)e rokken tot hier, op de televisie...'
ERGETEN GETTO
OOSTENRIJK
AG 15 MAART 1973
is
BTENEN Al de eerste blik
het adres Malzgasse nummer 1
het grijze tweede district van
is er een van een alles over-
ipelende treurigheid- De rijke fa-
es van de cultuurmonumenten
Wenen triomferen nog op de
tergrond wanneer de nauwe
jzgasse aan zijn loop naar de
ioe van de achterbuurten begint.
pand no. 1 is vier verdiepingen
g, monsterachtig van lelijkheid
rottend van ouderdom. Een krot
nooit weer te vergeten, deze
uwe woning op de grens van
t en West; een onbeschrijflijk
ral is er baas aan huis, de onge
lukkige huurders zijn 110 ln getal.
Joden.
In 1971 en 1972 vertrokken
uit Rusland 44.690 Joden naar Is
raël, de Exodus die Wenen bijna
dagelijks met nachttreinen en jum
bojets aandoet. De berichten over
discriminatie ln de Sowjet-Unie
worden al vele Jaren uitgebazuind
en berusten zoals we in een vol
gend artikel zullen toelichten ui
teraard voor een belangrijk gedeelte
op waarheid.
Maar Wenen is ook het tussensta
tion voor een aantal Joden dat nog
nooit in de schijnwerpers van de
internationale publiciteit heeft ge
staan; een kleine, ongelukkige maar
vastberaden groep emigranten die
in het Beloofde Land alleen maar
doodziek van heimwee naar Rus
land is geworden en die na bittere
ervaringen weer in Wenen ls aan
gespoeld.
Hun aantal is nog zo klein dat de
wereld nog niet van hen afweet.
Maar hun lot is afgrijselijk genoeg.
De Verenigde Naties hebben op hun
oproepen niet gereageerd, Oosten
rijk zit verschrikkelijk met hen in
de maag, Israël helpt niet, en moe
dertje Rusland laat hen niet bin
nen. Zodoende is een smerig en
stinkend afbraakpand in een Oos
tenrijkse slop het asyl voor deze
verschoppelingen.
Mïüte
liepen een donkere trap op. De muren glommen van
[heid, stenen lieten los en haveloos houtwerk was
it rotten geslagen. Omdat de" gure februari-avond
ingevallen waren de meeste Rusland-gangers
)e deuren van hun holen stonden open; kleine, half-
vertrekjes waarin een bedompte lucht hing en
de kachels nauwelijks warmte gaven. De armen,
(sen Israël en Wenen gestrand waren, betaalden voor
[huizing 75 tot 85 gulden huur in de maand,
[ze kille kamertjes woonden gemiddeld 6 tot 10 men-
egenen die op de grond sliepen waren meestal ook
n die het langst uit Israël weg waren; sommige
n lieten papieren zien waaruit bleek dat hun smeek-
al langer dan anderhalf jaar door Rusland niet be-
ord werden.
en waren pas de vorige maand vanuit het Heilige
naar de Malzgasse gevlucht: omdat iedereen even
ilukkig was, was zonder papieren het verschil
de oudgedienden en de verse krachten niet te zien.
en bonenpap in een kamer-
Jaren stonk naar verrot-
.jnenpap. Om de tafel za-
vrouwen, sombere mannen
kinderen. Iemand bood
tische sigaret aan. „Een ge-
van God voor onze gast",
man in een muisgrijze trui.
diepe en eerbiedige
rwijl men toekeek hoe wij
surprise uiit de communisti-
;1 reageerden.
zeiden we. Onze tafelge-
nikten elkaar toe alsof er
bonenpap in de Malzgasse
ider was geschied. Buiten
een ijskoude regen omlaag,
uffeur uit een Zuidrussisch
propte een krant in een
begon langzaam te praten.
we Israël hebben gezien
dat Rusland het paradijs
Ie ls", zei hij, „Israël heeft
en diep ongelukkig gemaakt,
n rampspoed heeft onze
daar moeten treffen. Maar
eu nu waarom onze vaderen
Rusland weg gingen. Die
Ich niet door mooie verhalen
van hun geboortegrond,
ns is het Rusland of de
tafel viel opnieuw een ge-
stllte. Maar ze bevatte in
W Russische sigarettenrook
geur van heiligheid. „Gepre-
vaderland", zuchtte een
v.
verder door het donkere
schudde en kraakte onder
van de storm. In som-
irs stonden zoveel bedden
de vloer niet meer kon
d was het even koud.
die we tegenkwamen
k wantrouwig: de angst
he spionnen beheerst
al hun leven sedert twee
lelfirma's aan het Ru-
enkele mannen van de
ontslagen hadden. Hun
geweest dat ze in een
'Ikel hun hart hadden uit
eer hun treurige ervaringen
wie eenmaal in een getto
P°k al is het nog zo klein,
'?en maar schoppen.
Door
Ary Jassies
poontje
i dus niet in de Neder-
®t", zei een man van een
voor een hongerloon-
f een Joodse koopman was
aangenomen. Hij slofte de trap op
terwijl hij met een verdrietige stem
uitlegde dat hij pas buiten Rusland
ontdekt had wat anti-semitisme
was.
„Je eigen mensen nog wel. De huis
baas die ons voor veel geld in dit
varkenshok laat kreperen is ook een
Jood. Ik heb ontdekt dat het Joodse
volk niet langer één volk is", be
sloot hij terwijl we een kamertje
betraden dat naar armoe en verval
stonk. Het meubilair bestond uit
enkele oude stoelen met gebroken
rugleuningen, een wankel keukenta
feltje en een bed waarop één dunne
deken de huurder tegen de winter
beschermde, 's Nachts sliep de
vluchteling met zijn kleren aan.
„We zijn geen zionisten en we zijn
geen communisten", zei hij, „we
zijn alleen maar Russische mensen
die naar Rusland terug willen.
Maar we zijn, stuk voor stuk, mis
leid door de zionisten die in onze
dorpen sprookjes vertelden over het
Beloofde Land. Maar ik had daar
niet eens werk. We mochten alle
maal alleen maar het vuile werk
doen. Weet u wat de Joden in Is
raël deden wanneer ze mijn armoe
zagen. Ze keken de andere kant uit,
ze liepen in een boog om me heen,
ze schaamden zich voor mijn ar
moe. Nog geen vriend heb ik kun
nen maken. In Rusland, daar wo
nen mijn vrienden".
Het werd ons in de misère van de
Malzgasse al gauw duidelijk: dit
emigratielegertje, dat uit de veelbe-
zongen Exodusboot viel en als
wrakhout bij het ijzeren gordijn is
aangespoeld, is veelal uit een kin
derlijk geloof aan de trek naar Is
raël begonnen.
Dweilen
„Ze zeiden dat de gebraden vogels
Je elke vrijdag in de mond vlogen",
zei een vrouw, „maar na drie
maanden was het enige dat mijn
man nog steeds vloeren lag te
dweilen in een cafetaria, dat het
beloofde huis niet was gekomen en
dat mijn zoontje huilend thuiskwam
om dat hij geen vriendjes had en
voor „Rus" werd uitgescholden".
ÏFat hebben wij misdaan
De verdrietige Joden van de Malz
gasse hebben zich in het moderne
leven van Israël niet kunnen aan
passen omdat ze teveel Rus waren
geworden. Hun eindeloze treurzang
is er een die verhaalt over een
zaamheid, het gemis van de Russi
sche vrienden, schimppartijen die
hun deel werden, problemen met
het werk, een totale verbijstering
over de vrije levenswandel van him
nieuwe landgenoten en vooral ook
het deerlijke gemis van de bescher
mende staatszorg in de SowJ et-
Unie.
„Je moest zelf voor Je baan zor
gen", zei een kleermaker die werk
loos was gebleven terwijl de verbij
stering over de kapitalistische ge
bruik^ zich opnieuw meester van
hem maakte, „zelf een ziekenhuis
betalen, zelf een concert betalen,
zelf altijd maar vechten tegen an
deren".
„Geen goed leven", viel een veront
waardigde mannestem hem bij,
„weinig vrouwen in de synagoge,
veel vrouwen op straat, geverfd en
met rokken als hoeren. Moest ik
daarvoor komen? Schamen deed ik
me op mijn oude dag voor mijn
kinderen".
„Rokken tot helemaal hier", wees
de eerste spreker aan, „wat een
schrik! Zondigheid regeert Israël."
„En heit geld", zei de man op het
bed. Beiden schudden vol walging
het hoofd.
Men kan deze verhalen natuurlijk
niet alleen maar afdoen als de tra
gische symptonen van een onover
brugbaar verschil in cultuur en
mentaliteit. Wat ze deerniswekkend
maakt is dat ze nu al langer dan
anderhalf Jaar in de Malzgasse te
horen zijn. Het is een nieuw schan
dalig hoofdstukje uit het Joodse
epos dat van dag tot dag wordt bij
geschreven terwijl de wereld geen
poot uitsteekt.
Verwoest
„Wat hebben we dan misdaan", riep
een vrouw die haar kind de hele
dag dicht tegen zich aan droeg,
„wat hebben we dan misdaan dat
zelfs onze dromen verwoest zijn".
„We zullen Rusland zien", zei een
oudere man met een vastberaden
stem de Mozes van de heilige te
rugtocht uit de Malzgasse. De man
nen knikten elkaar toe en begonnen
op hartstochtelijke wijze het geluk
te schilderen dat in de steppen op
hen te wachten lag.
Maar het heeft er alle schijn van
dat deze Joodse tragedie nog lang
niet ten einde is. De reden is dui
delijk: het ontbreken van enige na
tionale of internationale actie ten
bate van deze ongelukkige geluks
zoekers. Ongelukkiger kan het na
tuurlijk ook al niet: pas toen zij
met een jumbojet uit de hemel in
Israël neer waren gedaald ontdek
ten ze dat het Beloofde Land op
hun eigen erf in een Russisch dorp
had gelegen.
Israël zelf doet om te beginnen al
alle moeite om de teleurgestelden
uit de Exodus-ploeg, terwille van de
zionistische reputatie, te behouden.
Voor een visum naar Oostenrijk
wordt niet alleen veel geld ge
vraagd, maar de reizigers zijn ook
nog eens verplicht een retourbiljet
te kopen: de schaapjes mogen de
gelukkige kudde niet verlaten. De
mensen uit de Malzgasse zijn dus
in feite vluchtelingen. De aanwas
zal echter alleen al om financiële
redenen gering zijn.
Staatsburger
„Israël haat ons", zeiden de mensen
in het Weense huis: aan die opvat
ting droeg vooral de wetenschap bij
dat de zeer rijke Joodse hulporgani
satie, die in Wenen de emigranten
uit Rusland begeleidt, zich volledig
distancieert van de Joden die in
Wenen terugkeren omdat ze in Is
raël niet konden aarden. Zo is het
lijden van de Malzgasse nr. 1 een
optelsom van eigen naïviteit en on
verschilligheid van autoriteiten:
tenslotte mag men ook niet verge
ten dat al deze mensen Israëlische
staatsburgers zijn geworden.
Het is alleen het ln vluchtelingen
zaken zo ervaren Oostenrijk dat
nog wat helpt. Het ministerie van
binnenlandse zaken: „Het zijn Is
raëlische burgers, maar Israël is
niet meer in hen geïnteresseerd. Ze
mogen hier vrij leven en werken.
Als ze ziek worden zullen onze so
ciale diensten voor hen zorgen.
Maar wat we wel proberen ls te
voorkomen dat er nog meer naar
ons land komen. Dat spijt ons,
maar hun problemen zijn niet onze
zorg".
Het ministerie van buitenlandse za
ken: „We moeten een visum weige
ren als vaststaat dat deze mensen
financiële moeilijkheden kunnen
veroorzaken voor de republiek Oos
tenrijk". Ook die uitspraak duldt er
op dat het voor die Russische Joden
die de fout van hun leven begdngen
door in een religieuse roes naar Is
raël te trekken, steeds moeilijker
zal worden om met slimmigheidjes
een toeristenrels naar Wenen te
versieren.
Het grote vraagteken in deze smar
telijke zaak blijft natuurlijk de
Russische houding. Waarom heeft
de SowJet-Unle tot nu toe slechts
enkele tientallen Malzgasse-Joden
toegelaten en houdt het zich verder
oostindisch doof?
Hans Wolken, hoofdredacteur van
de Volksstimme, die communistische
Weense krant die de zaak in de
openbaarheid bracht, gaf ons drie
mogelijke redenen: de traag wer
kende Russische bureaucratie, het
probleem van de Israëlische natio
naliteit en de Russische menings
vorming over deze spijtoptanten.
Niet populair
„Deze mensen zijn niet populair in
de Sowjet-Unie", zei hij, „velen van
hen zijn, scheldend op Rusland,
naar Israël vertrokken. Ze worden
als landverraders gezien."
Andere bronnen in Wenen spreken
over een Russische propaganda
stunt: hoe groter het lijden in de
ellendige burcht in de Malzgasse
hoe groter op de duur het ideologi
sche tegenwicht tegen de opinievor-
min gover het anti-semitisme in de
Sowjet-Unie.
Achter de coulissen van de wereld
politiek is het duister raden. Maar
het lijden in een vergeten getto in
Wenen moet men daar maar los
van zien: De Malzgasse betaalt met
heimwee, tranen en armoe voor een
visioen. Het schandaal is dat nie
mand het wil weten.
We dwaalden rond en hoorden op
nieuw de verhalen van Joden die
alleen maar het geluk gezocht had
den.
„Een vriend werkte op het vliegveld
Lod. Maar hij mocht niet vrij heb
ben om de sabbath te vieren. Hij
werd ontslagen. O gottegottegod".
„Ik heb gehuild. We waren arm.
Niemand wilde onze vriend zijn. Op
mijn verjaardag was alleen mijn
man er. Hij was die dag weer uit
gescholden voor „Rus", in Odessa
heeft nog nooit iemand ons „Jood"
nageroepen. Als we terug zijn kus
ik de grond. Mijn man had een
collega die zei: Jullie zijn onze
grootste vijanden, Jullie pakken ons
werk af".
„Het is het kapitalisme. Zelfs voor
de kleuterschool van mijn dochter
tje moest ik betalen. Maar dat kon
ik niet. Als een ander beter werkt
word Je ontslagen. Iedereen praatte
over geld verdienen. In Rusland
hadden we veel vrienden met wie Je
de natuur inging. En in Rusland
werd voor Je gezorgd".
„De rokken tot hier op de televisie,
Gottegod!".
„We hebben gezegd dat we een
zoon hadden, die ziek lag in We
nen. Toen mochten we gaan. Nu ls
mijn vrouw ziek".
We verlieten het pand Malzgasse no.
1 in Wenen. Buiten woedde een
sneeuwstorm en was van We
nen niets meer te zien. „We blijven
ook morgen dus maar binnen" zei
de Jood zonder land die ons uitliet.
Hij lachtte zachtjes, terwijl de deur
met een harde slag in het slot viel
en de stormen uit de hemel het
eenzame huis als razenden geselden.