Zonder die zeil analyse
was ik stapelgek geworden
De verduisterde
levensloop van
Adam van
Doorninck jr.
DOOR
FOTO
RUUDPAAUV
HOLVAST
•>1
RDAG 25 MAART 1972
recente emoties rond de eventuele vrylating van de drie
Breda hebben nog eens duidelijk aangetoond dat bij een
■t nauwkeurig aan te geven) aantal Nederlanders de span-
ervaringen, het leed en de trauma's van de oorlogs-
nrtCii niet of niet geheel zyn verwerkt. Het verzetssyndroom.
post-concentratiekampsyndroom. In korte tijd werden het
ide termen. Wat in die fel opstekende discussie geen rol
iSft gespeeld (ook moeilijk kon spelen) is dit: hoe hebben al
m* ijnet trauma's en spanningen beladen oud-verzetsmensen en
W (ogsslachtoffers na de oorlog gefunctioneerd in het gezin, wat
n ,r frustraties zün er overgegaan op hun kinderen? In neven-
8 inde kolommen doet ADAM VAN DOORNINCK zo'n verhaal.
(t gaat er nu niet zozeer om of het kenmerkend dan wel een
(onderlijk verhaal is. De bedoeling is alleen te laten zien hoe
1 oorlogssyndroom doorwerkt. Hoe het mensen uit hun even-
7!5 bt heeft geworpen, jarenlang, en hoe het de levens heeft
x jnen beïnvloeden van him kinderen,
idam van Doorninck was 13 jaar toen de oorlog eindigde. Hij
nu 40 jaar jaar en al 17 jaar student in Leiden. Vermoedelijk
njjlhij dat nog wel een tijdje blijven. Hij haalde zijn doctoraal
lel* (hiedenis in 1970 en studeert nu filosofie. De maatschappij
[ft weinig aantrekkelijks voor hem. Hij leeft sober „van een
aiisje" en heeft een kamer op de Lange Mare. Die kamer is
volslagen chaos, „een weerspiegeling van mijn innerlijk",
hij er zelf van. De kranten liggen er opgestapeld tot hoofd-
«elljte, de kasten, de stoelen, het bureau, de vloer alles ligt
jrdevol boeken en betikte vellen papier. Als ik mU op het af-
iproken uur by hem vervoeg, moet Van Doorninck een stoel
r de bende met het ar-
stukken te schreven
so in beslag dat ik ner-
voor my ontruimen anders is er voor mij in dat appartement
eenvoudig geen ruimte. Het behang is gebruind, het plafond is
gebladderd en heeft vermoedeiyk ten tyde van het eerste-kabi-
ne-Colijn voor het laatst een beurt gehad. Het is niet te geloven
wat je in een kamer kunt aanrichten. Ik heb een blik kunnen
6laan in vele studentenkamers, maar Van Doorninck slaat wer
kelijk alle records.
Van Doorninck verontschuldigt zich vo
gument dat hij al geruime tijd bezig
naar het Dachau-comité. „Dat neemt me
gens anders tyd en aandacht voor heb".
Hy heeft enkele weken geleden ook een brief gezonden aan de
Koningin, ministers en kamerleden over de vrijlating van de
drie. Een achttien pagina's tellend stuk, met (te) lange zinnen
en een nogal omslachtige betoogtrant: de gedachten buitelen
nog wel eens over elkaar heen. Van Doorninck zegt in het stuk
O.a. het schandelijk en ironisch te vinden dat bij de sociale
wetgeving alle andere groeperingen van het Nederlandse volk
zyn voorgegaan aan de oorlogsslachtoffers. „Men heeft ze ver
waarloosd, terwül men hen juist eerder sociaal, psychisch, ma
terieel en financieel een voorsprong had moeten geven ze
zouden toch wel ingehaald zijn door degenen, die onbelast door
oorlogsellende na de bevrijding aan studie of carrière konden
beginnen. Zoals het nu is gegaan, kregen vele oorlogsslachtoffers
en ex-verzetslieden na 1945 een werkelijk onterecht complex van
schaamte gevoelens over wat ze geworden en tot wat ze vervallen
zijn, niet begrijpend dat geest en lichaam niet meer konden op
brengen wat ze er zelf graag van wilden. Dit alles zal er voor
zorgen dat er by een volgende keer van zoiets als 1939-1945 geen
ondergronds verzet van de grond komt in Nederland
„Voor de oorlogsslachtoffers vormen die drie het psychische
brandpunt, een noodzakeiyk oriëntatiepunt van hun afreageren,
zeker zolang de oorlogsslachtoffers niet psychiatrisch voldoende
zyn geholpen".
Vrijlating acht hu alleen maar acceptabel „als men daarom
koppelt een heel behoorlijke schadevergoeding en pensioenrege
ling voor de oorlogsslachtoffers. geen fooi. geen bijstand
Curieus is de passage die hij wijdt aan de categorie oorlogs
slachtoffers, die hü „slachtoffers van de vrede" noemt. Dat zün
de ex-landverraders en ex-NSB-ers. Hij vindt dat daar ook iets
voor moet worden gedaan. „Je zult het maar zün. kind van een
ex-nazi in Nederland. Deze kinderen werden dikwyis met de
nek aangekeken of geplaagd op school. Bovendien hadden ze
de grootste moeite met het feit dat zij van huis uit gedwongen
waren met hun ouders solidair te zün (anders hadden zij geen
leven) en buitenshuis leerden zich te distanciëren van hetgeen
hun ouders essentieel vonden. Ik heb gezien dat vele van zulke
kinderen dat niet of heel moeilijk hebben kunnen verwerken".
Helemaal aan het eind van het stuk gaat Van Doorninck in
op het concrete „al of niet vrijlaten der oorlogsmisdadigers".
Hy schrijft daar over: „Mün moeder is er falikant tegen. Wat
mij betreft, ik weet het niet. Ik weet het niet meer. Ik heb al
zoveel ondervonden dat recht en rechtvaardig genoemd werd en
word. wat ik zelf als onrech en onrechtvaardig aanvoelde, dat
ik het niet meer weet".
HT
ft Toen de oorlog uitbrak, woonde mijn moeder met ons, haar zes kinderen, in het oosten
van het land. Mijn vader zat nog in Indië, waar ik ook was geboren, en zou daar in het
jpenkamp terechtkomen. Pas in 1945 zagen we hem terug. Wij vormden geen gelukkig
bh. Mijn vader vond dat hij beneden zijn stand was getrouwd en probeerde dat via zijn
oj deren weer recht te zetten. Op onze prestaties werd scherp gelet, hij zat ons enorm achter
broek. Dat leidde tot grote spanningen in het gezinsleven en tot een aantal tragische con-
cten met zijn dochters.
Ie'manier waarop ons hele gezin, van moeder tot jongste kind, zich voor het ondergrondse
k inzette was niet normaal. Dat kon ook alleen rqaar verklaard worden door het feit dat
jeen „normaal" gezin waren. Omdat we ons ongelukkig voelden, konden we maar al te
meevoelen met het ongeluk van anderen. Het was een wisselwerking.
ieuwi
errm-a
Sb
Leid
v* (ft
1 ons huis waren ondergedoken:
ferfand'se jongemannen, Ameri-
p. üe piloten, Italiaanse partiza-
oa «leden van de ondergrondse en
ïWeajjjn Er zyn momenten geweest
"jij ïVe met 36 mensen in een een-
ia|jjezBhuis sliepen. De Gestapo en
nde Duitse instanties hebben
reedan eens een inval gedaan en
binooit iemand is gepakt, kan
m a rnnog niet verklaren.
nr^P°nl die mensen moest er voed-
brandstof zyn. Mijn moeder
ïtteiaar het hele gezin voor in
ie jong we ook waren, we wa-
„"Jen 2t ermee eens, we deden mee,
ibben ons er voor afgebeuld.
Meer
l,hDl feracliten briefjes weg en haal-
ein j «voedsel op, ook toen de wegen
li7» e'en beschoten door geallieerde
(tuigen.
ieder deed trouwens veel meer.
:en met haar dochters verrichtte
:oeriers- en spionagewerk. Ze
persoonsbewijzen van jonge-
aflümen tussen de 17 en 40 jaar
handen van NSB-ers. Ze drong
het uniform van rode-kwis-
eegster op de stationsperrons
het binnenkomen van de trei-
met slavenarbeiders.' By het
Mthoud in Deventer stond ze
at met dekens, warme koffie of
aar voor doorging en warme
;n. Die mensen werden toen
lijk in de vrieskou in open
is vervoerd. Als verpleegster
de luchtbeschermingsdienst
in het laatste gedeelte van
loorlog, toen de geallieerden een
sjtfal bombardementsvluchten op
senter uitvoerden, mensen uit
Diende huizen en puinhopen
ld. Ze heeft meer dan 200
afgelegd en zo netjes opge-
■terd dat de nabestaanden ze
konden zien. Onider die doden
haar eigen zoon van elf jaar
bij een bominslag werd getrof-
moeder wist ons ondanks
iiroullk toch voor een onredelijke haat
mover Duitsers te behoeden. We
Li fcten namelijk óók bidden voor
Goede Duitsers, die ons hielpen,
il evenzeer als wij leden onder
xirlog, die in concentratiekam-
raten. We deden het. Maar het
veel gevraagd van ons kind er-
m. Waar andere Nederlandse
rassenen in makkelijker om-
nodr digheden zich uitleefden in
".gevoelens, werd ons kinderen
Kn gezin völ ondergronds werk
cr. verboden en ons verschil tus-
Duitser en Duitser bijgebracht,
heeft ons later inderdaad be-
voor al te ongenuanceerde
êelen, maar het was toen voor
kind toch een bijna bovenmen-
ke inspanning om zo te leren
Oppotten
jjjjqjj i in dat klimaat van spanning,
a en verheimelijking groeiden
N op. Opgedane spanning mocht
>pgew 'Jt met onderduikers volgestopte
w niet geuit worden, buitenshuis
ürlyk nog minder, want dat
levensgevaarlijk. Dus potte je
maar op op een leef tyd dat
eigenlijk niet van je verwacht
Worden. Het gezin heeft onder
alles enorm geleden. Vrijwillig
bionii de gezinsintimiteit, in een
kinderen zeer belangrijke pe-
i, opgegeven. Aan opvoeding
r(, n i onder die omstandigheden niet
1 er.ken.
de bevrijding kwam was
moeder door de geleverde in-
ihlngen en de afjakkering vol-
uitgeput, lichamelijk en
Hel(jk. En wy met haar. Het vele
ondergrondse werk zouden wy beta
len met de gemoedsrust en de gees-
tesharmonie voor de rest van ons
leven. Myn moeder heeft het zich
zelf wel eens in wanhoop na de
oorlog verweten, dat ze haar gezin
en het geluk van haar kinderen
in hun latere leven voor dat illegale
werk zo op het spel had gezet. De
in de oorlog bereikte resultaten
dreigde ze uit het oog te verliezen.
Dat zelfverwijt heb ik steeds ge
tracht te verzachten.
De dood van mijn broer 'een
paar weken voor de bevryding),
met wie ik steeds als een tweeling
broer was opgetrokken, schokte
mijn moeder zodanig dat we
vreesden dat zij haar verstand zou
verliezen. Op de dag van zijn begra
fenis weigerde zy zijn dood te ac
cepteren. Myn zusters vroegen in
hun wanhoop my de rol van myn
jongste broer te spelen, net te doen
of ik mijn broer was. Dat kan een
normaal volwassen mens al niet,
laat staan een ontredderd kind als
--ik. Twee weken lang heb ik als 13-
jarige de rol van myn broer ge
speeld, moest ik reageren als myn
moeder zyn naam noemde. Ik
moest als het ware boven myn ver
driet staan dat de anderen wel
konden uitemotioneren. Dat redde
ik niet. Een paar maanden later
werd ik zeer ernstig ziek. De oor
log had me te veel aangepakt. Ik
voelde er niets voor om verder te
leven. Wat ik van de wereld gezien
had, was bloed, dood en verdriet,
Ik had er genoeg van. De artsen
gaven me op. Maar onze inlandse
bediende praatte me weer levenswil
in en ik herstelde.
Een nieuwe klap wachtte myn
moeder vlak na de bevryding, toen
een van haar onderduiksters haar
aanklaagde omdat zy te veel geld
zou hebben gevraagd. Myn moeder
kwam voor de commissie en ver
telde wat ze had gerekend: de ge
wone pensionsprys van voor de
oorlog, wie niets had hoefde niets
te betalen. Toen zei de rechter: dan
bent u er heel wat bij ingeschoten.
Dat was ook zo. De zaak werd ge
seponeerd. Maar moeder was er zo
van ondersteboven dat onze huis
arts, dokter Bruins, het ergste
vreesde. Hy is naar de rechtbank
gefietst en heeft daar gezegd: zijn
jullie nou helemaal belazerd, die
vrouw hoort niet voor de rechtbank
te komen, maar er deel vanuit te
maken.
Vader
In 1945 kwam myn vader terug
uit Indië, vervroegd gerepatrieerd,
psychisch ongeschikt om nog langer
te blijven. We hadden hem zeven
jaar niet gezien. In het kamp had
hy zich voorbeeldig gedragen, maar
zyn geest was totaal verward ge
raakt. Hij was nóg moeilijker ge
worden. Baan, geld, gezondheid
alles had hy in Indië verforen. Als
54-jarige moest hy in Nederland
helemaal van de grond af aan een
carrière opbouwen. Het was een
hard gelag. En deze man moest met
het totaal opgebrande, onevenwich
tig geworden gezin tot een goede
band en relatie zien te komen.
Voor een normaal gezin zou dat
al een hele opgaaf zyn geweest,
voor het onze was het een vrijwel
onmogeiyke taak. We begrepen el-
kaars oorlog niet, hoeveel er ook
verteld werd door de ander. De een
kon zich nooit voldoende in het zelf
beleefd hebben van de ander ver
plaatsen. Wanbegrip uit geestelijke
uitgeputheid stond tegenover wan
begrip uit geestelyke uitgeputheid.
Myn vader kon het maar moeilijk
verdragen dat myn moeder de hel
din van Deventer was, met onder
scheidingen van Koningin Wilhel-
mina, het Rode Kruis, generaal
Eisenhower, het Engelse oppenbevel
en het Joods Nationaal Fonds. Hy-
zelf had het gevoel een held te zyn.
De veerkracht om elkaar op te van
gen was er vermoedelijk wel geweest
als we niet zo intens dat ondergrond
se werk hadden gedaan. Voor de
correctie van familiefouten dit uit
vroeger jaren dateerden, was geen
tyd en geen
vaders dood i
zyds begrip ei
er nog veel a
i vlak 1
in 1965 is dat weder-
gekomen. Te laat om
an te kunnen hebben.
uiteengespat
Die nieuwe spanningen, het nu
pas scherp inwerken van de oorlogs-
tyd, leidde er al vlug toe dat ons
gezin uiteenspatte. Iets wat myn
ouders veel verdriet heeft gedaan.
Twee van myn zustere vertrokken
naar Amerika, één naar Indonesië,
myn oudste broer ging naar een in
ternaat, ik volgde hem enige tyd la
ter.
Ik was physiek niets waard, ik
had geen weerstand, ik was zo ma
ger als een lat. Maar dat waren er
velen. Op school liep het niet goed.
Ik moest een grote achterstand in
halen, ik werkte van 's ochtends tot
's avonds, ik leed aan ontzettende
hoofdpijn en ik vorderde maar
traag. Ik kon me niet concentreren,
ik kon me absoluut niet concentre
ren. Op het gymnasium ben ik dan
ook een paar keer blijven zitten.
Toen ik dat gehaald had, ben ik in
dienst gegaan. Daar hadden myn
broer en ik o nderuit gekund als we
dat hadden gewild, maar wij waren
de laatsten die anderen voor ons en
de goede zaak wilden laten vechten.
Tijdens de recrutentyd werd ik ziek
en men zei dat ik die eerste twee
maanden maar moest overdoen.
Daar wilde ik niet aan. Ik nam by
tes in schieten en marcheren en zo
kwam ik er doorheen. Omdat ik in
die recrutentyd de officiersselectie
had gemist, ging ik naar (Je onder-
officiersschooL Toen dat achter de
rug was, moest ik naar de parate
troepen. Daarvan werd gezegd dat
je je er dood verveelde. Ik was daar
erg bang voor. Ik wilde bezig zyn
en me per se niet vervelen. Dus
meldde ik me vrijwillig aan voor
opleiding by de Commandotroepen.
Dat is het zwaarste wat er in een
leger is. Die opleiding is niet zonder
gevaren en de sneuvelingskans by
dat korps in oorlogstijd is het
hoogst. Myn moeder was er sterk
tegen gekant dat ik by de comman
do's ging. Ze vond dat het gezin al
genoeg voor de staat der Nederlan
den en zyn bewoners had gedaan.
Ik zette door. In de eerste plaats
wilde ik mij en myn familie zo goed
mogelijk verdedigen als de nood aan
de man kwam. En ten tweede trok
het mij Juist aan dat by de com
mando's de sneuvelrngkansen zo
groot waren. Ik paste er voor nog
levend uit een volgende oorlog te
komen. Het einde daarvan wilde ik
niet meemaken en zeker niet de tyd
erna. Bovendien was ik benieuwd of
ik zo'n zware opleiding physiek en
mentaal aan kon. Het was een kwes
tie van er op of er onder, ik liep het
risico dat mijn lichaam voorgoed
zou afknappen. Ik heb de Groene
Baret gehaald, hoewel het zeer veel
inspanning heeft gevergd.
Daarna ging ik geschiedenis stu
deren in Leiden. En ineens kwam
die oorlog met alle trauma's weer op
me afgestormd. Ik dacht dat ik sta
pelgek werd. En dat zou ik ook ze
ker zijn geworden als ik geen mid-
del had gevonden om het van me af
te schrijven. Uit dagboeken die ik
had bijgehouden, vloeide een zelf
analyse voort van ongeveer 1000 fo
liovellen. De inhoud is erger dan de
omvang. Ik ben daar tijden mee be
zig geweest. In die jaren lachte ik
hard en veel. Het had niets te be
tekenen. Ik moest me uiten. Ik had
op de meeste van die ogenblikken
ook in huilen kunnen uitbarsten,
maai- daarmee bereik je alleen dat
je een uitgestotene wordt. Boven
dien voelde ik er weinig voor het le
ven van anderen te versomeberen.
Wat my ook ontzettend aangreep
was het lot van mijn zustere. Zy
hebben zich nooit los kunnen maken
van de opgelopen innerlijke onrust
en onevenwichtigheid. Pogingen tot
zelfmoord zijn er gedaan. Meer dan
eens. De huwelijken die zy aangin
gen, waren niet gelukkig. Konden
dat ook niet zijn.
Het feit dat de oorlogst in)span
ningen hebben g eleid tot blijvende
tragedies in het leven van hun kin-
ouders verduisterd. En evrduistert in
ouders verduisterd. En verduitert in
nog toenemende mate het teven van
mijn moeder, nu 78 jaar oud. Sinds
het einde van de oorlog spoedt ze
zich in en buiten Nederland van
het ene kind naar het andere kind
om dat by te staan als het weer in
de knoei is gekomen. Haar pogingen
zyn niet veel meer dan lapmiddelen.
Door gebrek aan opmerkzaamheid
en door nalatigheid van de overheid
is er psychisch, fysiek, sociaal en
financieel geen structurele verbe
tering mogelijk.
Angst
Wat mijzelf beta*eft, ik begon ge-
scliiedenis te studeren in 1955 en
haalde myn doctoraal in 1970. Nu
studeer ik filosofie. Dat wil ik af
maken. Ik zou later wel historische
research2willen doen, maar de maat
schappij trekt me eerlijk gezegd niet
zo aan. Ik voel er niets voor om
tegen mijn zin in te leven, dat heb
ik lang genoeg gedaan. Een huwe
lijk, een gezin, daar heb ik nooit aan
willen beginnen, uit angst dat het
mislukt.
Soms heb ik wel het gevoel ge
had: nu is de oorlog verwerkt, nu
ben ik er vanaf. Maar de ervaring
heeft geleerd dat Je dat niet zo kimt
zeggen Je bent pas genezen als er
wat gebeurt zoals met de Drie van
Breda) en Je kimt
gen Zo ver is het nog
niet. De vraag is of het
ooit zo ver zal komen
Het rapport van de club van
Rome met zijn onthutsende con
clusies beheerst al maanden het
nieuws. Deze week was het weer
goed raak. Door dit rapport is de
discussie omgebogen van welzijn
naar een naderende wereldonder
gang en al zijn de conclusies nu
minder alarmerend dan eerst het
geval leek, die eerste indruk blijft
de gemoederen bestoken. Die eer
ste indruk is ook beslissend ge
weest voor het denken van politici
als Mansholt in hun roep om een
nieuwe Marx.
Daarom is het bijna verblijdend
zo nu en dan eens een optimisti
sche visie op de toekomst van onze
maatschappij te lezen. Onze eigen
huis- en hoffuturoloog prof. Polak
is nog aan het dokteren, maar The
Economist, befaamd Brits week-
olad, biedt sinds kort een stukje
houvast. In een overzicht dat eind
Januari verscheen schrijft adjunct
hoofdredacteur Norman Macrae
over de toekomst van het interna
tionale zakenleven. Maar Macrae
schrijft over veel meer dan het za
kenleven alleen. Het is een essay
van zo'n dertig pagina's, waarin
onze toekomstige organisatie-vor
men, ons samenleven in de komen
de twintig jaar breed aan de orde
komen. Men mag er wel op ver
trouwen dat Macrae zich diep
gaand heeft ingewerkt en hij heef'
enkele weinig voorkomende visies
ontwikkeld. Hij begint bijvoorbeeld
met vast te stellen dat de econo
mische voorspellingen waar je he1
minst aan hebt, nu juist degenen
zijn die op een bepaald moment
in de mode zijn. Voortdurend zyn
we bezig met het creëren van een
surplus aan goederen, waarvan we
tien jaar geleden dachten, dat we
er een tekort aan zouden hebben
Daarom gelooft Macrae dat we ook
te veel anti-vervuilingsmaatregelen
nemen en misschien de staat te
veel laten doen op tal van gebie
den die we dankzij de technologi
sche revolutie in de naaste toe
komst anders kunnen oplossen.
Voo:r hem geen nieuwe Marx dus
Voor z\jn ontwikkeling van de tech
nologie vertrouwt Macrae op een
reeks getallen. "De wetenschap is
zo jong dat 90 procent van alle
wetenschapsbeoefenaren die de we
reld ooit heeft gekend, nu leeft
En dat heeft ook consequenties
voor de milieuproblemen. Macrae
vindt dat de profeten van de ko
mende wereldondergang op bruuske
wijze het vermogen onderschatten
van de toekomstige wetenschaps
beoefenaren om voor vervanging en
produktie te zorgen, Hy gelooft
eenvoudig niet, na tal van diep
gaande gesprekken, dat de weten
schap op de laatste benen loopt.
Op het gebied van de ontwikkeling
van de computers en de telecom
municatie staan we nog maar aan
het begin en zo heeft de mens nog
vele onverhoedse mogelijkheden.
Deze Engelse journalist pleit vooi
een toekomstdenken dat zich niet
belemmerd weet door ervaringen
van het naaste verleden. Nog éen
voorbeeld. Sinds de komst van de
industriële revolutie in de 18de
eeuw zijn er steeds onheilvoorspel
Iers geweest over de gevolgen van
die revolutie. Maar ze gingen er
daarbij ook steeds vanuit dat er
geen verdere technische omwente
lingen zouden optreden om dat on
heil af te wenden.
Als we er nu wel eens vanuit
gaan, zegt Macrae, dat de oudste
nu levende Engelsen werden gebo
ren in de jaren 1880 is het duidelijk
dat de gemiddelde Engelsman van
nu honderden malen meer reist
dan zijn voorvaders uit die Jaren
tachtig van de vorige eeuw. Dat
getal mag nog wel eens worden
verdubbeld omdat de bevolking
sindsdien is verdubbeld. Maar als
je dat in hun jeugd had voorspeld
aan die Engelsen die nu negentig
zijn, zouden ze dat van het reizen
niét hebben geloofd. De komst van
de auto ging het begrip te boven
waar had je de stallen moeten
vinden voor de paarden om die on
voorstelbare afstanden af te leggen.
Als je de zaak zo had voorgesteld,
had de helft van de Londense be
volking straatveger moeten worden
en dan nog zou heel Londen zyn
omgekomen in verstikkende paar-
dehopen.
Macrae bedoelt maar: waar tech
nisch leven is, is hoop. Er zal wel
weer het nodige tegen in te bren
gen zijn, maar het is toch wel eens
aardig om zo'n kant op te den
ken