onschuldig?
Ter bestrijding van bloedzuigerspraktijkenhuiseigenaren pensions
DONDERDAG 1 AUGUSTUS 1974
PAGINA 11
LEIDEN Op 15 maart van dit jaar publiceerde de Hoge Raad een arrest, waarin bepaald
werd dat verhuur van bedden met enige accommodatie in de vorm van mede-gebruik van een
of meer vertrekken onder het begrip "verhuur van een gedeelte van de woning" valt. Het
geen betekent dat deze huurders (ook gastarbeiders) onder de Huurwet vallen, die iedere huur
der bescherming biedt, zowel ten aanzien van huurprijs, hoogte van de huur als onderhoud van
het verhuurde.
niet noodzakelijk hoewel gebruike
lijk (in sommige andere landen ech
ter niet), bij kamerverhuur komt de
ze verstrekking ook voor maar dan
meestal losser van de eigenlijke huur
("ontbijt op een boekje"). Verder
vertoont dan de onderhavige over
eenkomst niet kennelijk meer gelij
kenis met een van de twee genoem
den dan met de andere.
De Hoge Raad volgde daarmee
min of meer wat de Rotterdamse
Rechtbank op 22 november 1972 ge
geven had door een beschikking
van de kantonrechter in Rotterdam
te wraken. Deze zag in een overeen
komst als boven beschreven tussen
huisbaas en gastarbeiders geen zui
vere huur en verhuur. Naar zijn me
ning is het niet de taak van een
huuradviescommissie om de huur
prijs bindend vast te stellen,
ook niet om over eigenlijke geschil
len anders dan huurprijs-kwesties te
adviseren. De Leidse rechtskundig
adviseur o.a. van de Leidse Bond van
Grond- en Huiseigenaren Th. J. van
der Heijden, reeds tientallen jaren als
zodanig werkzaam, heeft zich door
de problemen rond de huisvesting in
Leiden van buitenlandse werkne
mers in het pand Steenschuur 7a van
J. Stipdonk, laten inspireren tot een
artikel, waarin hij zijn visie op dit
juridisch vraagstuk naar voren
brengt. Het zal in september in het
vakblad De Praktijdgids verschijnen.
Vandaag in deze krant al vast de
mening van de heer Van der Heijden,
waarbij het artikel ontdaan is
van zijn Juridische mérites.
Voor de opvatting van de Rotter
damse kantonrechter ben ik niet
ongevoelig. Naar ik begrijp beschik
te iedere gastarbeider met anderen
in een en hetzelfde vertrek slechts
over een bed, waardoor van priva
cy geen sprake kon zijn. Dit doet
mij veel eerder denken aan een lo
gementsovereenkomst dan aan wo
ning- of kamerverhuur. Jaren heb
ik met wijlen mijn vader, die als re
chercheur van tijd tot tijd volksloge
menten controleerde, dergelijke gele
genheden bezocht. In de regel wa
ren zij proper. De "rijke" gasten slie
pen voor een luttel bedrag afzonder
lijk in een kamertje en de anderen
Door
Th. J. van der Heijden
gezamenlijk, meestal op een flinke
zolderruimte. De waard (in) ver
schoonde van ttfd tot tijd de bedden.
De gasten hadden een recreatiever-
trek in de gelagkamer, waar in de re
gel ijverig werd gekaart. Vaak kok
kerelden ze in dat gemeenschappe
lijk vertrek op een grote "salaman
der". Niemand zou er ooit aan ge
dacht hebben hier te spreken over
verhuur van een "gebouwd onroe
rend goed" in de zin van artikel 1,
lid 2, sub c. van de Huurwet. Volks
logementen behoren zo langzamer
hand tot het grijze verleden. Geen
wonder dat onze wetgever geen ogen
blik in de Huurwet (van 1950) aan
deze bijzondere onbenoemde over
eenkomst enige aandacht besteedde.
De voormalige procureur-generaal
bij de Hoge Raad, mr. G. E. Lange-
meijer, twijfelde, zo is althans mijn
indruk, aa nde juistheid van de op
vatting van de Rotterdamse Recht
bank die de voor gastarbeiders on
gunstige beschikking van de kan
tonrechter liet sneuvelen. En mr.
Langemeijer zou mr. Langemeijer
niet zijn geweest indien zijn edel-
hoogachtbare niet op duidelijke wij
ze in zijn voordracht en vordering
tot cassatie in het belang der wet van
zijn juridisch aarzelen zou hebben
getuigd: "Nu is het duidelijk dat
reeds tussen kamerverhuur en het
huren van een kamer, in een motel
of een hotel garni het een wél, het
ander niet onder de wet vallend
geen duidelijk onderscheid behoeft
te bestaan. Ook bij huur van een ho
telkamer is verstrekking van ontbijt
Alles tezamen komt het er dus op
neer dat de wetgever in de ver
onderstelling van een in de wet zelf
niet tot uitdrukking gebrachte bedoe
ling, om huur van hotelkamers niet
kamerverhuur wél als onder de wrt
vallende te beschouwen niet heeft
in acht genomen en criterium van
enige scherpte, ontleend hetzij aan
het fysieke object van de huur, het
zij aan de overige verplichtingen,
van partijen, maar zich veeleer
heeft laten leiden door de uiteenlo
pend maatschappelijke befcekenis
en daarmee samenhangende uiteenlo
pende belangen bij de ene en bij de
andere categorie.
Het komt mij voor dat de wetscoe-
passer, geplaatst tegenover zulks een
constellatie eveneens groot belang
aan dit gezichtspunt zal moeten toe
kennen. Deze gedachtengang levert
dit erken ik argumenten voor
de door mij bestreden beslissing".
De kwalifikatie van de overeen
komst lijkt mij een persoonlijke ap
preciatie van feiten. Immers, men
kan haar met evenveel recht in de
rubriek "logies-verstrekking" als in
die van "verhuur van woonruimte"
indien men aksent legt op het in ge
not uitgeven van een vast onderdak,
gelijk aan het gebruiksdoel van een
woning.
Ik kan mij voorstellen dat de la
gere rechter, zich als wetsvertolker
richtend op toepassing van de wet
naar de letter, aarzelde om de liti
gieuze overeenkomst als "huur" aan
te merken. De kantonrechter Kan
zich, welke mooie theorieën ook over
de rechtsvinding opgeld doen, be
zwaarlijk veroorloven ter aanvulling
van de wet zelf recht te scheppen.
Maar wat de lagere rechters (kan
tonrechter, rechtbanken en gerechts
hoven) niet mogen, is wel aan de
Hoge Raad toegestaan: Quod licet
Lovi non licet bovi! De Hoge Raad
moest hier komen tot een beslissing,
waarin een synthese van feitelijk cn
juridisch oordeel bereikt werd. De
Hoge Raad liet in zijn arrest van 15
maart 1974 o.a. het volgende licht
op dq kwestie schijnen:
"Overwegende omtrent het voor
gestelde middel:
Dat, hoewel ten aanzien van het
geen in de Huurwet onder huur en
verhuur moet worden verstaan be
hoort te worden uitgegaan van de
betekenis die deze termen hebben
in artikel 1584 van het Burgerlijk
Wetboek, dn het bijzonder bij de be
oordeling van grensgevallen de
strekking van de Huurwet de door
slag zal hebben te geven;
dat het genot dat bij een huurover
eenkomst in de zin van artikel 1584
de ene partij aan de andere belooft
te verschaffen, beperkt kan zijn, en
deze beperking ook kan inhouden dat
het genot van de zaak met anderen
moet worden gedeeld;
dat voor het antwoord op de vraag,
of in een zodanig geval nog sprake
is van een huurovereenkomst waarop
de bepalingen van de huurwet met
het oog op de strekking van die wet
moet worden toegepast, in
king moet worden genomen dat, voor
zover hier van belang, de wetgever
met de Huurwet een in verband met
de schaarste aan woonruimte nood
zakelijk geachte bescherming heeft
willen geven aan woningzoekenden;
dat deze strekking meebrengt dat ook
degenen die woonruimte behoeven en
die bereid zijn genoegen te nemen,
met een met anderen gedeeld genot
van aangeboden woonruimte door de
Huurwet beschermd worden;
De woning- en kamernood is groot.
Kamergebrek wordt vergroot door
onze welvaart, door stringente huur
prijs-voorschriften. als ook door de
omstandigheid dat de Nederlander
in het algemeen de buitenlandse
werknemer wantrouwt. Kamer
verhuurders van het allerslechtste
soort maken van de nood grof mis
bruik. Het feit dat de wetgever de
rechter niet duidelijk macht gaf in te
grijpen, heeft er mijns inziens wel
toe bijgedragen dat de Hoge Raad
door zijn gezaghebbende stem de
gewone rechter een juridisch wapen
in handen speelde.
Behoort het wel tot de eigenlijke
taak van de Hoge Raad om feitelijk
op de stoel van de wetgever te gaan
zitten? Uit artikel 179, lid 1 van de
Grondwet volgt dat de Hoge Raad
rechtens niet bevoegd is recht te
scheppen ter aanvulling van leemten
in de wet en bepaald ook niet om de
wet, indien deze leemten vertoont, te
verbeteren. "Maar, al mist hij het
recht hiertoe, onze Hoge Raad heeft
wel de macht om het te doen en van
deze macht maakt hij veelvuldig ge
bruik. Door aldus te handelen, dient
hij, naar de bij ons heersende
rechtsovertuiging, het algemeen be
lang. hetwelk eist dat het recht zich
aanpast aan de veranderende be
hoeften van het maatschappelijk le
ven. En doordat het zedelijk oordeel
van het Nederlandse volk de handel
wijze van de H.R. billijkt, zien wij het
verschijnsel, dat de macht van dit
college het bestaande recht breekt en
nieuw recht schept", aldus prof.
mr. L. J. van Apeldoorn in zijn in
leiding Nederlands Recht.
De Hoge Raad heeft hier alle
waarde toegekend aan het doel van
de Huurwet, het beschermen van de
sociaal zwakkeren tegen de eco
nomisch sterkeren. Hij gaf hier een
ruime interpretatie van het begrip
"huur", duidelijk met het lofwaardi
ge doel om tot een voor de praktijk
gewenste oplossing te komen.
Het k een beschamend feit
dat uitbuiting bij kamerverhuur aan
gastarbeiders er zijn in ons land
ongeveer 130.000 buitenlandse werk
nemers voortwoekerde. Bröte be
drijven, die him personeelsbestand
met Marokkanen en andere vreem
delingen aanvullen, hebben gelukkig
tijdig in een redelijke huisvesting,
welke ook rekening houdt met ver
schillen in leef- en eetgewoonte^
voor deze personeelsleden voorzien,
mede ter bevordering van een goede
werksfeer. Maar talrijke gastarbei
ders, vooral de illegale, worden niet
door hun werkgevers opgevangen of
goed begeleid. Zij vallen in handen
van scharrelaars in onroerend goed,
die krotten of grof verwaarloosde
herenhuizen kopen en ze inrichten
voor kamerverhuur. Deze would-be
voor kamerverhuurders behoren be
paald niet flat de bona-ffide hudseige-
naren-verhuurders en vormen ae
rotte appel in de mand. Deze kleine
groep gelegenhedds-ikamer-verhuur
ders kent geen of weinig moraliteit.
Hun endg devies lis "spoedüg rijk wor
den". Verhuur tegen f 25 per week per
bed en dan liefst zo dat bij ploeger-
dienst een bed gedurende één etmaal
door twee personen, die ieder f25
per week betalen, wordt beslapen,
schijnt bij deze heren een gewone
zaak te zijn.
Dat dergelijke verhuren niets ge
meen hebben met de bona-fide ka
merverhuur tegen een redelijke prijs
en goede service is ieder wel duide
lijk. Het zijn zonder meer bloedzui
gers-praktijken, weliswaar vóór het
besproken "wetgevende" arrest van
onze Hoge Raad ogenschijnlijk in
overeenstemming met de rechtsre
gels, maar in wezen volkomen in
strijd mét een goede ordening der
samenleving.
LONDEN
„De avond voordat Jimmy moest
sterven heb ik afscheid van hem
genomen. Toen ik naar de
gevangenis ging bad ik vurig: „God,
help me flink te zijn. Dat ik niet
huil".
Toen ik Jimmy zag, durfde ik hem
de eerste seconden niet aan te
kijken. HU leek opgeruimd. Ik weet
niet meer wat we precies tegen
elkaar gezegd hebben. Het was zo
onwezenlijk. We zaten alleen in de
dodencel.
Toen het moment was gekomen, heb
ik niet echt afscheid genomen. Ik
heb tegen hem gezegd: „Jimmy. we
zijn alleen. Als er iets is wat Je Je
vader wilt zeggen, doe het dan nu
Jimmy stond op en zei: „Pappa, ik
wil dat jij. mamma, Richard, Peter
en Michael in de toekomst mijn
naam zuiveren en er voor zorgen
dat er nooit iemand is, die iets ten
nadele van mij zegt. Deze hele zaak
is mij in de schoenen geschoven".Va
der Hanratty (67), een gepensio
neerde gemeente-ambtenaar, is na
twaalf Jaar strijd vermoeid gewor
den. Al die Jaren is hij onafgebro
ken bezig geweest de naam van zijn
zoon te zuiveren. Hij heeft het hele
land afgereisd, op zoek naar
getuigen die zouden kunnen bevesti
gen, dat zij zijn zoon in de nacht
van 22 op 23 augustus 1961, de
nacht van de moord, hebben gezien.
Hij vond er in de loop der Jaren
acht. Hij hield overal lezingen,
organiseerde demonstraties en ver
toonde de film over de zaak die de
ex-Beatle John Lennon voor 30.000
gulden heeft laten maken.
De strijd, die hij in samenwerking
met het A6-comité voerde, bleek
aanvankelijk tevergeefs. Hoewel de
groep mensen, die overtuigd waren
van de onschuld van zijn zoon, of er
op zijn minst aan twijfelden, elke
dag groter werd en er steeds meer
bewijsmateriaal kwam, bleek geen
minister van Binnenlandse Zaken
bereid de zaak te heropenen. Als
echter uit het onafhankelijke
onderzoek van de te be
noemen Jurist zal blijken dat er
„twijfels bestaat over de schuld van
James Hanratty", zal minister
Jenkins koningin Elizabeth advise
ren James Hanratty posthuum te
rehabiliteren.Wat zijn de feiten? Op
de avond van 22 augustus 1961 rijdt
natuurkundige Michael Gregsten
met zijn minnares Valerie Storle in
zijn Morris Minor even ten noorden
van Londen. Tegen negen uur stuurt
Gregsten zijn wagen in de buurt
van Taplow, een dorpje aan de
Theems, een korenveld in. Als het
paartje begint te vrijen, duikt er
plotseling een schaduw op. Het is
een man met een pistool in de
hand.
Hij zegt tegen het dodelijk
geschrokken paartje: „Dit wapen is
geladen en ik maak geen grapjes".
Hij gaat op de achterbank zitten en
eist vervolgens al het geld dat zij
bij zich hebben. De onbekende
bindt, bij gebrek aan touw, de
polsen van Valerie Storie vast
achter haar rug met de stropdas
van Michael Gregsten.
Tegen middernacht geeft de onbe
kende Michael Gregsten opdracht
weg te rijden in de richting van
rijksweg A-6, die naar het
graafschap Bedford leidt. Na een
paar uur te hebben gereden geeft de
onbekende het bevel een zijweg in
te slaan, die voert naar Deadman's
Hill (Dodemansheuvel)Daar vuurt
hij zonder blikken of blozen vier
kogels af op Michael Gregsten, die
volgens de verklaring van Valerie
Storie, „verschrikkelijk begint te
schreeuwen en daarna stil wordt".
Het nog altijd geboeide meisje weet
niet dat haar minnaar dood is en
smeekt de overvaller naar een
dokter te rijden, wat deze weigert.
Hij trekt haar vervolgens op de
achterbank en verkracht haar. Dat
was het enige moment, waarop
Valerie Storie, de overvaller goed
heeft kunnen bekijken.
In haar eerste verklaring in het
ziekenhuis wist ze zich niet te
herinneren wat voor kleur ogen
haar aanvaller had. Tijdens het
proces verklaarde ze echter „dat de
blauwe ogen van de aanvaller diepe
indruk op haar hadden gemaakt". Op
een vraag van de verdediger of ze
dit ook aan de politie had verklaard,
zei Valerie Storie „Ja". Deze
oorspronkelijke verklaring is nooit
bij de processtukken geweest. Het
belangrijke document is pas vorige
maand boven water gekomen en
heeft mede tot Jenkins' beslissing
gelid. In dezelfde verklaring heeft
Valerie Storie gezegd: „De man zei
tegen me dat ik hem Jim moest
noemen, maar ik kreeg niet het idee
dat hij werkelijk zo heette". Voor de
rechtbank zei het meisje alleen: „De
man zei, noem me Jim". Voorts, dat
de man, nadat hij Michael Gregsten
had doodgeschoten, haar uitvoerig
de versnelling van de Morris Minor
had laten uitleggen. Vader Hanratty
hierover: „Mijn zoon was gek op
auto's. Hij is meermalen veroordeeld
wegens Joy-riding. Hij kon met elke
auto overweg. Zeker met een Morris
Minor".
Nadat de overvaller met behulp van
Valerie het lijk van Michael
Gregsten uit de auto heeft gezeuld
en langs de weg heeft gelegd, rijdt
hij alleen met het meisje verder.
Ihftft Mf <M>
JAM ES HAMRATTY
muidwed by H*
the A .6. murder
ELEVEN WITNESSES SWEAR HE
WAS IN RHYL 200 MILES ADMIT.
WHEN THE CRIME WAS CQHMITTEH
iPEMAMPfij fifipJ0>C£
Dan stopt hij plotseling en schiet
vijf kogels op Valerie af. Hij sleurt
het meisje (dat bij bewustzijn was,
maar zich dood hield) uit de auto
en gaat er als een razende vandoor.
Het is inmiddels vier uur in de
nacht. Voordat Valerie het bewust
zijn verliest schrijft ze in het zand:
„Bruin haar". Ze wordt pas uren
later door een student gevonden.
Terwijl het gruwelijke nieuws
langzamerhand in Groot-Brittannië
bekend wordt, krijgt hoofdinspecteur
Bob Acott van Scotland Yard de
leiding van het onderzoek. Er is al
direct kritiek in de Britse pers als
de politie niet in staat Wijkt op
korte termijn de auto op te sporen.
Hoe moet het dan met de dader, die
inmiddels „het beest van de A-6"
wordt genoemd? Twee dagen na de
moord krijgt hoofdinspecteur Acott
een telefoontje van een man met
een hese stem, die zegt waar de
politie de auto kan vinden. Als de
Yard er gaat kijken staat de wagen
er inderdaad. Er worden geen
vingerafdrukken gevonden, behalve
die van Michael Gregsten en Valerie
Storie. De Yard wist toen nog niet
dat de moordenaar handschoenen
had gedragen.
Drie dagen later wordt het
moordwapen gevonden, verstopt
onder een bank van een Londense
dubbeldekker. Dit zal later tijdens
het proces in hoge mate bezwarend
zijn voor James Hanratty, omdat hij
tegen een zekere Prance, die als
getuige is opgetreden, zou hebben
gezegd: „Je kunt „heet spul" het best
verstoppen onder de bank van een
busDrie dagen na haar
verklaring pleegde deze vrouw
zelfmoord.
Maar op het moment dat het
moordwapen wordt ontdekt staat
James Hanratty nog niet onder
verdenking. Valerie Storie ligt
inmiddels in een Londens zieken
huis. De schoten hebben haar
gedeeltelijk verlamd. Hoofdinspec
teur Acott, die nu ook kritiek uit
eigen kring te verduren krijgt, stelt
het meisje op de proef. Hij laat
achttien mannen opdraven, van wie
vast staat dat ze niets met de
moord uitstaande hebben. Ze
scharen zich rondom het bed van
Valerie Storie. Ze bekijkt de
mannen precies tien minuten. Dan
zegt ze met felle stem: „Dat iS de
moordenaar...-"
Als hoofdinspecteur Acott haar
vertelt dat ze zich vergist, zegt
Valerie Storie: „Als u de werkelijke
moordenaar voor. me brengt, heb ik
geen tien minuten nodig".
Ze vertelt de politieman voorts dat
ze liever heeft dat de mannen
voortaan allemaal een zin zeggen,
waarin de Engelse „th"-klank voor
komt, omdat de moordenaar die
klank niet kon zeggen (Een
dergelijke spraakafwijking hebben
vrijwel alle Londenaren, die een
cockney-accent hebben. Die zeggen
in plaats van „thing" „fing")
De morgen na de mislukte
confrontatie krijgt Acott te horen
dat er een man is, Peter Louis
Alphon, die volgens de beschrijvin
gen van Valerie Storie grote
gelijkenis vertoont met de A-6-
moordenaar. Er gaat onmiddellijk
een opsporingsbevel uit. Alphon, een
Londenaar met een cockney-accent
is onvindbaar. De kritiek in de
Britse pers wordt steeds feller.
Terwijl Acott's mannen verbeten
Jacht maken op Alphon, komt de
melding bij de Yard binnen dat in
het Londense voorstadje Richmond
een meisje is aangerand. De
aanrander had tegen het meisje
gezegd: „Ik ben de A-6-moordenaar.
Als je niet doet wat ik zeg, ga Je er
aan". Het meisje, de 19-Jarige Ruth
Dalan, meent dat haar aanvaller
grote gelijkenis vertoonde met
de A-6-moordenaar, van wie inmid
dels in heel Groot-Brittannaë teke
ningen zijn gepubliceerd.
Dan volgt er een verrassing. Alphon
meldt zich vrijwillig bij de politie.
Hij ontkent iets met de A-6-moord
uitstaande te hebben, maar geeft
toe het meisje in Richmond te
hebben aangerand.
Alphon zegt dat hij de nacht van de
moord (de 22ste op de 23ste
augustus) in een klein Londens
hotel heeft geslapen. De hoteleige
naar bevestigt dat Alphon de kamer
heeft gehuurd, maar weet niet of
Alphon er inderdaad heeft geslapen.
Hij vertelt wel het volgende: „Toen
ik 's morgens aanklopte deed Alphon
de deur open. Hij was gekleed, maar
ongeschoren. Hij leek me erg
nerveus. Hij wilde geen ontbijt".
De Yard vindt in de kamer
patronen van hetzelfde kaliber als
die in de lichamen van Michael
Gregsten en Valerie Storie werden
aangetroffen. Alphon beweert, dat
ze van een vorige huurder moeten
zijn. Uit het hotelregister blijkt dat
de vorige bewoner, een zekere James
Hanratty is geweest. Er wordt
onmiddellijk een opsporingsbevel
tegen hem uitgevaardigd. Diezelfde
dag herinnert Alphon's moeder zich
dat haar zoon op de avond van de
moord bij haar op bezoek is geweest,
iets wat ze tot dusver niet had
gezegd. Alphon had dus een alibi
Hoofdinspecteur Acott confronteert
Alphon toch nog met Valerie Storie,
die zegt dat Alphon er wel op lijkt,
maar het niet is. Voor de Yard zit
er niets anders op dan Alphon van
de lijst te schrappen.
De jacht concentreert zich nu op
James Hanratty. Hoofdinspecteur
Acott komt bij de ouders van
Hanratty op bezoek. Hij zegt dat hij
James nodig heeft in verband met
autodiefstallen. Mevrouw Hanratty:
„Ik zei tegen Acott dat James daar
niets mee te maken kon hebben. Hij
kan niet eens auto rijden, heb ik
gezegd. Dat zei ik om hem te
beschermen. Later heeft Acott voor
de rechtbank gezegd: „Wat Valerie
Storie zegt wat betreft het gestuntel
met de Morris Minor, moet waar
zijn. De moeder van de verdachte
heeft me gezegd dat hij geen auto
kon rijden
22 Januari 1962 begint in Bedford 't
moordproces tegen James Hanratty.
Het zou het langste proces worden
uit de Britse criminele geschiedenis.
Het duurde drie weken. Volgens het
Britse strafrecht wordt er tijdens de
behandeling niet gesproken over de
voorgeschiedenis van de verdachte
En ook niet of de verdachte
mogelijk verminderd of geheel
ontoerekeningsvatbaar is. Dit was
vooral in de zaak tegen Hanratty
een belangrijk element. In het
verleden hadden artsen namelijk
een paar keer vastgesteld dat
Hanratty geestelijk niet helemaal
volwaardig was.
Op de tweede dag van het proces,
nadat Hanratty verklaard heeft
onschuldig te zijn, is het de beurt
aan de kroongetuige Valerie Storie,
die in een rolstoel wordt binnenge
reden. Na een getuigenis van
anderhalf uur, wordt haar gevraagd
of de moordenaar in de zaal is. „Ja,
de dader is hier aanwezig. Hanratty
is de moordenaar.
„U heeft niet de geringste twijfel"?
vraagt de officier.
„Ik ben heel zeker van mijn zaak",
zegt Valerie Storie.
Wat de verdediger op dat moment
niet wist, is dat Acott was ingegaan
op het verzoek van Valerie tijdens
de volgende identificatie-parade de
mannen iets te laten zeggen. Toen
James Hanratty na zijn arrestatie,
in gezelschap van zeventien andere
mannen, voor het ziekenhuisbed van
Valerie Storie verscheen, was hij de
enige Londenaar met een cockney
accent. De anderen kwamen uit
andere delen van Engeland. Valerie
pikte James Hanratty uit de groep,
omdat hij inderdaad niet „thing" zei,
maar „fing". Direct na de identifica
tie zei hoofdinspecteur Acott tegen
Valerie Storie: „Well done, Valerie"
(„Goed gedaan, Valerie") .Tijdens het
proces werden in totaal 87 getuigen
gehoord. Een vriendin van Hanratty
zei, hem drie dagen voor de moord
ongeveer 10.000 gulden te hebben
gegeven. Volgens Valerie Storie had
de moordenaar een paar maal
gezegd „wegens geldgebrek sinds
dagen niet meer gegeten te hebben".
De vriendin had echter ook een
belastende mededeling„Omstreeks
de 20ste augustus miste ik na een
bezoek van Hanratty een paar
zwarte handschoenenDe moorde
naar had zwarte handschoenen
gedragen.
Een regelrechte sensatie is de
verklaring van de bloemenhandelaar
John Langdale, die alles bij elkaar
reeds 48 Jaar in de gevangenis heeft
gezeten. Hij verklaart tijdens 'het
proces, dat Hanratty, met wie hij
samen in voorarrest had gezeten in
Bedford, tegen hem gezegd zou
hebben: „Ik ben de A-6-moorde-
naar. Ik zou best willen dat Valerie
hier in de cel was. Ik vind het een
lekkere griet...." (Tien weken later,
drie dagen voor Hanratty's
executie, staat de bloemenhandelaar
terecht wegens diefstal. Een als
getuige optredende politieman be
pleit clementie op grond van
„waardevolle diensten aan de politie
verleend in een belangrijke rechts
zaak").
Als James Hanratty tenslotte zelf in
de getuigenbank plaatsneemt, vertelt
hij waarom hij aanvankelijk bij de
politie een vals alibi heeft
opgegeven. „Ik zou daarmee drie
inbrekers hebben verraden en ik was
bang voor him wraak". Hij verklaart
in de nacht van de moord in een
pension in Rhyl, in de buurt van
Liverpool, te hebben geslapen.
Twee dagen later betreedt de
pensionhoudster de getuigenbank.
Het is doodstil in de rechtszaal. Als
haar gevraagd wordt of er iemand
in de zaal is die in augustus in haar
pension heeft geslapen, antwoordt
ze: „Ja, de verdachte". Weet u op
welke dag? „Niet precies. Het is
tussen de 19de en de 26ste geweest".
Hoezeer de Jonge verdediger ook
wanhopig probeert de getuige de
Juiste dag te laten herinneren, zij
blijft er bij, dat ze „het niet meer
precies weet
De Jury beraadt zich tien uur. Dan
volgt de uitspraak: schuldig. Rech
ter Gorman kan niet anders doen
dan de verdachte tot de strop
veroordelen. Terwijl uit alle delen
van het Verenigd Koninkrijk
petities binnenstromen bij de
toenmalige Conservatieve minister
van binnenlandse zaken. Butler,
beginnen de laatste weken vopr
James Hanratty in de dodencel van
Harer Majesteits gevangenis in
Bedford.
Op 2 april komt mevrouw Hanratty
afscheid nemen van haar zoon. Bij
die gelegenheid zegt de gevangenis-
aalmoezenier Home tegen haar, dat
hij de indruk heeft dat James het
niet heefit gedaan.
Op dat moment krijgt vader
Hanratty een telefoontje van een
directeur van een elektro-technische
groothandel, die hem vraagt langs
te komen. Op zijn kantoor vertelt de
directeur: „Ik heb een man in
dienst, die een week voordat het
proces tegen uw zoon begon heeft
gezegd: „Het beest zal hangen".
Diezelfde man werd later de
voorman van de Jury. Terwijl James
in de dodencel op 3 april één dag
voor zijn executie, de komst van
zijn vader afwacht, betreedt een
zwaargebouwde man de gevangenis
door een zijdeur. Hij begeeft zich
naar de dodencel. Heimelijk staart
de man ongeveer twintig minuten
naar Hanratty en schat zijn
lichaamsgewicht. Vervolgens gaat de
man naar een nabij gelegen vertrek,
waar de galg is opgesteld Hij vult
de zak met zand. totdat die in
gewicht ongeveer overeenkomt met
het gewicht van Hanratty. Da.trna
laat de man, die de beul is, het
valluik neer bij wijze van proef.
Op de ochtend van de 5de april, de
dag van de executie en de
verjaardag van mevrouw Hanratty.
staan honderden mensen zwijgend
voor de gevangenis'. Vader en
moeder Hanratty zitten in de kerk^
niet ver van de gevangenis vandaan.
Om acht uur wordt officieel
meegedeeld dat James Hanratty
dood is. Zijn ouders mogen het
stoffelijk overschot niet meer zien.
Als de beide ouders thuis komen
van de kerk ligt er een verjaardags
kaart op de deurmat. Een kaart van
Jimmy.
Precies een Jaar na de gruwelijke
moord op rijksweg A-6 en vijf
maanden na de executie, belt er een
man aan bij vader Hanratty. De
onbekende zegt: ,Het spijt me
verschrikkelijk wat ik uw zoon, u en
uw familie heb aangedaan. Ik ben
het namelijk geweest, die de moord
heeft gepleegd. Ik heb nooit gedacht
dat ze er uw zoon voor ter dood
zouden veroordelen...."
Toen vader Hanratty van zijn
verbazing was bekomen, vroeg hij
wie zijn bezoeker eigenlijk was?
De man antwoordde: Louis Peter
Alphon.
Vader Hanratty ijlde naar Scotland
Yard. Hoofdinspecteur Bob Acott zei
onmiddellijk maatregelen te zullen
nemen. Wat Acott precies heeft
gedaan is nooit bekend geworden.
Alphon is in elk geval niet opnieuw
aangehouden. Wel zorgde Acott er
voor dat de familie Hanratty een
geheim telefoonnummer kreeg, toen
Alphon steeds maar opbelde met de
woorden: „Ik ben de A-6-moorde-
naar".
Hoofdinspecteur Acott is op eigen
verzoek in 1971 met vervroegd
pensioen gegaan. Hij verklaarde de
reden voor zijn besluit aan het
Britse dagblad „The Guardian";
...Ontslag nemen is voor mij de
enige mogelijkheid om te ontsnap
pen aan de controverses die gerezen
zijn naar aanleiding van mijn
onderzoek in de Hanratty-zaak. Ik
ben niét bereid er ooit nog iets over
te zeggen".