lugubere iacht op adelrob RDAG 31 MAART 1973 V. 61 (id Als de flinterdunne schedel van een jonge zadelrob verbrij- Id is en dientengevolge ook zijn hersenen beschadigd, komt een dun straaltje bloed uit allebei zijn neusgaten. Voor zijn EL. 24 at op het ijs liggende snuit vreet het warme bloed een rode ek in het smeltende ijs. En nog geen twintig seconden nadat het weke schedeldak de eerste doffe klap van een harde luten knuppel heeft weerklonken, heeft een scherp mes het 1 itte bontvelletje volledig gescheiden van het bloedrode bin- I I nste. De man die de knuppel hanteerde en ook het mes, trekt I et een touw over zijn schouder het pelsje naar een centraal I rzamelplaats. Een dikke laag vet, vuilrood gekleurd door het oed, zit er nog aan. Over de roodwitte sneeuw trekt het oed een onregelmatig spoor. Achter blijft het verrassend eine karkasje. Niet meer door spek en bont beschermd, geeft ■t zijn warmte dampend af aan de vrieslucht. Soms beweegt rt spierweefsel nog duidelijk, waarschijnlijk zijn dat refex- iwegingen, een normaal verschijnsel na het intreden van de jod, maar het kan ook zijn dat spieren en organen al aan miit bevriezen zijn. De thermometer wijst elf graden onder week il aan. reist, De jager heeft onder zijn eigen ogen bloed gesmeerd. Twee grote rode vlekken op zijn wangen anden elk geval vind ik het een lugu- gezicht. Alsof de dood nog ade- _i kan. Minstens even luguber »EUA de levenloze, zwarte ogen die t meer diep weggezonken in hun bontmuts liggen, maar nu be- helijk groot en spookachtig uit schedel puilen, m bij de eerste haal. terwijl organen zichtbaar worden, kt de huid van elkaar net alsof veel te strak om het lichaam ft gezeten. Jager heeft onder zdjn eigen i bloed gesmeerd. Twee grote vlekken op zijn wangen. Zee- idenbloed. De man voorkomt er leuwblindheid mee. want het aker gekleurde bloed absorbeert zonlicht dat fel en meedogen- door ijs en sneeuw wordt te- gekaatst. de toeschouwer zal deze een- dige ea praktische handelwijze ;auw associëren met de bezigheid de man die rennend van de ijsschots naar de andere afwis- »nd knuppel, wetstaal, mes, touw pikhaak gebruikt, die elke Jonge zeehond die hij zijn weg tegenkomt zonder par- de hersens inslaat, de ogen van de toeschouwer doet ïan met die rode schildering op gezicht denken aan primitieve Igers, bezig met de uitvoering opzwepende oorlogsdansen, on- het slaken van wraakzuchtige ten. ofel ehondenjagers zijn vaak opval- d sjofel gekleed. En meestal niet rm ook. Veel meer dan een op, een overall en gewone rzen aan hebben ze niet. Maar e niet aan de moeilijke ter en weersomstandigheden aan past zouden zijn. is maar schijn, zijn het Juist wel. Door de niet zware kleding kunnen ze redelijk el vooruit, van het ene slachtoffer r het volgende, een tocht over meest betrouwbare ijs langs de rte route, die door snelle onder kende tikken met de pikhaak rdt aangegeven. ire werk houdt de mannen Handschoenen dragen ze Ks geen van allen. Die zouden in het werk maar belemmeren. »ud worden kunnen de handen ss: tot de muis van de duim irden ze de hele dag door ver- irmd door steeds weer vers zadel- ibenbloed. als de krijgers van weleer breeuwen de zeehondenjagers heel it af. De meeste kreten zijn on- rstaanbaar, maar in de toon is de edelievendheid ver te zoeken. We indringers, dat is duidelijk. Ze onze gedachten. Feilloos, ader het ons te hoeven vragen. Dagenlang hebben we met helikop ters op de Jagers gejaagd. Maar zelfs de uithoeken van de Atlanti sche Oceaan zijn verschrikkelijk groot. Ook die voor Canada's oost kust is zo onmetelijk dat getallen van zestien schepen en een paar miljoen zeehonden dan wel mogen suggereren dat de badkuip aardig gevuld is. maar urenlang vliegen zonder maar ook het geringste te ken van leven te ontdekken maakt een mens wel wijzer. Spelden Donderdag 22 maart vinden we in de hooiberg eindelijk twee spelden. Twee Canadese schepen. De Theron die al drie dagen geen kans heeft gezien zijn eigen koers te varen, die tegen wil en dank krachtig om klemd door zwaar pakijs op de koude Labradorstroom wordt mee gevoerd, onveranderlijk op een mijl afstand van een grote kudde zeehon den, hetgeen voor de Jager te ver is, en verder de Arctic Endeavour waarvan de bemanning dichter on der de ruige fjordenkust van New foundland, maar ver van het oog van de wereld de ene zeehondenba by na de andere doodkniuppelt. Ver van een wereld die niet weet welke prijs er écht dreigt te worden betaald voor bont en leer, voor „sealskin", „blueback" en „white- coat", voor alle bont- en leersoorten uit de vrije natuur, die nog steeds eerder vogelvrij dan zorgenvrij is. Vier personen, de eersten uit de „buitenwereld" die de Jacht voor de kust van Labrador en Newfound land zien, dringen die donderdag binnen in een zonnige en koude wereld, in een stukje natuur waar de dood koning is. De vier zijn Brian Davies van het ook in Nederland populaire, in Ca nada gevestigde International Fund for Animal Welfare, David Whtting van de Engelse zustervereniging Beauty without Cruelety (schoon heid zonder wreedheid), de freelan ce-cameraman Steve Best uit To ronto en ik. De groep is groter geweest, maar de anderen hadden tijdens een soms barre tocht van halfwege in Labra- do zuidwaarts tot midden New foundland voortijdig moeten afha ken. Ook al wist iedereen dat we de zeehonden eens zouden vinden, want onveranderlijk worden ze met de stroom mee opgevangen in de armen van de Notre Dame Bay. Al leen zouden de Jagers voor die tdjd het vastgestelde maximum-aantal dieren gedood kunnen hebben en de steven huiswaarts gekeerd. Hier in de „Front", voor de Atlanti sche kusten van Canada, had de International Commission for the Northwest Atlantic Fisheries (IC- Zeehondenbloed Een scherp mes scheidt het witte bontvelletje van het bloedrode binnenste. NAF) de quota voor dit Jaar als volgt vastgesteld: 60.000 dieren voor Canada, 60:000 voor Noorwegen. Sa men 120.000. Doodsklappen Toegegeven, in vroeger Jaren, met name toen ook de Jacht in de Sint Laurensbaad nog helemaal vrij was, stierven er wel eens bijna een half miljoen zadelrobben onder Canadese en Noorse doodsklappen. De prijs schoot toen aardig omhoog in de richting van de zoveelste uit gestorven diersoort. Door 's mensen toedoen. Exacte cijfers zijn nooit bekend geweest maar zelfs uiterst voorzichtige wetenschappers als de Canadees prof. Keith Ronald willen er wel van uitgaan dat de zadelrob ben tussen 1950 en 1970 in aantal Achter blijft het verrassend kleine karkasje. zijn gehalveerd. Als gevolg van de Jacht. Wat zou er nu in 1973 op het prijs kaartje moeten staan? Nu er lagere quota's~*zijn. waaraan zeker in Ca nada maar vermoedelijk ook in Noorwegen streng de hand wordt gehouden? Vermoedelijk nog steeds: „Bedreigd met uitsterven". En dus onbetaalbaar. In de zin van: het is immoreel het desondanks te probe ren tegen welke geldelijke prijs dan ook fraaie bontjassen te kopen. Of hoeden, opgesmukt met „sealskin" •Of laarzen. Pantoffels. Tassen. Of tien centimeter grote zeehondjes als souvenirs, maar wel zonder een ribbenkastje binnenin. Als de enige soort zadelrob die dreigt over te blijven, het levenloze leven slijtend, op schoorsteenmantels en bijzetta feltjes. De ICNAF, een college van belang hebbenden, die eigenlijk werd inge steld om te voorkomen dat het ene land alle vis in de zee zou vangen en het andere lahid niets, negeerde een aanbeveling zoals die was ge daan door een officiële Canadese staatscommissie. Afgezien van een 40.000 dieren voor kustbewoners, onder wie Eskimo's, zouden de door industriëlen uitge ruste schepen voor de commerciële vangst niet meer dan 80.000 zeehon den mogen doden. Volgend jaar zouden dat er dan 40.000 moeten zijn en vanaf 1975 zouden er op 10.000 dieren voor de Eskimo's na, voor minstens zes Jaar helemaal niet meer gejaagd mogen worden. De ICNAF, onder sterke druk van de Noren die de zeehondenjacht, ook de Canadese, geheel beheersen, decreteerde het zelfde maximum- aan tal als het vorig jaar: 120.000. Maar: de Canadese staatscom missie had berekend dat de zadel rob onherroepelijk tot uitsterven gedoemd zou zijn. als de Jacht op het niveau van 1972 gehandhaafd zou blijven. De ICNAF trok zich er niks van aan. De jagers op het ijs trekken zich uiteindelijk ook van ons weineg aan Eerst wel. Ze mijden ons duidelijk. Voormannen roepen naar leden van hun ploeg uit onze buurt te blijven, hetgeen voor de geoefende Jagers niet zo'n geweldige opgaaf blijkt *e zijn. En als we al met ons vieren samen met een Jager op een nog levend robbejong stuiten, doet de man net of hij dat niet ziet. Verderop, aan het oog onttrokken door grote ijs blokken, moeten er nog meer liggen. Daar zien we dan ook kleine, zwar te bovenilichaampjes, en armpjes met knuppeltjes voortdurend op en neer zwaaien. De rest moeten we raden. We haren geen jammerlijk geschreeuw van doodsbange zadel robben. In de paar stukken open water tussen het overigens bijzon der dichtopeengepakte ijs duiken de moederrobben regelmatig op, maar ze zullen zich de hele dag niet op het ijs zelf laten zien. Langzamerhand beginnen een paar aan onze aanwezigheid te Pas twee uur na onze aan komst zien we voor het eerst van dichtbij hoe een grappig baaltje bont in een triest hoopje bloederig heid verandert. Ook nu horen we geen angstkreten Kennelijk verstaan de Jagers hun vak. Ze benaderen hun kleine, weerloze slachtoffers van achteren, slaan twee-, driemaal met de knup pel, keren het Jong met de voet om, slijpen gedurende enkele seconden hun mes, zetten dat onder de keel en halen snel door de huid heen naar de achterflippers. De huid daarvan is het enige dat na de kor te operatie aan bont overblijft. Eén van de dieren slaat ondanks herhaalde knuppelslagen op zijn hoofd onafgebroken en wild met zijn achterflippers heen en weer. Zijn moordenaar moet hem twee keer terug op zijn buik draaien om zijn hersencentrum goed te kunnen raken. De Jager realiseert zich vloekend dat nu net zijn falen hier temidden van overwegend efficiënt en ver moedelijk praktisch pijnloos werk op verscheidene gevoelige platen wordt vastgelegd. Maar hij Jaagt ons niet weg. Hij Jaagt door. De man (heeft een niet onvriendelijk, open gezicht. Deze vermoeide Newfoundlander is onge twijfeld een afstammeling van wat men vroeger een „iron man in a wooden ship" noemde, een ijzeren man in een houten boot, echt zo'n harde visser die de lange winter werkloosheid en de lege beurs wel met de zeehondenjacht bestrijden moest. Ook de nieuwe Newfoundlander kan niet zonder de Jacht.. Althans nier zonder vervangend werk. We nemen dat op voorhand aan. Geen van de Jagers wenst op vragen in die rich ting te antwoorden, dus we moeten wel. Wel zegt er eentje: „Ook wij willen de zadelrob houden". Het antwoord op de vraag „Waarom"? ligt maar al te zeer voor de hand: als er geen zeehonden meer zijn, kun Je er ook niet op Jagen. Zo is dat. Vissende kustbewoners zijn opge voed in een cultuurpatroon, waarin ook de zeehondenjacht zit vastge bakken. Maar behalve dat willen ze ook gewoon voor zichzelf, voor vrouw en kinderen geld verdienen voor wat eten en als het kan een beetje meer. Een harde en zakelijke mensenwe reld stuurt hem ieder Jaar het niet ongevaarlijke ijs op boven een diepe Atlantische Oceaan. Ze kunnen er toch weinig op tegen hebben om op een wat comfortabeler manier <n hun levensonderhoud te voorzien. Zelf kunnen ze echter ndet beslis sen. Ook die weelde kunnen ze zich niet veroorloven. De mensen die sparen voor een bontmantel en de regeringen die pretenderen het algemeen belang te dienen, die kunnen dat wel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1973 | | pagina 13