^weemaal
Jaxim Gorki in Nederlandse schouwburgen
lonesco haalt Shakespeare
door de worstmolen
Hella en haar humor
ms Croiset en Eric Schneider
5 regisseur in tweegesprek
iDAG 4 MAART 1972
it twee Nederlandse Toneel-
toehappen in één maand
een werk van de Russische
rijver Maxim Gorki op het
eel brengen is een bijzonder-
l vooral omdat hij maar
trzaam gespeeld wordt. Als
tussenfiguur waar Tsjechow
en nog maar de ondergang
heersende Russische
ise aankondigde en Maja-
iski en Babel met hun werk
yp in de revolutie stonden
men voor hem in het wes-
at resulteerde dan in een
oning van „De vijanden" uit
bij het Nieuw Rotterdams
Toneel en kort daarna van zijn
bekende „Nachtasiel" uit 1902
bij de Haagse Comedie. De beide
regisseurs, vertegenwoordigers
van een jonge generatie, Eric
Schneider en Hans Croiset res
pectievelijk rechts en links op
de foto hiernaast) vroegen wij
in een tweegesprek hun visie op
Gorki (18681935) ie geven en
hun mogelijk verschillende in
zichten, op zijn stukken en ont
wikkeling als schrijver.
Gorki pseudoniem dat „de
bittere" betekent kwam voort
uit een armoedig milieu, maar
heeft niettemin in zijn stukken
op welgestelden zowel als ver
worpenen, zij het dat hij in zijn
laatste levensfase onder invloed
van het positieve Sowjet-realis-
me, de nuancering verloochend
heeft, wat dan wel bijzonder
voor „Nachtasiel" gold, de
„zinkput" voor de laagst gezon-
kenen, die bijna geen hoop meer
rest op een gelukkiger bestaan.
„De vijanden" daarentegen
brengt de gevestigde machtheb
bers met hun onbegrip voor een
nieuwe tijd tegenover stakende
arbeiders. Niet nodig te stellen
dat „De vijanden" pas laat tot
opvoering kwam onder meer op
instignatie van Stalin.
M
SCHNEIDER (37) trok na zijn toneelschooleindexamen
in Maastricht eerst als acteur bij Theater de aandacht,
le met dit gezelschap naar Rotterdam. Men leerde hem
nder meer kennen in een reeks klassieke rollen waaronder
n Hamlet.
i
anden" betreft zijn eerste re-
i groot bezet stuk, waarin
andere Anny de Lange,
igs, Enny Meunier, Jose-
Gasteren, Sacha Bult-
Teulings, J'ohan Schmitz
anderen zal zien.
roiset (36) speelde al Jong
Qj in „Thee en sympathie",
r'm van de opstandigen van
bracht daarna bij de
uitgave van „Theater" onder
Brecht-traditie tot leven,
it jsyl" betekent zijn derde re-
seizoen bij de Haagse Come
Iet onder meer Myra
Paul Steenbergen, Wim van
ees Lollen en Ko van Dijk.
1CHNEIDER: „Ik weet niet
Gorki zou kunnen strij-
nrll t is eigenlijk een zeer helde-
)ek!ur, vind ik. Een man, die
n in zijn leven
terjen heeft..."
CROISET: (over Gorki's)
eling) „Zijn gehele conflict
!t socialistische realisme is
i de revolutie op
^erk trachtte te plakken,
or hij in de loop der Jaren
jfegere werk steeds anders is
interpreteren. Hij blijkt een
r van dat realisme te zijn
die het alleen nog zo men-
eed, at je er niet dat etiket
plakken. Het was wel al
It met de ideëen die in
eefden".
>ER: „Dat men na 1917
stukken Lehrsttlcke heeft
maken als bij Breoht het ge-
terwijl hij dat nooit bedoeld
„Het moeilijke in het
an Gorki na 1917 is dat
dapper aan heeft mee-
(over „Nachtasyl")) „je zou de laat
ste interpretatie nog best hebben
kunnen begrijpen, alleen hij heeft
het duidelijk andersom bedoeld bij
de wereldpremière in 1902 en toen
hij het schreef". „Daar is gewoon
bekend van dat er heel wat docu
menten van vervalst zijn, brieven
van na 1917, die op 1902 zijn uitge
geven".
SCHNEIDER: (over Gorki's aan
vankelijk verzet) „Hij heeft zich
eerst zeer sterk verzet, dat blijkt
ook uit „De vijanden". Hij zegt er
gens in een brief en dat vind ik
ook belangrijk ten aanzien van
„Nachtasyl": als iemand rechts is is
hij daarom ook niet slecht, als hij
socialistisch is, is hij daarom nog
niet goed. Hij had een enorme mil
de kijk op de hele situatie. We
moeten één ding niet vergeten, dat
zij eigenlijk in „Nachtasyl", dat is
zijn mooiste stuk. vóór de revolutie
heeft geschreven. Hij schreef „De
vijanden" met de wetenschap dat
de eerste grote opstand verloren
was. Het lijkt me dat Je dan alleen
maar mild kunt schrijven".
„Hij heeft het zeer intelligent ge
daan, hij laat nergens de arbeiders
heiligen worden. Als je dat doet ga
Je falikant de mist in. Wat ze on
getwijfeld bij het Gorki-Theater in
Duitsland wel hebben gedaan, Gorki
zag zelf de arbeiders als een „gou
den horde", hij kon er bijna niet
afkomen ze steeds weer mooier te
maken".
SCHNEIDER: (over de regievisie)
„Ik voel wel socialistisch, maar ben
geen socialist. Voor mij zijn alle
belangrijkste figuren en daarom
heb ik het stuk ook gekozen en
waardoor er ook een sterke analogie
ligt met deze tijd, de tussenfiguren.
Er gebeurt iets van buitenaf en dan
vraag je je af: in welke kamp sta
ik, of ik heb me in dit kamp laten
dringen" „Drie tussenfiguren kijken
over hun eigen horizon heen en
zijn daardoor de belangrijkste".
„Als Gorki het geregisseerd zou heb
ben zou hij de arbeiders de belang
rijkste rol hebben gegeven. Als Je
met heit stuk werkt dan blijkt dat
deze mensen geen vijanden zijn wat
betreft op de vuist met elkaar gaan,
ze worden vijanden omdat ze ver
schillend denken".
CROISET: (over de Stanislawskl-
traditie, die een zwaar stempel op
de vertoningspraktijk heeft gedrukt,
waar Croiset afstand toe wil ne
men) „Ik heb in een boekje ergens
de eerste twee bladzijden gevonden
hoe Stanislawski „Nachtasyl" deed
en zoals Je rekenen kan dat Scha-
rof dat heeft doorgezet; dat was
een stuk in een stuk. Ik kan me
voorstellen dat de acteurs daar gek
van werden, dat ze buiten die tekst
als ze eigenlijk iets veel belang-
rijkers te doen hadden moesten
spelen wat mijnheer Stanislawski
wilde". „Iemand komt met een vis
binnen, een ander staat onder zijn
tekst die vis te bekijken, de volgen
de neemt er een hap van, de vierde
vindt dat vies en biedt hem een
doek aan om zijn mond af te ve
gen, dan vergeet hij die lap en zo
gaat dat maar door tot het eind
van het stuk en dan zit ieder met
graten te spelen. Dat is dan nog
maar een handeling en zo gaat het
er met honderd door. Het kan na
tuurlijk een stramien zijn, Je kan
er een geweldige steun aan hebben,
maar Scharof zelf was et al erg in
gaan schriften", in het stuk.
Ik heb dat geschrapt, ik wil
die folklore niet". „De karakterise
ringen moeten niet meer tot stand
komen met uiterlijke dingen via de
details van requisieten, zoals Gorki
dat wilde. Wij hebben de twee de-
kors tot één gemaakt, zonder aflei
dende stoelen en meubels. Men
moet helemaal van binnenuit spelen
met de voorhanden zijnde tekst".
CROISET: (over de idee van het
stuk, dat hij wil laten overkomen^
over die idee op de eerste lezing
uiteengezet, daar horen de spelers
mij niet meer over tot een week
voor de première. Een acteur, wat
Je hem moeten laten spelen, hij
moet heel naturalistisch exact we
ten wat hij moet doen, die kan je
niet met de uiteindelijke opdracht
wgt de rol moet worden, regisseren".
„In die laatste fase heb je het weer
over de idee met de hele bezetting,
een idee dat ze dan allemaal moe
ten vertegenwoordigen" (die idee is
aangegeven als meer dan een mi
lieuschildering te laten zien hoe de
verdoemden in „Nachtsasyl" moeten
verder leven, tonen wat er aan te
doen is)
SCHNEIDER: „Het is het grote ge
vaar van die Russische stukken, dat
zij zo simpel zijn. Het is zo naïef,
zo simpel dat de acteur en de re
gisseur het gevoel krijgen, ik moet
hier iets aan doen, want het is te
simpel. De eerste weken hebben wij
daarmee enorm in de knoop gele
gen. En dan merk Je in de immense
ruimte (van de dekoropzet) dat hoe
minder Je doet hoe mooier het is.
Dan blijkt ineens te kloppen de
simpelheid van de tekst met de
simpelheid van het gevaar".
SCHNEIDER: „Het is bij mij één
groot ballet, een vieut vient van
mensen in twee en drie, vandaar
dat ik ook een leeg toneel genomen
heb. „De vijanden" is eigenlijk een
gruweelijke piondc. Het wordt steeds
gruwelijker, telkens willen ze weer
gezellig buiten gaan eten. Dat
wordt continu gestoord. Het is een
heel licht stuk, het speelt buiten,
allleen het derde bedrijf wordt bin
nen gesitueerd, ik laat de kap da
len, zodat ze gewoon geplet wor
den". „Een verstoorde picnic is het".
CROISET: „Het is helemaal niet de
bedoeling dat iedereen Russen gaat
spelen, een situatie voortoveren als
in 1902 is volstrekt oninteressant,
het gaat er om: wat is er in de
mens, dat hem drijft om vrij
willig zich in een nachtasyl of het
Vondelpark terug te trekken, het is
het clochard-gevoel van mensen, die
allen wel wat op hun kerfstok heb
ben". De beide Jonge regisseurs
hebben in hun gesprek nauwelijks
verschil van mening over Gorki la
ten bespeuren. Meer dan een twist
dispuut vormden hun standpunten
een soort estafetteloop. Dat hun
voorstellingen dus daardoor, in de
opvatting van hoe men Gorki nu
na zeventig Jaar naakter moet spe
len, dicht by elkaar uitkomen, ligt
voor de hand.
Piet Ruivenkamp
Frank Onnen)
(GPD) Na Jean
die zich met zijn Jongste
étais si gentil waarover
eerder mocht berichten
oude Griekse dramaturgen
ide, heeft nu Eugène lonesco
andere celebriteit onder de
iagse meesters van het
toneel Shakespeare uitge-
om van diens Macbeth op
iurt een re-make en een bij-
vrije en eigen versie te pre-
Q.
to tegenstelling dan weer tot
heeft lonesco zijn Macbett
HIJ, om misverstanden te
ten, de laatste letter h dus
t veranderde) niet geactuali-
of gemoderniseerd. Hij heeft
237 indarisch' lady haar eeuwig-
voorschijn treedt. Of beter: als een
menselijk vod in het stof blijft lig
gen.
Machtslust
Onnodig te onderstrepen dat Iones-
427 fef
als
spronkelijke intrigue en structuur
niet helemaal op de voet heeft ge
volgd. De titelheldin maakt zoals
om te beginnen en zonderlingerwijs
onder die naam niet eens deel uit
van de bezetting. Ze transformeert
zich in de verschillende vrouwsper
sonen: als Lady Duncan, de gema
lin des konings, als toverkol en ten
slotte als de gade van de verrader-
generaal Macbeth, om zo successie
velijk als inspiratrice of als instru
ment van alle infame wreedheden,
leugens en moorden op te treden
die ook bij Shapespeare reeds als
de motor van zijn drama fungeer
den.
Laagheden en wandaden die hun
bron vinden in de menselijke am
bitie van de politieke machtslust
die, volgens de desperate visie van
lonesco, de wereld nog nooit een
centimeter verder heeft gebracht of
ooit zal brengen, maar die de
stroomsnelheid van het bloedvergie
ten wel tot in eeuwigheid van da
gen in de wereld in vlot tempo be
looft te zullen blijven houden.
Triest
Geen vrolijk vooruitzicht en geen
opwekkende moraal derhalve, al
heeft lonesco die trieste voorstelling
van zaken dan ook wel weer met
gulle hand met een menigte aan
cabaretachtige stunts, parodistische
plaisanterieën, anachronistische
hoogstandjes en niet altijd even su
perieure woordspelingen en grapjes
opgevrolijkt en gelardeerd.
Zo ontpoppen Shakespeare's heksen
die Macbeth' nachtmerrie bevolkten,
zich bij lonesco in een striptease
tot opwindende sex-bommen. En in
het tweede en laatste bedrijf waar
in de spanning zich ook veel beter
handhaaft, is een dramatisch tafe
reel van tragische schoonheid inge
bouwd, wanneer de laffe en bloed
dorstige koning Duncan die, op
veilige afstand van het strijdtoneel,
zijn veldheren tot heroïsme poogt
op te jutten, na een sadistische te
rechtstelling bij wijze van diver
tissement voor hemzelf en de hove
lingen, zieken, kreupelen, melaatsen
en armen voor zijn troon laat para
deren om hun, met een enkel woord
van majesteitelijke goedertierenheid,
gezondheid en welstand (terug) te
schenken.
Geen mijlpaal
Onder de nu ongeveer dertig to
neelstukken van kortere en langere
adem die Eugène lonesco intussen
op zijn (Roemeense) naam mocht
schrijven, lijkt het mij Macbeth
vermoedelijk toch niet als een
hoogtepunt en nauwelijks als een
mijlpaal te mogen omschrijveó. Wel
als een nieuwe illustratie van een
dramatische potentie die achter een
clownsmasker een groeiende hoe
veelheid scepticisme en fatalisme
verbergt.
lonesco, die in een kwarteeuw van
miskend avant-gardist tot (onster
felijk) lid van de Academie Fran-
caise is opgeklommen (of, zo men
wil, afgedaald) laat zich niettemin
nog altijd veel meer vertellen: voor
hem blijft het leven een schouwto
neel vol valse schijn, hypocrisie en
leugens, waarom men dan ook maar
liever lachen dan hullen kan. Hoe
wel het dan ook wel een erg zuur
lachen blijft geblazen, als van de
bekende boer die kiespijn heeft....
HELLA S. HAASSE.
Huurders en Onderhuurders.
Uiitg. Querido, Amsterdam.
De schrijfster Hella Haasse
Scharlaken Stad, De Meermin,
De Ingewijden, Een Nieuwer
Testament om een paar van
haar werken op te sommen
toont in deze nieuwe roman dat
er bij haar een groei gaande is.
Ik heb ditmaal ik ben om
persoonlijke redenen wat laat
met deze bespreking enige
kritieken van anderen over dit
boek gelezen. Critici die allemaal
uitermate diepzinnig deden over
„Huurders en Onderhuurders",
zochten naar symboliek, spraken
over geslaagdheid, maar tot mijn
verwondering niet het nieuwe
element ontdekt hebben dat m.i.
toch zo duidelijk opvalt: humor
of zo men wil, ironie. Dat ele
ment treft al op de eerste blad
zijde de béste bij het bondige
beeld dat de schrijfster neerzet
van een van haar hoofdfiguren,
de heer Dupels, een n aam die
misschien wel Duplessis geweest
kan zijn. Het is mogelijk dat
men die eigenschap niet ver
wacht bij deze auteur, die in de
eerste plaats een helder denkster
is die de problematiek van mens
en maatschappij regelrecht weet
aan te vatten, maar dat is geen
reden om die niet te herkennen
waar deze zo duidelijk aanwezig
is. Zeker neemt Hella Haasse
zoals steeds haar karakters au
sérieux, maar haar kijk op hen
heeft zich uitgebreid in die zin
dat er naast de ernst iets geko
men is van vermaakt zijn met
haar eigen creaties en hun dra
matische lotgevallen. Een toevoe
ging die bij de lezer een gevoel
van geboeide hilariteit te weeg
brengt. Geen wonder. Geïntri
geerd leest hij de beschrijving
van het Victoriaanse huis in zijn
tuin die aan een park grenst,
met daarin het rare echtpaar
Dupels. Zij een bescheiden
huissloofje dat in de loop van
het verhaal het slachtoffer
wordt van een eigenaardig soort
verleiding en de man, die in zijn
Jeugd onder het pseudoniem Jas
per Simpel, een bundel verzen
„Lusthoven en Luchtkastelen"
heeft geschreven en een novelle
„Broos Priëel (let op het net-
echte van deze titels). Na een
daverend fiasco met een roman
wordt hij ambtenaar op het mi
nisterie van Culturele Zaken, al
waar hij o.a. tot baak heeft de
toespraken in elkaar te zetten
van zijn chef Doodvorst, die
minder goed met de Nederlandse
taal om kan springen. Door zijn
mislukte schrijverscarrière en
zijn rol van schaduwschrijver
raakt Dupels in een gespleten
zielstoestand. Hij zet een fantas
tische totale hervorming van het
ministerie en vervolgens van de
kunst zelf, speciaal de literatuur,
op touw. Hij is zich gaan ver
beelden dat hij via onzichtbare
draden, „sector na sector van
het culturele leven onder stroom
(kan) zetten". Dat deze figuur
gemakkelijk het slachtoffer
wordt van een even ingewikkelde
als amusante intrige, zal nie
mand verwonderen. Toch zit er
Literaire kroniek
door
Clara Eggink
„some method in his madness",
zoals de beide hoofdintriganten
van het gehele complot ontdek
ken als zij later de archieven
van Dupels, die inmiddels veilig
in een inrichting is opgesloten,
doorzien. Zij vinden daarin b.v.
het volgende: „Naarmate de
mens beschaafder geworden is,
meer aangepast, hypocrieter ook.
dus eigenlijk banger, schuldbe
wuster onder het mom van gro
tere zelfbeheersing en zekerheid,
is hij afhankelijker van al wie
hem de kans geeft om binnen de
perken van de wetten en de
conventies tóch uitlaatkleppen
te vinden. Nogmaals er is geen
lucratiever consumptie-artikel
dan dat beetje vrijheid om bij
tijd en wijle, liefst indirect
wreed en geil te zijn. Er is geen
lucratiever beroep dan dat van
leverancier van geweld en sex.
Want die verkoopt in feite een
vrijbrief, een licentie". En dat is
nu precies wat de beide keiharde
aan-de-touwtjes-trekkers Dood
vorst en de sinistere Kooms, die
Je al eerder bent tegengekomen
als de Joyeuze Marcel Smook in
contact brengt met een onder
huurster in het befaamde huis,
Lilian Hornkes die soortgelijke
plannen zit uit te broeden maar
be onhandig is. In wezen draait,
als het er op aan komt, de hele
zaak om dat huis dat de ware
eigenaar Kooms, in de tijd
waarin hij in Italië in het ge
vang vertoeft, via Doodvorst en
een notaris bij wijze van aflei
dingsmanoeuvre heeft verhuurd
aan Dupels en zijn onderhuur
ders.
Het is van belang op te merken
dat er onder die onderhuurders
te vinden zijn: de idealistische
leraar Walthers met zijn clubje
opstandige, vooruitstrevende en
hulp aan vluchtelingen biedende
scholieren en verder de afzijdige
jonge historica Antonia Graving.
die bezig is aan haar roman
„Schandaal in Rome".
Het skelet van de roman „Huur
ders en Onderhuurders" is sa
mengesteld uit het vertelde ge
deelte, wat brieven van Kooms.
Dupels en een notaris, de ver
beelde toespraken van Dupels
en wat dagboekfragmenten van
Antonia Graving. In deze laatste
vindt men overwegingen var
deze schrijfster van de histori
sche roman ten opzichte van
haar onderwerp, de Baechana-
lia-affaire in Rome in 186 v. C
Hella Haasse toont, zonder ex
pliciet daar op in te gaan, dat
er een overeenkomst is te vinden
in die tijd van kentering en de
hedendaagse waarin dit verhaal
zich afspeelt. Deze analogie slt
dieper dat men op het eerste ge
zicht zou denken en het siert
Hella Haasse dat zij haar lezer
daar toch niet met zijn neus op
drukt.
Wie dat zou willen zou in het
huis de maatschappij kunnen
zien in handen van de onnoze-
len, waarin idealisten aan hun
idealen ten onder gaan, waar de
braven ook als niet braaf gezien
kunnen worden, waar de kleine
boeven tn de val lopen en de
grote schurken, gedeeltelijk in
het lamsvel vermomd, de lakens
uitdelen. Voor mij hoeft die ver
gelijking niet zo nadrukkp'IJk
gemaakt te worden. Trekt men
de vergelijking wel dan kan Je
er als klap op de vuurpijl nog
aan toe voegen dat de gekken
en schrijvers de waarheid zeggen
al hebben ze dat zelf niet In de
gaten.