Nederlands Instituut in Rome met opheffing bedreigd Par ij se Grand Opera komt spoedig weer op gang JRfJDAG 17 SEPTEMBER 1971 I/EIDSCH DAGBLAD PAGINA 2? ROME (GPD) Nederlands nieuws bereikt Rome traag en ook het bericht over mogelijke bezuinigingsmaat regelen van de nieuwe regering waren hier althans op de plaatsen waar men belangstelling mocht verwachten dagen later nog niet doorgedrongen. En dat terwijl het be- bezuinigingsschema voor de betrokken Nederlanders in Rome groot nieuws bevatte: de opheffing van het Neder landse Instituut, of zoals dat op zijn Italiaans heet, het ,,Is- tituto Storico Olandese". Noch de Nederlandse ambassa deur dr. H. N. Boon, noch de directeur van het instituut, prof. dr. H. Schulte Nordholt, waren op de hoogte gesteld, zodat moet worden aangenomen dat de plannenmakers in Den Haag weinig behoefte hebben gehad aan de mening van de betrokkenen in Rome. Het doel van het instituut is velen onduidelijk en de werkwijze die er wordt toegepast stuit op uiteenlo pende kritiek, maar het vierkante gebouw met de namaak-Vignolage- vel staat er nu eenmaal al sinds april 1933. Als het midden in de crisistijd kon worden gebouwd, is er reden zich nog even te bedenken alvorens het meteen maar tot een ruïne te laten vergaan in een stad die er mooiere kent. Het „tableau de la troupe" in dit Istituto valt in drie gedeelten uit een. Er is de staf, die bestaat uit de directeur (sinds 1965 de kunst historicus Schulte Nordholt) met zijn twee vleugeladjudanten: een archaeoloog en een historicus. Deze staf wordt verondersteld zelf weten schappelijk werk te produceren, ter wijl het driemanschap daarnaast als promotor optreedt voor de Ne derlandse studenten, die in de nok van het gebouw onderdak vinden in tien gastenkamers. En dan zijn er de dames die de bibliotheek behe ren, de administratie verzorgen en bij wie de beslissing valt in welke van de tien kamers de studenten hun Romeins verblijf zullen door- Directeur Schulte Nordholt wordt niet moe te vertellen dat zijn insti tuut in geen enkel opzicht als een cultuur-instituut dient te worden gezien, dat tot taak heeft Neder landse cultuur in den vreemde uit te dragen. Dus geen tentoonstellin gen over Rembrandt, Van Gogh en de Zuiderzeewerken, in tegendeel, het Istituto Storico Olandese is als hét ware de korf, waarin Neerlands bijen de raten met zoete Italiaanse honing vullen, die door Neerlands maagd in patria over de in het barre noorden kleumende academici wordt uitgedeeld. Voorpost In feite was het mejuffrouw Marga Klompé, tot voor kort minister voor Cultuur, Recreatie en Maatschappe lijk Werk, die haar hoofd ook dien de te breken over wel en wee van het Istituto. En dat terwijl de professor en zijn studenten in feite onder het ministerie voor Onderwijs dienden te ressorteren. Overigens weet nie mand van de betrokkenen in Rome, wie op de gedachte is gekomen deze zo waardige doch redelijk kille kast in de groene Valle Giullia voorgoed op slot te doen. Het valt dan ook moeilijk het geschut te vinden waarmee nu al tot de tegenaanval zou kunnen worden over gegaan. En daarbij komt: het bezuinigingsplan bevat zoveel voor ons land veel he tere problemen, dat het zwakke protestgeschrei van de hele en hal ve academici in Rome ongetwijfeld teloor zal gaan in de ketelmuziek rond bijvoorbeeld de verhoging van de kleuter- en collegegelden. Slordig geteld zijn er met ons land mee zo'n veertien buitenlandse we tenschappelijke instituten in Rome, dat zijn de voorposten van de tenschap midden in het gebied waar eens tie Etrusken en de Ro meinen woonden en waar veel later de Renaissance vandaan kwam en vele andere dingen waar we als be schaafdere volkeren de ogen niet voor mogen sluiten. Het oudste in stituut van deze structuur stamt uit 1829 en het is natuurlijk Duits. In 1873 komen de Fransen, in 1881 de Oostenrijkers, in 1888 stichten de Duitsers er nog twee instituten bij. In totaal hebben ze er nu vier. Het Nederlands instituut stamt uit 1904 en de eerste directeur is een zekere priester Gisb. Brom. Hij wist in het Vaticaan een schat van ar chieven die bij de bestudering van onze vaderlandse geschiedenis van groot belang zouden kunnen zijn. Zo begon het werk met het uitplui zen van het Vaticaanse archief en nog steeds is een van de huidige stafleden (de historicus dr. Van Kessel) met dit werk in de weer. Stichter De stichter van het huidige gebouw aan de Via Omero was een zekere dr. Hoogewerff. Als bewonderaar van Nenito Mussolini kreeg' Hooge werff van de „duce" het recht van eerste keus uit een aantal terreinen die de dictator voor wetenschappe lijke instituten ter beschikking stel de van landen die er nog geen had den. Hij koos het plekje dat hij het mooiste vond en daar staat nu nog het Istituto Storico met zijn grote wilde tuin, die overigens voor de studenten verboden gebied is. Hoogewerff koos Dudok als archi tect, maar de man die drie jaar eerder het Hilversumse stadhuis had gebouwd, vond geen genade bij de fascisten. Die kozen de Italiaan Cipriani uit, die iets maakte wat aan de voorkant op de Villa Giulia lijkt. Die staat vlakbij om de hoek en ze werd gebouwd voor Paus Ju lius III (1550—1555). Op de foto van de opening op die gedenkwaar dige 29ste april '33 staat Cipriani bescheiden in een hoek tegen de Door Rudolf Bakker, Romeins correspondent boekenkasten geleund. Gezant Pa- tijn spreekt de „duce" toe, die een gezicht trekt of hij ernstig luistert. Een ooggetuige uit die dagen de correspondenten van de „Wereldkro niek", Marie van Maanen schreef opgewonden: „Zelfs Mussolini die van het Hollandsche volk houdt zag met welbehagen om zich heen" en ze vermeldde vol trots dat Pa- tijn zijn rede in het Italiaans hield. Voor Hoogewerff bleef het Istituto speelplaats voor de gearriveerde eli te. Afgegrendeld van de buitenwe reld en van elkaar werd er door naar Rome gekomen hoogleraren noest op het veld van de weten schap voortgeploegd. Daarbij bleven de financiële problemen groot. Ge bouwd met van een bank geleende gelden en een garantie van een aantal in het project geïnteresseer de gefortuneerde industriëlen (Ma rie van Maanen noemt hen in haar artikel „patriotten), wordt het insti tuut als het gereed is aan de Staat der Nederlanden geschonken. Die accepteert weliswaar, maar weigert er verder een cent aan uit te geven, hetzij dan dat wetenschapsmensen die er werken als verbonden aan Nederlandse universiteiten hun nor male inkomen genieten. Stipendia Hoogewerff geeft het verouderde bewind in 1950 aan dr. J. J. Poel- hekke over, die nu in 1971 hoogleraar in Nijmegen is. De staat heeft zich nu helemaal over het in stituut ontfermd en het is Poelhek- ke die aan de nieuwe vorm de ge stalte geeft die het nu nog heeft. Hij laat de studentenetage op het .nobele en sobere gebouw" zoals Marie van Maanen het noemde plaatsen. Ook ontstaat de nu nog geldende regeling van de stipendia. Nadat Poelhekke in 1965 het roer Bergafwaarts Daarna is het in steeds sneller (Van onze correspondent Frank Onnen) PARIJS (GPD) De grote meerderheid van de Franse mu ziekwereld hoopt natuurlijk dat de Parijse Opera onder haar toekomstige nieuwe leiding van de Zwitserse componist Rolf Liebermann en de Hongaarse dirigent George Solti binnenkort, niet alleen zijn deuren eindelijk weer zal kunnen heropenen, maar óók dat op wat langere termijn de eertijds befaamde Grand Opera haar eerste plaats in de internationale muziek wereld weer zal kunnen innemen. De opera werd' tijdens het tweede keizerrijk gesticht om Frankrijks machthebbers de gelegenheid te ge ven hun hoge buitenlandse gasten te tonen hoe de begrippen glorie en grandeur ook in en door muziekdra ma's, geharnaste ridders, liefdes duo's, belcanto en sierlijke danse resjes vertaald konden worden. Doch ook tussen de beide oorlogen, toen Frankrijk met componisten als De bussy, Ravel, Roussel, de Groupe des six en zelfs d'e genaturaliseerde Strawinsky de muzikale toon in de wereld aangaf, was het muziekleven zonder opera en opera-comique na tuurlijk toch maar moeilijk denk- denkbaar. tempo bergafwaarts gegaan, totdat de deuren tenslotte maar werden gesloten. De Opera slokte nog steeds het leeuwendeel der kunst subsidies op, maar al die miljoenen waren aan de voorstellingen nauwe lijks af te horen. Het repertoire be paalde zich tot d'e enkele parade Verdi, Bizet of Wag- dan meestal nog bui tenlandse krachten moesten wor den aangetrokken om ze de nodige vocale luister bij te kunnen zetten. Eén der voornaamste oorzaken van die glorieloze afgang, permanente crises en het failliet was wel, dat de vakverenigingen in de loop der ja ren de "sociale zekerheden" zó vei lig hadden weten te stellen, dat een normale exploitatie praktisch onmo gelijk géwordén was. Een danser mocht niet repeteren als een zanger dat recht wèl had, en als een gecom bineerde repetitie dan bij toeval mo- Touwtrekken Vorig jaar werd een nieuwe inten- dent door de regering aangesteld die als oprichter-organisator van de "Jeunesses Musicales" zijn sporen had verdiend, met de opdracht met andere collectieve arbeidscontracten de basis te leggen voor een exploi tatie welke die naam weer waardig zou zijn. Na maandenlang touwtrek ken met de syndicaten kwamen de nieuwe contracten tenslotte eindelijk uit de bus, maar gelijtijdig be zweek de intendant aan de inspan ningen van dat eindeloos geharre- Na langdurig en ijverig speurwerk werd door d'e minister van Cultuur Jacques Duhamel niettemin een op volger gevonden in de persoon van de 61-jarige directeur van de opera in Hamburg, Rolf Liebermann. die zal worden bijgestaan door de Hon gaarse dirigent George Solti, die de laatste jaren in Londen de Covent Garden bestuurde. Sedert de laatste oorlog had Liebermann van Ham burg wel hèt centrum van de opera in Europa gemaakt, waar tientallen wereldpremières gegeven werden en in Londen kan ook Solti op een res pectable staat van dienst bogen. Door hun huidige verbintenissen kunnen ze pas In 1973 in dienst tre den, maar in de Franse componist Daniel Lesur had de minister een capabele figuur gevonden, die het in terim tot die datum wel waar wilde nemen. En Lesur heeft beloofd' dat dit najaar het Palais Garader, met een bescheiden seizoenplan van re prises, in elk geval weer heropend zal worden. OpE iouw De beide benoemingen zijn intus sen ook weer niet met unanieme in stemming begroet. Solti was al eer der als opvolger van Herbert von Karajan als vast dirigent van het Franse prestige orkest l'Orchestre de Paris benoemd en dat hij, met nog een andere buitenlander, nu boven dien nog een der hoogste posten van het Franse operawezen zal bezetten, was voor vele musici en melomanen een brok die ze moeilijk door het keelgat van hun chauvinistische eigenliefde konden krijgen. De bekende muziekcriticus van de Figaro, Gavoty, vroeg zich in zijn kolommen als publiekelijk af of er onder vijftig miljoen Fransen vandaag dan niemand meer zou zijn die waardig was de Nationale Ope ra te leiden. Vraag die de minister in de Kamer beantwoordde door te verwijzen naar Franse dirigenten als Martinon, Boulez of Fournet, die op hun beurt leidende posten in Amerika, Londen of Rotterdam, en dus in het buitenland, bezetten. En Lully was een Italiaan en Offenbach een Duitser. De grote operaleidere die over een stevige vracht muzikale bagage moeten beschikken en bovendien uit het harde hout van de zakelijke ma nager gesneden dienen te zijn, lig gen in de wereld niet al te hoog op geschept. In Parijs zal hij daaren boven nog moeten optornen tegen een muzikaal conservatisme, dat in de opera de laatste decennia zijn sterkste bolwerk gevonden had, ter wijl de vakcentrales hun "verloren terreinen" zeker wel graag zullen willen heroveren. Een vreemdeling die dan ook nog een internationale reputatie op het spel kan zetten, is 1 voor zo'n rol dan inderdaad beter gewapend dan een landgenoot. En nu Liebennann dan ook nog gepro clameerd heeft dat hij zijn carrière in Parijs met een denderend succes wil komen bekronen, onderkennen de meeste Parijzenaars eindelijk en op voorhand: weer wat muziek in bun Grand Opera, waar over twee jaar, na de afbraak, de opbouw dus ^eer kan beginnen. aan prof. Schulte Nordholt over geeft die tot dan hoogleraar in de kunstgeschiedenis in Groningen was en directeur van het Kunsthis torisch instituut aldaar blijft het breken en bouwen aan het instituut Veel nieuwe intitiatieven op het terrein van de wetenschap en de organisatie worden er niet meer ge boren. In het in 1969 verschenen boekwerk met „Mededelingen van het Nederlands historisch instituut te Rome" meldt de directeur dat het jaar 1966 (het verslag verscheen dus in 1969 wel wat als mosterd na de maaltijd) „grotendeels in beslag genomen werd door verbouwing en herinrichting". Het gaat dan om „een grote zitkamer op het terres voor de studenten", een „grote nieuwe keuken" en „voor de oudere gasten op andere plaatsen in het gebouw drie logeerkamers met sani tair! Op de begane grond „een nieuwe zaal voor archaeologie en kunstgeschiedenis, een nieuwe ka mer voor de directeur en vier ka mers voor de administratie". Tenslotte werd „het appartement van de directeur geheel gereno veerd". Al deze kostbare vernieuwingen hebben weliswaar geleid tot een toestand waarin de directeur voor treffelijk geïnstalleerd is en de stu denten zich in hun ruime logeerka mers druk kunnen maken over het ontbreken van een radio (tv is nog steeds taboe in de wereld van het intellectueel snobisme). Maar vast staat dat deze materiële ontplooiing niet werd gevolgd door een zelfde ontplooiing van wetenschappelijke activiteit en daar gaat het tenslotte om. Van de zeven tot achthonderd duizend gulden per Jaar die het in stituut de staat volgens het bezuini gingslijstje kost, is dan ook teveel geld in materiële vernieuwingen gaan zitten. Wanneer men deze kosten omslaat over het handjevol mensen dat in het instituut werkt (of niet werkt) en er woont, zijn ze inderdaad gigantisch. „Opmerkingen" Daarbij is de kloof tussen de staf in de nieuwe stafkamers en de studen ten in de hanebalken van de na- maak-vignolakubus groter dan goed kan zijn. Kortgeleden ver zond Rob L. Erenstein, wetenschap pelijk medewerker aan het instituut voor dramatische kunst aan de uni versiteit van Amsterdam een aantal „opmerkingen over het Istituto Sto rico Olandese in Rome" aan het ministerie van CRM in Rijswijk. Erenstein, die aan een proefschrift bezig is en enige malen in het in stituut als stipendiaat woonde, is de eerste die de moed heeft gehad het ministerie waaronder het instituut ressorteert openlijk mededeling te doen van de problemen zoals die kennelijk steeds weer door de overi gens snel fluctuerende studentenbe volking wordt ondervonden. Eren stein vertelt in zijn brief aan CRM, hoe hij voor het eerst in 1966 en laatstelijk in 1971 in het instituut woonde en hij merkt op dat het hem duidelijk was opgevallen hoe weinig er in die tijd veranderd was", en dat „terwijl er in die vier tussenliggende jaren aan de Neder landse universiteiten veel veranderd Erenstein wijst in zijn „opmerkin gen" op „de anachronistische in druk die de organisatorische opzet van de werkmethode op mij maak te" en hij vertelt als gevolg hiervan op onderzoek te zijn uitgegaan. Hij gaat dan onder meer voort met te zeggen: „De studenten ontvangen in de eerste maand van him verblijf op het instituut te weinig steun. Behoudens enkele oriënterende ad viezen dienen zij hun weg zelf te zoeken in Rome met zijn wr van bibliotheken. De onderzoekingen worden derhalve in sterke mate door het toeval bepaald". En verdr op: „In Rome (dwz. op het insti tuut) wordt nergens het leveren van kritiek op beleid, organisatie etc. gestimuleerd gelijk evenmin de communicatie wordt bevorderd tus sen staf en studenten". Hiervan ligt de schuld volgens 'Erenstein ook voor een deel bij de studenten. En ook het ministerie zelf krijgt een veeg uit de pan. „On danks verschillende door het CRM beleid ontwikkelde initiatieven bekendheid te geven aan het insti tuut blijft het bestaan ervan ei mogelijkheden om er te studeren onbekend. Hoewel er voor de stu denten slechts tien kamers beschik- Gordon Ligrhtfoot "Summer side of life" Reprise-Kinney 44132, f 21. Seder bezit een groot aantal sna ren, die naar gelang hun vibraties ons gemoed bepalen. Het is dus erg prettig als de goede snaar wordt aangeraakt, en dat is nu precies wat Gordon Lightfoot doet, die met zijn melodietjes een heel gevoelige snaar raakt. Nummertjes als "If you could read my mind", die doen me wat. Het is dan ook een groot genoegen de nieu we LP van meneer Lightfoot aan te kunnen kondigen, want die staat weer boordevol folk-achtige muziek. En nu eens niet van het zeur-genre, dat de laatste tijd nogal eens voor folk verkocht wordt. Carole King „Writer" A en M, AMLS 99 f 20,- en Carole King „Ta pestry" A en M AMLS 2025 f 20. Met "It's too late" hoog op de hit lijsten, is Carole King niet iemand die nog introduktie behoeft. Tot voor kort kenden we haar alleen als het vrouwelijk deel van het song-schrijvers-team Goffin en King waar ze samen met haar ex-man Gerry Goffin voor heel wat hits zorgde. Onlangs nog voor de Byrds, Aretha Franklin en in meer vervlo gen tijden voor Bobby Vee, Animals en Shirelles. Als zangeres ontpopt ze zich als een gevoelige meld, die op zoek is naar eeuwige trouw in de liefde. Deze naïviteit in de teksten komt mooi overeen met haar wat beperkte stemgeluid, dat het heel mooi voor draagt. Ze begeleidt zichzelf op de piano, wat vooral op de eerste plaat niet altijd een even groot succes is. "Writer" is ook in andere opzich ten wat minder dan de tweede elpee, maar dat drukt de pret niet. Deze muziek is een hele verademing in de huidige verziekte popscene vol zelfbewuste knapen. Zo'n meid doet het dan toch maar weer. "Tamla Motown is hot hot hot, vol 2". Tamla Motown 5C048—91457 f 10. Een Motown-sampler met veertien krakers voor een tientje: geen geld voor al dat moois. Wel is het duide lijk dat Motown lang niet meer de kracht en inspiratie uitdraagt die het tien Jaar geleden bij de oprich ting van het label ten toon spreidde. Toch staat er wel leuke muziek op, zoals "The bells" van de Originals, 'Til be there" van de Jackson 5 en "Stoned love" van de Supremes. Ach, zie zelf maar. "The first family of new rock" Kinney Group 69200, 2 goedkope LPs. Van de Kinney group, dat zijn At lantic, Warners, Reprise en Elektra, een dubbelelpee sampler met "de nieuwe muziek", voor elk label een kantje vol. Wat opvalt Is, dat het al lemaal solo artiesten zijn, behalve Crosby c.s., maar dat is dan ook nauwelijks een groep te noemen. Leuk, zo'n verzamelplaat, maar ik zie er het nut niet van in. De keuze van het repertoire is overigens op vallend smaakvol, in tegenstelling tot de meeste samplers. ROBERT BRIEL Het gebouw van het Neder- landse Instituut in Rome. baar zijn, komt het nog te vaak voor dat een aaiftal hiervan gedu rende het jaar ongebruikt blijft, Erenstein pleit in zijn „opmerkin gen" aan CRM „vanuit de steeds groter wordende behoefte naar openheid en medeverantwoordelijk heid die in de huidige situatie in Rome evenwel ondenkbaar is voor een doorlichting door het'ml- nisterie die met de mogelijkheid re* kening houdt ingrijpende verande ringen aan te brengen door een to tale reconstructie van de organisatie van het instituut, die in zijn huidi ge vorm nog van voor de oorlog staat". Trage opvolging Italië is voor de meeste Nederlan ders even ver en onbeduidend ale Timboektoe en hetzelfde geldt blijk baar voor de relatie tussen ministe rie en instituut. Een duidelijk af schrikwekkend staaltje daarvan biedt het geval van de opvolging van de archaoeloog dr. Peters. Ter wijl dr. Peters bij zijn komst in het najaar van 1968 rekening mocht houden met een hoogleraarsbenoe ming en deze ook in mei 1970 kreeg, werd er aan de opvolging van de belangrijkste expert (name lijk in de archaeologie) op het in stituut nauwelijks gedacht. Terwijl de benoeming van dr. Peters in Nijmegen in mei 1970 bekend werd, verscheen de sollicitatie voor de op- volger pas in december 1970 in de betrokken kranten. De opvolger kwam pas onlangs (Juli 1971); in Rome aan. Hij is voor zijn fami lie een huis aan het zoeken op het moment dat in Den Haag over de opheffing van het instituut wordt gesproken, een omstandigheid waar van hij dan nog niet eens op de hoogte is. Erenstein meldde nog in zijn rapport aan het ministerie van CRM: „Het ontbreken van een ar chaeoloog in de staf gedurende ge ruime tijd maakte het de archaeo- logen bijzonder moeilijk om aan de slag te komen of gunstige studie-re sultaten te bereiken". Als een oplossing voor het probleem wordt gezien eerder een uitbreiding van de wetenschappelijke staf dan een verfraaiing van het gebouw. Deze staf zou in overleg met het „thuisfront" aan welomlijnde .op drachten dienen te werken en tege lijkertijd de studenten kunnen in spireren met het eigen werk en met de speciale taken die deze studen ten hebben meegebracht. Prof. Schulte Nordholt wijst op de publi caties van de laatste Jaren, die van het instituut zijn uitgegaan en die door de staatsdrukkerij zijn uitge geven. Het zijn bijzonder geslaagde proefschriften die op het instituut werden ontwikkeld of andere stu dies waaraan het instituut mee werkte. Het aantal van deze ver schenen werken is echter op de vingers van een hand te tellen, al zijn er nog een paar in voorberei ding. Ook met de .mededelingen" gaat het steeds trager en als het nu te verschijnen nummer over 1969 het licht zal hebben gezien, weet niemand wie zich aan het volgende deel zal willen zetten. Voor het me rendeel van deze belangrijke en on belangrijke misstanden is het be treffende ministerie als bepalend voor het wetenschappelijk- en per soneelsbeleid verantwoordelijk. En het is al te gemakkelijk zich aan deze verantwoordelijkheid te ont trekken door de hele zaak maar op te heffen met de bewering dat acht ton per jaar te veel is. Als dat ten minste de bewering is, want nie mand heeft de argumentatie nog kunnen vernemen. Bovendien: zo gemakkelijk komt de staat niet van het Istituto Storico Olandese af. Het ligt Immers op grond die door de Italiaanse staat aan de Neder landers geschonken is. Ze mogen met die grond niets anders doen dan er cultuur en wetenschap op bedrijven. En er is zeker geen enkel ander land op het ogenblik in de markt om Cipriani's struikelblok dezelfde doeleinden over te na» men.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1971 | | pagina 27