Nederlands Instituut in Rome met
opheffing bedreigd
Par ij se Grand Opera komt
spoedig weer op gang
JRfJDAG 17 SEPTEMBER 1971
I/EIDSCH DAGBLAD
PAGINA 2?
ROME (GPD) Nederlands nieuws bereikt Rome
traag en ook het bericht over mogelijke bezuinigingsmaat
regelen van de nieuwe regering waren hier althans op
de plaatsen waar men belangstelling mocht verwachten
dagen later nog niet doorgedrongen. En dat terwijl het be-
bezuinigingsschema voor de betrokken Nederlanders in
Rome groot nieuws bevatte: de opheffing van het Neder
landse Instituut, of zoals dat op zijn Italiaans heet, het ,,Is-
tituto Storico Olandese". Noch de Nederlandse ambassa
deur dr. H. N. Boon, noch de directeur van het instituut,
prof. dr. H. Schulte Nordholt, waren op de hoogte gesteld,
zodat moet worden aangenomen dat de plannenmakers
in Den Haag weinig behoefte hebben gehad aan de mening
van de betrokkenen in Rome.
Het doel van het instituut is velen
onduidelijk en de werkwijze die er
wordt toegepast stuit op uiteenlo
pende kritiek, maar het vierkante
gebouw met de namaak-Vignolage-
vel staat er nu eenmaal al sinds
april 1933. Als het midden in de
crisistijd kon worden gebouwd, is er
reden zich nog even te bedenken
alvorens het meteen maar tot een
ruïne te laten vergaan in een stad
die er mooiere kent.
Het „tableau de la troupe" in dit
Istituto valt in drie gedeelten uit
een. Er is de staf, die bestaat uit
de directeur (sinds 1965 de kunst
historicus Schulte Nordholt) met
zijn twee vleugeladjudanten: een
archaeoloog en een historicus. Deze
staf wordt verondersteld zelf weten
schappelijk werk te produceren, ter
wijl het driemanschap daarnaast
als promotor optreedt voor de Ne
derlandse studenten, die in de nok
van het gebouw onderdak vinden in
tien gastenkamers. En dan zijn er
de dames die de bibliotheek behe
ren, de administratie verzorgen en
bij wie de beslissing valt in welke
van de tien kamers de studenten
hun Romeins verblijf zullen door-
Directeur Schulte Nordholt wordt
niet moe te vertellen dat zijn insti
tuut in geen enkel opzicht als een
cultuur-instituut dient te worden
gezien, dat tot taak heeft Neder
landse cultuur in den vreemde uit
te dragen. Dus geen tentoonstellin
gen over Rembrandt, Van Gogh en
de Zuiderzeewerken, in tegendeel,
het Istituto Storico Olandese is als
hét ware de korf, waarin Neerlands
bijen de raten met zoete Italiaanse
honing vullen, die door Neerlands
maagd in patria over de in het
barre noorden kleumende academici
wordt uitgedeeld.
Voorpost
In feite was het mejuffrouw Marga
Klompé, tot voor kort minister voor
Cultuur, Recreatie en Maatschappe
lijk Werk, die haar hoofd ook dien
de te breken over wel en wee van het
Istituto. En dat terwijl de professor
en zijn studenten in feite onder het
ministerie voor Onderwijs dienden
te ressorteren. Overigens weet nie
mand van de betrokkenen in Rome,
wie op de gedachte is gekomen deze
zo waardige doch redelijk kille kast
in de groene Valle Giullia voorgoed
op slot te doen. Het valt dan ook
moeilijk het geschut te vinden
waarmee nu al tot de tegenaanval
zou kunnen worden over gegaan. En
daarbij komt: het bezuinigingsplan
bevat zoveel voor ons land veel he
tere problemen, dat het zwakke
protestgeschrei van de hele en hal
ve academici in Rome ongetwijfeld
teloor zal gaan in de ketelmuziek
rond bijvoorbeeld de verhoging van
de kleuter- en collegegelden.
Slordig geteld zijn er met ons land
mee zo'n veertien buitenlandse we
tenschappelijke instituten in Rome,
dat zijn de voorposten van de
tenschap midden in het gebied
waar eens tie Etrusken en de Ro
meinen woonden en waar veel later
de Renaissance vandaan kwam en
vele andere dingen waar we als be
schaafdere volkeren de ogen niet
voor mogen sluiten. Het oudste in
stituut van deze structuur stamt uit
1829 en het is natuurlijk Duits. In
1873 komen de Fransen, in 1881 de
Oostenrijkers, in 1888 stichten de
Duitsers er nog twee instituten bij.
In totaal hebben ze er nu vier.
Het Nederlands instituut stamt uit
1904 en de eerste directeur is een
zekere priester Gisb. Brom. Hij wist
in het Vaticaan een schat van ar
chieven die bij de bestudering van
onze vaderlandse geschiedenis van
groot belang zouden kunnen zijn.
Zo begon het werk met het uitplui
zen van het Vaticaanse archief en
nog steeds is een van de huidige
stafleden (de historicus dr. Van
Kessel) met dit werk in de weer.
Stichter
De stichter van het huidige gebouw
aan de Via Omero was een zekere
dr. Hoogewerff. Als bewonderaar
van Nenito Mussolini kreeg' Hooge
werff van de „duce" het recht van
eerste keus uit een aantal terreinen
die de dictator voor wetenschappe
lijke instituten ter beschikking stel
de van landen die er nog geen had
den. Hij koos het plekje dat hij het
mooiste vond en daar staat nu nog
het Istituto Storico met zijn grote
wilde tuin, die overigens voor de
studenten verboden gebied is.
Hoogewerff koos Dudok als archi
tect, maar de man die drie jaar
eerder het Hilversumse stadhuis
had gebouwd, vond geen genade bij
de fascisten. Die kozen de Italiaan
Cipriani uit, die iets maakte wat
aan de voorkant op de Villa Giulia
lijkt. Die staat vlakbij om de hoek
en ze werd gebouwd voor Paus Ju
lius III (1550—1555). Op de foto
van de opening op die gedenkwaar
dige 29ste april '33 staat Cipriani
bescheiden in een hoek tegen de
Door
Rudolf Bakker,
Romeins correspondent
boekenkasten geleund. Gezant Pa-
tijn spreekt de „duce" toe, die een
gezicht trekt of hij ernstig luistert.
Een ooggetuige uit die dagen de
correspondenten van de „Wereldkro
niek", Marie van Maanen schreef
opgewonden: „Zelfs Mussolini die
van het Hollandsche volk houdt
zag met welbehagen om zich heen"
en ze vermeldde vol trots dat Pa-
tijn zijn rede in het Italiaans hield.
Voor Hoogewerff bleef het Istituto
speelplaats voor de gearriveerde eli
te. Afgegrendeld van de buitenwe
reld en van elkaar werd er door
naar Rome gekomen hoogleraren
noest op het veld van de weten
schap voortgeploegd. Daarbij bleven
de financiële problemen groot. Ge
bouwd met van een bank geleende
gelden en een garantie van een
aantal in het project geïnteresseer
de gefortuneerde industriëlen (Ma
rie van Maanen noemt hen in haar
artikel „patriotten), wordt het insti
tuut als het gereed is aan de Staat
der Nederlanden geschonken. Die
accepteert weliswaar, maar weigert
er verder een cent aan uit te geven,
hetzij dan dat wetenschapsmensen
die er werken als verbonden aan
Nederlandse universiteiten hun nor
male inkomen genieten.
Stipendia
Hoogewerff geeft het verouderde
bewind in 1950 aan dr. J. J. Poel-
hekke over, die nu in 1971
hoogleraar in Nijmegen is. De staat
heeft zich nu helemaal over het in
stituut ontfermd en het is Poelhek-
ke die aan de nieuwe vorm de ge
stalte geeft die het nu nog heeft.
Hij laat de studentenetage op het
.nobele en sobere gebouw" zoals
Marie van Maanen het noemde
plaatsen. Ook ontstaat de nu nog
geldende regeling van de stipendia.
Nadat Poelhekke in 1965 het roer
Bergafwaarts
Daarna is het in steeds sneller
(Van onze correspondent Frank Onnen)
PARIJS (GPD) De grote meerderheid van de Franse mu
ziekwereld hoopt natuurlijk dat de Parijse Opera onder haar
toekomstige nieuwe leiding van de Zwitserse componist Rolf
Liebermann en de Hongaarse dirigent George Solti binnenkort,
niet alleen zijn deuren eindelijk weer zal kunnen heropenen,
maar óók dat op wat langere termijn de eertijds befaamde
Grand Opera haar eerste plaats in de internationale muziek
wereld weer zal kunnen innemen.
De opera werd' tijdens het tweede
keizerrijk gesticht om Frankrijks
machthebbers de gelegenheid te ge
ven hun hoge buitenlandse gasten te
tonen hoe de begrippen glorie en
grandeur ook in en door muziekdra
ma's, geharnaste ridders, liefdes
duo's, belcanto en sierlijke danse
resjes vertaald konden worden. Doch
ook tussen de beide oorlogen, toen
Frankrijk met componisten als De
bussy, Ravel, Roussel, de Groupe
des six en zelfs d'e genaturaliseerde
Strawinsky de muzikale toon in de
wereld aangaf, was het muziekleven
zonder opera en opera-comique na
tuurlijk toch maar moeilijk denk-
denkbaar.
tempo bergafwaarts gegaan, totdat
de deuren tenslotte maar werden
gesloten. De Opera slokte nog
steeds het leeuwendeel der kunst
subsidies op, maar al die miljoenen
waren aan de voorstellingen nauwe
lijks af te horen. Het repertoire be
paalde zich tot d'e enkele parade
Verdi, Bizet of Wag-
dan meestal nog bui
tenlandse krachten moesten wor
den aangetrokken om ze de nodige
vocale luister bij te kunnen zetten.
Eén der voornaamste oorzaken van
die glorieloze afgang, permanente
crises en het failliet was wel, dat de
vakverenigingen in de loop der ja
ren de "sociale zekerheden" zó vei
lig hadden weten te stellen, dat een
normale exploitatie praktisch onmo
gelijk géwordén was. Een danser
mocht niet repeteren als een zanger
dat recht wèl had, en als een gecom
bineerde repetitie dan bij toeval mo-
Touwtrekken
Vorig jaar werd een nieuwe inten-
dent door de regering aangesteld
die als oprichter-organisator van de
"Jeunesses Musicales" zijn sporen
had verdiend, met de opdracht met
andere collectieve arbeidscontracten
de basis te leggen voor een exploi
tatie welke die naam weer waardig
zou zijn. Na maandenlang touwtrek
ken met de syndicaten kwamen de
nieuwe contracten tenslotte eindelijk
uit de bus, maar gelijtijdig be
zweek de intendant aan de inspan
ningen van dat eindeloos geharre-
Na langdurig en ijverig speurwerk
werd door d'e minister van Cultuur
Jacques Duhamel niettemin een op
volger gevonden in de persoon van
de 61-jarige directeur van de opera
in Hamburg, Rolf Liebermann. die
zal worden bijgestaan door de Hon
gaarse dirigent George Solti, die de
laatste jaren in Londen de Covent
Garden bestuurde. Sedert de laatste
oorlog had Liebermann van Ham
burg wel hèt centrum van de opera
in Europa gemaakt, waar tientallen
wereldpremières gegeven werden en
in Londen kan ook Solti op een res
pectable staat van dienst bogen.
Door hun huidige verbintenissen
kunnen ze pas In 1973 in dienst tre
den, maar in de Franse componist
Daniel Lesur had de minister een
capabele figuur gevonden, die het in
terim tot die datum wel waar wilde
nemen. En Lesur heeft beloofd' dat
dit najaar het Palais Garader, met
een bescheiden seizoenplan van re
prises, in elk geval weer heropend
zal worden.
OpE
iouw
De beide benoemingen zijn intus
sen ook weer niet met unanieme in
stemming begroet. Solti was al eer
der als opvolger van Herbert von
Karajan als vast dirigent van het
Franse prestige orkest l'Orchestre de
Paris benoemd en dat hij, met nog
een andere buitenlander, nu boven
dien nog een der hoogste posten van
het Franse operawezen zal bezetten,
was voor vele musici en melomanen
een brok die ze moeilijk door het
keelgat van hun chauvinistische
eigenliefde konden krijgen.
De bekende muziekcriticus van
de Figaro, Gavoty, vroeg zich in
zijn kolommen als publiekelijk af of
er onder vijftig miljoen Fransen
vandaag dan niemand meer zou zijn
die waardig was de Nationale Ope
ra te leiden. Vraag die de minister
in de Kamer beantwoordde door te
verwijzen naar Franse dirigenten
als Martinon, Boulez of Fournet,
die op hun beurt leidende posten in
Amerika, Londen of Rotterdam, en
dus in het buitenland, bezetten. En
Lully was een Italiaan en Offenbach
een Duitser.
De grote operaleidere die over
een stevige vracht muzikale bagage
moeten beschikken en bovendien uit
het harde hout van de zakelijke ma
nager gesneden dienen te zijn, lig
gen in de wereld niet al te hoog op
geschept. In Parijs zal hij daaren
boven nog moeten optornen tegen
een muzikaal conservatisme, dat in
de opera de laatste decennia zijn
sterkste bolwerk gevonden had, ter
wijl de vakcentrales hun "verloren
terreinen" zeker wel graag zullen
willen heroveren. Een vreemdeling
die dan ook nog een internationale
reputatie op het spel kan zetten, is 1
voor zo'n rol dan inderdaad beter
gewapend dan een landgenoot. En
nu Liebennann dan ook nog gepro
clameerd heeft dat hij zijn carrière
in Parijs met een denderend succes
wil komen bekronen, onderkennen
de meeste Parijzenaars eindelijk en
op voorhand: weer wat muziek in
bun Grand Opera, waar over twee
jaar, na de afbraak, de opbouw dus
^eer kan beginnen.
aan prof. Schulte Nordholt over
geeft die tot dan hoogleraar in
de kunstgeschiedenis in Groningen
was en directeur van het Kunsthis
torisch instituut aldaar blijft het
breken en bouwen aan het instituut
Veel nieuwe intitiatieven op het
terrein van de wetenschap en de
organisatie worden er niet meer ge
boren. In het in 1969 verschenen
boekwerk met „Mededelingen van
het Nederlands historisch instituut
te Rome" meldt de directeur dat
het jaar 1966 (het verslag verscheen
dus in 1969 wel wat als mosterd na
de maaltijd) „grotendeels in beslag
genomen werd door verbouwing en
herinrichting". Het gaat dan om
„een grote zitkamer op het terres
voor de studenten", een „grote
nieuwe keuken" en „voor de oudere
gasten op andere plaatsen in het
gebouw drie logeerkamers met sani
tair! Op de begane grond „een
nieuwe zaal voor archaeologie en
kunstgeschiedenis, een nieuwe ka
mer voor de directeur en vier ka
mers voor de administratie".
Tenslotte werd „het appartement
van de directeur geheel gereno
veerd".
Al deze kostbare vernieuwingen
hebben weliswaar geleid tot een
toestand waarin de directeur voor
treffelijk geïnstalleerd is en de stu
denten zich in hun ruime logeerka
mers druk kunnen maken over het
ontbreken van een radio (tv is nog
steeds taboe in de wereld van het
intellectueel snobisme). Maar vast
staat dat deze materiële ontplooiing
niet werd gevolgd door een zelfde
ontplooiing van wetenschappelijke
activiteit en daar gaat het tenslotte
om. Van de zeven tot achthonderd
duizend gulden per Jaar die het in
stituut de staat volgens het bezuini
gingslijstje kost, is dan ook teveel
geld in materiële vernieuwingen
gaan zitten. Wanneer men deze
kosten omslaat over het handjevol
mensen dat in het instituut werkt
(of niet werkt) en er woont, zijn ze
inderdaad gigantisch.
„Opmerkingen"
Daarbij is de kloof tussen de staf in
de nieuwe stafkamers en de studen
ten in de hanebalken van de na-
maak-vignolakubus groter
dan goed kan zijn. Kortgeleden ver
zond Rob L. Erenstein, wetenschap
pelijk medewerker aan het instituut
voor dramatische kunst aan de uni
versiteit van Amsterdam een aantal
„opmerkingen over het Istituto Sto
rico Olandese in Rome" aan het
ministerie van CRM in Rijswijk.
Erenstein, die aan een proefschrift
bezig is en enige malen in het in
stituut als stipendiaat woonde, is de
eerste die de moed heeft gehad het
ministerie waaronder het instituut
ressorteert openlijk mededeling te
doen van de problemen zoals die
kennelijk steeds weer door de overi
gens snel fluctuerende studentenbe
volking wordt ondervonden. Eren
stein vertelt in zijn brief aan CRM,
hoe hij voor het eerst in 1966 en
laatstelijk in 1971 in het instituut
woonde en hij merkt op dat het
hem duidelijk was opgevallen hoe
weinig er in die tijd veranderd
was", en dat „terwijl er in die vier
tussenliggende jaren aan de Neder
landse universiteiten veel veranderd
Erenstein wijst in zijn „opmerkin
gen" op „de anachronistische in
druk die de organisatorische opzet
van de werkmethode op mij maak
te" en hij vertelt als gevolg hiervan
op onderzoek te zijn uitgegaan. Hij
gaat dan onder meer voort met te
zeggen: „De studenten ontvangen in
de eerste maand van him verblijf
op het instituut te weinig steun.
Behoudens enkele oriënterende ad
viezen dienen zij hun weg zelf te
zoeken in Rome met zijn wr
van bibliotheken. De onderzoekingen
worden derhalve in sterke mate
door het toeval bepaald". En verdr
op: „In Rome (dwz. op het insti
tuut) wordt nergens het leveren van
kritiek op beleid, organisatie etc.
gestimuleerd gelijk evenmin de
communicatie wordt bevorderd tus
sen staf en studenten".
Hiervan ligt de schuld volgens
'Erenstein ook voor een deel bij de
studenten. En ook het ministerie
zelf krijgt een veeg uit de pan. „On
danks verschillende door het CRM
beleid ontwikkelde initiatieven
bekendheid te geven aan het insti
tuut blijft het bestaan ervan ei
mogelijkheden om er te studeren
onbekend. Hoewel er voor de stu
denten slechts tien kamers beschik-
Gordon Ligrhtfoot "Summer side of
life" Reprise-Kinney 44132, f 21.
Seder bezit een groot aantal sna
ren, die naar gelang hun vibraties
ons gemoed bepalen. Het is dus erg
prettig als de goede snaar wordt
aangeraakt, en dat is nu precies wat
Gordon Lightfoot doet, die met zijn
melodietjes een heel gevoelige snaar
raakt.
Nummertjes als "If you could read
my mind", die doen me wat. Het is
dan ook een groot genoegen de nieu
we LP van meneer Lightfoot aan te
kunnen kondigen, want die staat
weer boordevol folk-achtige muziek.
En nu eens niet van het zeur-genre,
dat de laatste tijd nogal eens voor
folk verkocht wordt.
Carole King „Writer" A en M,
AMLS 99 f 20,- en Carole King „Ta
pestry" A en M AMLS 2025 f 20.
Met "It's too late" hoog op de hit
lijsten, is Carole King niet iemand
die nog introduktie behoeft. Tot
voor kort kenden we haar alleen
als het vrouwelijk deel van het
song-schrijvers-team Goffin en King
waar ze samen met haar ex-man
Gerry Goffin voor heel wat hits
zorgde. Onlangs nog voor de Byrds,
Aretha Franklin en in meer vervlo
gen tijden voor Bobby Vee, Animals
en Shirelles.
Als zangeres ontpopt ze zich als een
gevoelige meld, die op zoek is naar
eeuwige trouw in de liefde. Deze
naïviteit in de teksten komt mooi
overeen met haar wat beperkte
stemgeluid, dat het heel mooi voor
draagt. Ze begeleidt zichzelf op de
piano, wat vooral op de eerste plaat
niet altijd een even groot succes is.
"Writer" is ook in andere opzich
ten wat minder dan de tweede elpee,
maar dat drukt de pret niet. Deze
muziek is een hele verademing in
de huidige verziekte popscene vol
zelfbewuste knapen. Zo'n meid doet
het dan toch maar weer.
"Tamla Motown is hot hot hot, vol
2". Tamla Motown 5C048—91457 f 10.
Een Motown-sampler met veertien
krakers voor een tientje: geen geld
voor al dat moois. Wel is het duide
lijk dat Motown lang niet meer de
kracht en inspiratie uitdraagt die
het tien Jaar geleden bij de oprich
ting van het label ten toon spreidde.
Toch staat er wel leuke muziek op,
zoals "The bells" van de Originals,
'Til be there" van de Jackson 5 en
"Stoned love" van de Supremes.
Ach, zie zelf maar.
"The first family of new rock"
Kinney Group 69200, 2 goedkope
LPs.
Van de Kinney group, dat zijn At
lantic, Warners, Reprise en Elektra,
een dubbelelpee sampler met "de
nieuwe muziek", voor elk label een
kantje vol. Wat opvalt Is, dat het al
lemaal solo artiesten zijn, behalve
Crosby c.s., maar dat is dan ook
nauwelijks een groep te noemen.
Leuk, zo'n verzamelplaat, maar ik
zie er het nut niet van in. De keuze
van het repertoire is overigens op
vallend smaakvol, in tegenstelling tot
de meeste samplers.
ROBERT BRIEL
Het gebouw van het Neder-
landse Instituut in Rome.
baar zijn, komt het nog te vaak
voor dat een aaiftal hiervan gedu
rende het jaar ongebruikt blijft,
Erenstein pleit in zijn „opmerkin
gen" aan CRM „vanuit de steeds
groter wordende behoefte naar
openheid en medeverantwoordelijk
heid die in de huidige situatie in
Rome evenwel ondenkbaar is
voor een doorlichting door het'ml-
nisterie die met de mogelijkheid re*
kening houdt ingrijpende verande
ringen aan te brengen door een to
tale reconstructie van de organisatie
van het instituut, die in zijn huidi
ge vorm nog van voor de oorlog
staat".
Trage opvolging
Italië is voor de meeste Nederlan
ders even ver en onbeduidend ale
Timboektoe en hetzelfde geldt blijk
baar voor de relatie tussen ministe
rie en instituut. Een duidelijk af
schrikwekkend staaltje daarvan
biedt het geval van de opvolging
van de archaoeloog dr. Peters. Ter
wijl dr. Peters bij zijn komst in het
najaar van 1968 rekening mocht
houden met een hoogleraarsbenoe
ming en deze ook in mei 1970
kreeg, werd er aan de opvolging
van de belangrijkste expert (name
lijk in de archaeologie) op het in
stituut nauwelijks gedacht. Terwijl
de benoeming van dr. Peters in
Nijmegen in mei 1970 bekend werd,
verscheen de sollicitatie voor de op-
volger pas in december 1970 in de
betrokken kranten. De opvolger
kwam pas onlangs (Juli 1971);
in Rome aan. Hij is voor zijn fami
lie een huis aan het zoeken op het
moment dat in Den Haag over de
opheffing van het instituut wordt
gesproken, een omstandigheid waar
van hij dan nog niet eens op de
hoogte is. Erenstein meldde nog in
zijn rapport aan het ministerie van
CRM: „Het ontbreken van een ar
chaeoloog in de staf gedurende ge
ruime tijd maakte het de archaeo-
logen bijzonder moeilijk om aan de
slag te komen of gunstige studie-re
sultaten te bereiken".
Als een oplossing voor het probleem
wordt gezien eerder een uitbreiding
van de wetenschappelijke staf dan
een verfraaiing van het gebouw.
Deze staf zou in overleg met het
„thuisfront" aan welomlijnde .op
drachten dienen te werken en tege
lijkertijd de studenten kunnen in
spireren met het eigen werk en met
de speciale taken die deze studen
ten hebben meegebracht. Prof.
Schulte Nordholt wijst op de publi
caties van de laatste Jaren, die van
het instituut zijn uitgegaan en die
door de staatsdrukkerij zijn uitge
geven. Het zijn bijzonder geslaagde
proefschriften die op het instituut
werden ontwikkeld of andere stu
dies waaraan het instituut mee
werkte. Het aantal van deze ver
schenen werken is echter op de
vingers van een hand te tellen, al
zijn er nog een paar in voorberei
ding.
Ook met de .mededelingen" gaat
het steeds trager en als het nu te
verschijnen nummer over 1969
het licht zal hebben gezien, weet
niemand wie zich aan het volgende
deel zal willen zetten. Voor het me
rendeel van deze belangrijke en on
belangrijke misstanden is het be
treffende ministerie als bepalend
voor het wetenschappelijk- en per
soneelsbeleid verantwoordelijk. En
het is al te gemakkelijk zich aan
deze verantwoordelijkheid te ont
trekken door de hele zaak maar op
te heffen met de bewering dat acht
ton per jaar te veel is. Als dat ten
minste de bewering is, want nie
mand heeft de argumentatie nog
kunnen vernemen. Bovendien: zo
gemakkelijk komt de staat niet van
het Istituto Storico Olandese af.
Het ligt Immers op grond die door
de Italiaanse staat aan de Neder
landers geschonken is. Ze mogen
met die grond niets anders doen
dan er cultuur en wetenschap op
bedrijven. En er is zeker geen enkel
ander land op het ogenblik in de
markt om Cipriani's struikelblok
dezelfde doeleinden over te na»
men.