HOMEN EN DE HEMEL (LS CORRECTIES OP DATERING MET C-14 Jle water stof-atmosfeer om Mercurius *adar ontdekt grote kraters op kleinste planeet tDAG 23 FEBRUARI 1974 EXTRA PAGINA 17 Stonehenge, het grootste prehistorische mo nument in Engeland, waarvan de datering ver moedelijk 500 jaar vroeger gesteld moet worden op grond van correcties op de C-14-methode. De verzameling enorme stenen bevindt zich op de Salisbury Plain in Wiltshire, Zuid-Enge- land. Het monument bestaat uit twee kringen Van steenblokken. De buitenste heeft een dia meter van ongeveer 32 meter en telde 30 grote stukken zandsteen. Daarvan staan er nog 19 overeind. De 30 kleinere van de binnenste ring staan nog allemaal op hun plaats. Binnen de ringen bevonden zich oorspronkelijk nog vijf trilithen, d.w.z. twee staande stenen die door een derde overdekt zijn. Van die trilithen staan er thans nog drie overeind. Bovendien bevinden zich binnen de steenringen nog en kele monolithen. Daartoe behoort ook de zoge naamde altaarsteen. Het monument heeft vrijwel zeker gediend voor religieuze handelingen, en men denkt, dat het een primitieve tempel was voor een zonne cultus. De lange as van het bouwwerk wijst naar de plaats van de midzomer-zonsopkomst Het monument is staatseigendom en trekt jaarlijks vele duizenden bezoekers. principe van de archeologische datering door middel van de C-1 4-methode berust op feit, dat de koolstof-dioxyde in de atmosfeer een gering percentage van het radio-ac- e C-1 4 bevat. De C staat hier als scheikundig symbool voor koolstof. De atmosferische 3t lstof-dioxyde wordt bij het proces van de fotosynthese door planten opgenomen en dieren en mensen bij het consumeren van planten in het lichaam. Dit radio-actieve ■I vervalt geleidelijk in een zeer nauwkeurig tempo tot de niet-radio-actieve isotoop 2. Bij de dood van een plant of dier wordt geen nieuw C-14 opgenomen uit de atmos- maar gaat het verval van de eenmaal aanwezige C-14 in Cl 2 regelmatig door. verhouding, waarin C-14 en C-1 2 na geruime tijd in die afgestorven plant of de dier- resten voorkomen, geeft daardoor de tijd aan die verlopen is sinds dit afsterven, e methode van datering kan men via nu verder niet ter zake doende wegen in bepaal- ;evallen ook gebruiken voor de datering van niet-organische objecten, wanneer hun :rdom op een of andere wijze gerelateerd kan worden aan bijbehorend organisch ma- enige tijd vertrouwt men de C-14-datering niet meer Er zijn gevallen bekend, in de resultaten van deze meet- niet kloppen met betrouw - geschreven bronnen. Uit de tische archeologie is bijvoor- gebleken. dat er dateringsver en van zelfs enkele honderden optreden. Een mogelijke ver- ig daarvoor kan zijn, dat in- ïr d. duizenden jaren voor het be- e jaartelling, het percen- C-14 in de atmosfeer verschil- ei n het huidige, terwijl men had i, dat dit percentage ant is gebleven. betekent dat de C-14-metho- n ingebouwde fout vertoont. De ode moet derhalve gecorrigeerd lankelijk ook fouten kunnen zijn reden is thans ontwikkeld en 'erkt door prof. Colin Renfew, ïheoloog van de universiteit iet Engelse Southampton die oepshalve veel heeft bezig ge- met de befaamde Stonehenge ienwerking met de statisticus Clark van de universiteit in ;ld. Zij hebben thans een ge arde C-14-dateringsschaal op- die veilig gebruikt kan wor- ongeveer 5000 jaar voor het n onze jaartelling, v en Clark hebben daartoe »g gericht op twee geografisch '1 verschillende terreinen, waar verschillende manieren kon- gebruiken om C-14-datering en betrouwbare ouderdomsbepalingen langs andere weg naast elkaar te kunnen zetten. Amerikaanse onderzoekers hebben enige tijd geleden vastgesteld, dat in de hogere regionen van de White Mountains in Californië een boom (Bristlecone Pine) voorkomt die een onwaarschijnlijk hoge ouder dom kan bereiken. Sommige van die bomen blijken niet minder dan 4500 jaar oud te zijn, dwz. dat zij wortel schoten tijdens de bloeiperiode van het oude Egypte. Het droge klimaat in deze bergstreek zorgde er verder voor, dat nog veel oudere dode bo men volledig geconserveerd zijn ge bleven. Door de Jaar-ringen in de boom stammen te tellen kan men de ouderdom van deze prehistorische vormen van leven tot op twee of drie jaat nauwkeurig bepalen. Vergelijking van deze datering met de C-14-methode toonde aan, dat de C-14-methode betrekkelijk accuraat is tot ongeveer 1500 Jaar voor het begin van onze jaartelling. Maar er treden grote verschillen op voor vroe gere tijden. Een boom. daterend uit 2500 voor Chr. bijvoorbeeld was volgens de C- 14-meting ontstaan in 2100 voor Chr. En hout, dat volgens de jaar ringtelling ongeveer 5000 jaar voor Chr. was ontstaan, was volgens de C-14-methode duizend jaar jonger Renfew en Clark wilden niet al leen op dergelijke meetgegevens af gaan. Het was immers mogelijk, dat het C-14 gehalte in de atmosfeer op de hoogte van de onderzochte boom- resten en op die plaats misschien al thans indertijd afweek van het ge bruikelijke, en dat dit gehalte niet zondermeer gelijkgesteld moest wor den met dat in bijvoorbeeld Europa en het Midden Oosten. Voor een nieuw experiment wend den zij zich derhalve naar Egypte, waarover veel nauwkeurig gedateer de gegevens bekend waren. Deze Egyptische dateringen tussen 3000 en 1800 voor het begin van on ze jaartelling zijn vaak gerelateerd aan astronomische verschijnselen zoals zonsverduisteringen, planeten- conjuncties en over het algemeen de bewegingen der hemellichamen. En die verschijnselen zijn „terug te re kenen" met een absolute betrouw baarheid. Daardoor werd het mogelijk, om overal, waar organisch materiaal voor C-14-datering voorhanden was deze meetschaal te vergelijken met geschreven of astronomische date ringen. Daarmee werd een tweede maatstaf gevonden voor de correctie van de C 14-schaal. Geen van deze correctie-methoden, dus die aan de hand van de Califor- nische oeroude bomen en de Egyp tische archeologische vondsten, was op zichzelf betrouwbaar. Wat Cali fornië betrof kon er een anomalie bestaan tussen plaatselijke omstan digheden duizenden jaren geleden en het Midden Oosten, en voor de klassieke Egyptische dateringen moest toch ook altijd nog met fou ten rekening worden gehouden. Derhalve pasten Renfew en Clark statistische technieken toe, om beide correctie-schalen met elkaar te vergelijken om te zien of een be trouwbare correctie van de C-14- schaal mogelijk was. Dit was nodig om te zien of discrepanties klein ge noeg waren om aan het toeval te worden toegeschreven, of dat zij zo groot waren, dat er ernstige twijfel mogelijk was aan de waarde van de twee correctie-methoden, dus aan de waarde van het tweeledige onder zoek. Het bleek na uitvoerige bereke ningen (juist daarvoor was Clark ingèschakeld) dat de twee gecorri geerde tijdschalen vrijwel volledig met elkaar in overeenstemming wa ren. De kans, dat in beide gevallen toevallige fouten of meetfouten zijn opgetreden in dezelfde tijdsrichting en van dezelfde omvang was on aannemelijk klein. Weshalve de ge vonden correctie van de C-14-schaal thans als juist kan worden aan vaard. Dat betekent ook, dat beide correctie- methoden afzonderlijk kunnen worden gebruikt. De Cali- fornische metingen geven echter een veel nauwkeuriger correctie dan de Egyptische. Dit alles heeft een opzienbarende invloed op de archeologische inzich ten. Onze inzichten over de Europese pre-historie zijn indertijd al belang rijk gewijzigd door de invoering van de C-14-datering, maar thans is dit opnieuw het geval, en dan op een veel steviger basis dank zij de onder zoekingen van Renfew en Clark. Archeologen en cultuurhistorici gaan zich op basis van de nieuwe dateringen van oude beschavingsres- ten afvragen, of de zienswijze wel juist is dat de Europese culturen eigenlijk stammen uit het Midden en Nabije Oosten en vandaaruit uit gewaaierd zijn over wat wij nu de „oude wereld" noemen. Deze af- stammingstheorie werd opgesteld lang voordat van nauwkeurige date ring van archeologische vondsten sprake was en berustte alleen op za ken als veronderstelde op elkaar ge lijkende stijlen van graftombes in West Europa en het Midden-Oos ten. De C-14-datering deed al ernstige twijfel ontstaan aan deze cultuur- spreidings-volgorde, maar de nieu we dateringscorrecties gooien de vroegere denkbeelden helemaal om- Renfew stelt bijvoorbeeld, dat de gecorrigeerde C-14-datering het op merkelijke Stonehenge- monument plaatst in een tijd, dat het niet ge ïnspireerd kan zijn door Aegeische culturen, zoals aanvankelijk was aangenomen. Die invloeden de den zich pas in 1500 voor onze jaartelling gelden, maar naar de nieuwe tijdschalen moet Stonehenge 500 jaar eerder zijn opgericht. Vele andere grafmonumenten in Europa worden volgens de nieuwe tijdme ting gedateerd op 3000 tot 3500 j^=J' voor de jaartelling en zij kunnen dus niet ontstaan zijn onder invloed van de Kretensische cultuur van on geveer 2500 Jaar voor Chr., hetgeen tot dusver was aangenomen. Dit alles moet op den duur een vrij revolutionaire invloed hebben op onze inzichten omtrent de ont staansgeschiedenis en de versprei dingsperiode van de oudste mense lijke culturen. Door allerlei kunstgrepen kan de correctie van de C-14-datering toe gepast worden tot ongeveer 50.000 jaar geleden, hoewel alleen over de laatste tienduizend jaar de betrouw baarheid bij correcties groot is. ie Russische sterrekundige prof. Nikolai Kozyrev zal met grotere belangstelling dan andere astronomen kennis ne- van de meetresultaten door de Amerikaanse onbemande nte-sonde Mariner-10, wanneer die op 29 maart a.s langs planeet Mercurius trekt op een afstand van slechts 1000 mieter. Hij hoopt dan bevestiging te krijgen van de resul- :n van een eigen onderzoek, dat aantoonde dat de zeer ijle losfeer van de planeet voornamelijk uit waterstof bestaat. eds lange tijd bestond het ver- len, dat de kleinste planeet van tonnestelsel, die zich het dichtst bevindt, een ijle atmo- heeft. In vroeger tijden meende dat dit niet het geval was om- geringe aantrekkingskracht in staat zou zijn om een atmo- „vast te houden". Ter verge- i: de ontsnappingssnelheid op bedraagt, 11,2 km per se- e, die op Mercurius slechts 4.2 sec. Onze eigen maan, die even groot is als de ste planeet, kan geen atmosfeer louden omdat de ontsnappings- leid daar veel kleiner is als ge- van een veel kleine dichtheid het hemellichaam, derhalve een massa en een geringere aan- Öngskracht. is uit latere waarne- gebleken, dat Mercurius in- &d een ijle atmosfeer kan heb- Kozyrev heeft dit vermoe- ïnlangs bevestigd, en wel tijdens Passage van Mercurius voor de Doordat de planeet in een are baan om de zon wentelt dan arde, zien wij Mercurius af en toe voor de zon langs trekken. Dat gebeurt eens in de ongeveer zeven jaar. Dank zij zeer verfijnde meet technieken waarover men thans de beschikking heeft is het dan mo gelijk, waar te nemen dat het zon licht dat ons langs het oppervlak van de planeet bereikt iets verstrooid en omgebogen is door een eventuele atmosfeer. De laatste passage van Mercurius voor de zon langs vond plaats op 10 november van het vorige jaar. Pas dezer dagen heeft de Russische as tronoom de resultaten van zijn on derzoek tijdens deze passage gepu bliceerd. Het verrassende van deze onderzoe kingen was niet de bevestiging van het bestaan van een atmosfeer om Mercurius maar de aard daarvan. Prof. Kozyrev maakte namelijk uit een spectraal-analyse van het door de Mercurius-atmosfeer vallende zon licht op, dat deze afmosfeer voor namelijk uit waterstof bestaat en zich uitstrekt tot een hoogte van bijna zeshonderd kilometer. De dichtheid zou niet meer bedragen dan ongeveer een half procent van die van de aardse atmosfeer. Tot dusver had men aangenomen, dat het belangrijkste element in de Mercurius-afmosfeer kooldioxyde was, en dat er geen waterstof in voorkwam. Een overmaat aan wa terstof is inderdaad wat verrassend, omdat dit lichtste gas logischerwijs het eerst naar de ruimte zal ont snappen. De Amerikaanse Mariner, die op 29 maart Mercurius zal passeren, heeft ook instrumenten aan boord om de dichtheid, uitgestrektheid en samenstelling van de afmosfeer te meten. Wanneer het instrumenta rium goed werkt (en dat is tot dus ver het geval) kan de opzienbaren de ontdekking van prof. Kozyrev be vestigd worden. Er zijn ook nog andere astrono men, die met een zeer speciale be langstelling de resultaten van de Ma- riner-10 afwachten. Dat zijn dr. Richard Goldstein en dr. Shalhav Zohar van het Californische tech nologische Jet Propulsion Laborato ry (JPL). Zij hebben bij radar-ex perimenten opzienbarende intolek- kingen gedaan, die door de duizen den foto's, die de Mariner bij de passage op korte afstand maakt, zouden kunnen worden bevestigd. Optische telescopen zijn niet in staat, met enige betrouwbaarheid ob jecten op Mercurius waar te nemen die kleiner zijn dan aardse continen ten. Dat komt, doordat Mercurius van de aarde af gezien altijd zeer dicht bij de zon staat en bovendien op grote afstand van de aarde wan neer de van hier uit door de zon belichte zijde te zien is. Een waar nemingsmethode die minder last van deze ongunstige omstandigheden heeft is radar. Maar ook voor deze techniek waren verfijningen nodig, die eerst onlangs treffende resulta ten schijnen te hebben afgeworpen. De genoemde astronomen gebruik ten voor hun onderzoek het Cali fornische Goldstone Deep Space Station van de NASA, dat beschikt over een 64-meter parabolische an tenne. Zij gebruikten radarsignalen van 400 KW op een golflengte van 12,5 cm. De signalen deden over de heen- en weerreis ongeveer tien mi nuten. Uit de retoursignalen kon worden opgemaakt, hoe groot in bepaalde gebieden de hoogteverschil len op Mercurius zijn. De signalen toonden aan, dat er zich op Mercurius kraters bevinden van ongeveer 50 km in doorsnee en 700 meter diep, althans in het ge De beste tot nu toe gemaakte 'bijgetekende' foto (Pic du Midi toont slechts continentaal-grote verschillen. Wanneer de foto apparatuur van de Mariner goed werkt zullen we althans van een evenaarstrook onvoorstelbaar betere beelden ontvangen met details tot op enkele honderden meters. deelte dat werd afgetast, een strook tussen de 12 graden noorderbreedte en 4 graden zuiderbreedte langs de evenaar. Volgens de leider van het experi ment Goldstein heeft het onder zoek ook aanwijzingen opgeleverd, dat er kraters voorkomen met diameters van ongeveer 500 kilometer, aldus hun publicatie in Astronomical Journal. Dit zou voor vele onderzoekers een vrij pijnlijke zaak zijn, omdat daar mee allerlei theorieën over het ont staan van kraters (vulkanisch of door meteoriet-inslag) zoals die zich ook op de aarde, op de maan, op Mars en vermoedelijk ook op Venus be vinden. De randen van de kraters en de oneffenheden in de bodem vertonen volgens het PL-onderzoek glooi ende hellingen, niet scherp en met grote hoogteverschillen op korte af stand. Een werkwaardige tekening in het landschap werd aangetroffen, namelijk een soort hoogvlakte met een doorsnee van 120 kilometer en een hoogte van 1300 meter. De glooiende hellingen van krater- wanden en andere oneffenheden in het oppervlak kunnen verklaard worden door een sterke erosie. In de eerste plaats staat Mercurius zeer dicht bij de zon, (gemiddeld 58, mil joen kilometer, variërend tussen 42 en 72 miljoen kilometer, de aarde ge middeld 150 miljoen kilometer) waardoor de zonnestraling een zeer sterke invloed op het oppervlakte- gesteente heeft. In de tweede plaats kan ook een ijle atmosfeer aan die erosie bijdragen. Dit laatste is temeer het geval, doordat de „dagen" op Mercurius zeer lang zijn en dus ook de nach ten. Aanvankelijk dacht men, dat de Wetenschap en technologie door P. Bok planeet steeds dezelfde zijde naar de zon keerde doordat hij in dezelf de tijd om de eigen as draaide als hij een omwenteling om de zon maak te, 87,96 dagen (omlooptijd van de aarde ongeveer 365,25 dagen). In re cente tijd bleek evenwel, dat de eigen rotatie van Mercurius 58,646 aardse dagen bedraagt. Doordat in die tijd van een "dag" Mercurius ook weer een belangrijk deel van de baan om de zon aflegt duurt een „etmaal", op Mercurius ongeveer 172 aardse dagen, dat wil zeggen dat de periode van zonlicht op een be paald punt er bijna drie maanden duurt en de zonloze afkoelende nacht eenzelfde periode. De daardoor optredende sterke tem peratuurverschillen vermoedelijk van 400 graden celsius overdag tot min 150 graden celsius des nachts, hebben een heel sterk eroderend ef fect. Wanneer er inderdaad een ijle atmosfeer om Mercurius bestaat, werken deze grote temperatuurver schillen sterke luchtverplaatsingen op, die het eroderend effect van de zonnestraling op het gesteente ver sterken. Al met al worden de foto's en me tingen van de Mariner-10 door zeer vele astronomen in de wereld met grote spanning tegemoet gezien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1974 | | pagina 17