Eigen mentaliteit en
eigen vormgeving
PROTEST
Schilderijen van Edgar Tijtgat in Larens Singer Museum
POPMUZIEK
LITERAIRE KRONIEK
VAN CLARA EGGINK
^^fcjWPSCB PAQBLAD
ZATERDAG 31 JUU
fP'
Een picturaal verteller noemt Maurice Roelants de Belgische schilder Edgar
Tijtgat en daarmee is deze beminnelijke tijdgenoot van Permeke, Gustave de
Smet en Rik Wouters bondig gekaraktiseerd.
Van zijn speelse vertelkunst kan men momenteel (tot 20 september) in het
Singer Museum te Laren genieten, waar niet minder dan 1 50 schilderijen en
aquarellen, ruim 80 tekeningen en hout- en linosneden bijeen gebracht zijn.
Zo n collectie geeft een vrij compleet overzicht van Tijtgat's levenswerk hoe
wel enkele belangrijke werken gemist moeten worden in verband met de ten
toonstelling van Vlaamse expressionisten in de Londense Tate Gallery, waar
natuurlijk Tijtgat ook vertegenwoordigd is.
In die Vlaamse schilderkunst van
de eerste helft van deze eeuw (hij
leefde van 1879 tot 1957) neemt
Tijtgat een bijzondere plaats in.
Aanvankelijk stond hij, zoals de
meeeten van zijn generatie, onder
invloed van het impressionsisme.
Er is dan een zekere verwantschap
tussen zijn werk en dat van zijn
grote vriend Rik Wouters, al is de
kunst van Tijtgat stiller, intiemer,
nooit zo laaiend uitbundig.
Een uitzicht uit een raam op een
dorpskermis is echter al helemaal
typisch voor de visie van Tijtgat, die
later zou schrijven: „Een raam!
Welk geluk i Men ademt er voor en
men vindt er zijn inspiratie, soms
stort men er een traan of vindt
men er troost, men ziet er hoe alles
verandert, hulzen die worden afge
broken en andere die in de plaats
worden gebouwd, de oude overbuur
man die begraven wordt of een
long meisje dat trouwt.
„Tijdens de Eerste Wereldoorlog
week hij met zijn vrouw uit naar
Engeland, terwijl Wouters in ons
land een tragische dood zou vinden.
Uit die Jaren zijn er enkele tedere
portretten van zijn vrouw Maria,
die zijn leven lang inspiratrice en
geduldig model zou zijn. Deze por
tretten, „Droefheid van een uitge
wekene" en „De Vlecht" (uit het
Amsterdamse Stedelijk Museum),
zijn nog altijd in de min of meer
ipipressionistische schüdertrant uit
flëbeglnperlode.
Omstreeks 1920 komt daarin veran
dering. In het klimaat van het
Vlaamse expressionisme, gaat ook
hij vereenvoudigen. In de plaats
van de impressionistische kleur-
toetsjes komen grotere vlakke vor
men, die bij Tijtgat gedempt van
kleur zijn met «en fijn genuanceerd
grlja als basis.
Poppenspel
Zijn figuren krijgen iets stereotieps,
Iets popachtigs en men zou zijn
schilderijen eigenlijk ook het best
kunnen vergelijken met het. toneel
van een Vlaamse poppenspel. Daar
heeft Tijtgat ongetwijfeld ook
graag naar gekeken, zoals nij ook
verzot was op kermissen en cirucus-
sen, op de naïeve versieringen van
draaimolens en de roerende beeld
verhalen in de Turnhoutse volks-
spr enten.
Die folkloristische naïeviteit wordt
het stijlmiddel bij uitstek waarvan
Tijtgat zich voortaan zal bedienen.
Maar het is niet een uiterlijk ma
niertje dat als een confectiepak Je
wordt aangetrokken. Het is een
stijl, die volledig bij zijn mentaliteit
past en die hij ook een geheeil ei
gen accent kan geven.
Fabels en parabels
Zo wordt Tijtgat in een tijd dat de
beeldende kunsten naar de abstrac
tie grijpen en anecdotische onder
werpen met minachtiging ter zijde
schuiven, een schilder van fabels en
parabels, een illustrator van La
Fontaine en van vele door anderen
of hemzelf geschreven sprookjes en
verhalen.
Hij is een geïnteresseerd en oplet
tend toeschouwer van de Menselijke
Comedie waarop hij zijn commen
taar geeft, een commentaar dat
nooit zwaarwichtig is, maar met
zijn luchtige humor toch ook niet
Door
R. E. Penning
zonder ernst en vertedering.
Het is die ongekunstelde oprecht
heid waarmee Tijtgat uitdrukking
geeft aan zijn eigen geestesgesteld
heid, de dingen schildert die hij lief
heeft, die hem onweerstaanbaar
maken.
Vreugdebelevenis
Hij beleeft zinnelijke vreugde (wel-
nan niet?) aan poezele, naakte
vrouwelichamen en schildert her
haalde malen minnekozende paren
of de kunstenaar in zijn atelier met
vrouwelijke model.
Hij is begaan met het lot van zes
prinsessen, die in het herdersspel
hun maagdelijkheid verloren had
den en door de wrede koning ter
dood werden gebracht.
Gelukkig was onze Lieve Heer
barmhartiger en maakte hen tot
engelen, die met het afgehouwen
hoofd in de handen ten hemel
moeten wieken. Martelaressen die
onder het beulszwaard vallen, ko-
veelvuldig voor in Tijtgat's
Te (toch een sadistisch trekje?),
r dramatisch of tragisch wor
den zulke scènes nooit, want daar-
blijft alles toch te veel pop
penspel, waarin boze koningen en
beulen tamelijk onschuldig kunnen
blijven.
Ook dit is een typisch kenmerk.
Tijtgat streeft niet naar theatrale
gemoedsuitdrukkingen. Zijn figuren
lijken onder alle omstandigheden
onbewogen, meer symbolen dan le
vende mensen, zoals dat ook in
middeleeuwse kunst of in volks
kunst te doen gebruikelijk was.
Uit het bovenstaande blijkt wel dat
't niet moeilijk zou zijn om diver
se invloeden in Tijtgat's kunst op
te sporen. Maar dat heeft weinig
zin, want Tijtgat heeft (zoals zovele
kunstenaars) genomen wat hem te
pas kwam, niet om met geleende
veren te pronken, maar omdat hij
als levend mens nu eenmaal niet
geïsoleerd leeft.
Consequent
Het gaat er maar om in hoeverre
de impulsen van buitenaf verwerkt
worden tot eigen geestelijk eigen
dom. Dat laatste is bij Tijtgat ze
ker het geval. Er zijn weinig schil
ders die hun leven zo lang zo con
sequent een eigen mentaliteit in een
eigen vormentaal hebben gehand
haafd.
Ook in zwakheden en onhandighe
den van die vormentaal blijft hij
consequent en koppig zichzelf. Er
zijn enkele schilderijen op de ten
toonstelling van stillevenachtige
motieven of van i besneeuwde)
landschappen uit het raam gezien
die bewijzen dat Tijtgat ook zonder
„verhaaltje" goede schilderijen kon
maken.
Maar hij was nu eenmaal een ge
boren verteller en hij heeft zich
dus wijselijk niets aangetrokken
van heersende modes en heeft de
ingevingen van zijn hart gevolgd.
Die „hartelijkheid" is het waar
schijnlijk, die z'n kunst zo verruk
kelijk maakt. Het Singer Museum
heeft er goed aan gedaan deze ten
toonstelling ter gelegenheid van het
25-jarig Belgisch Nederlands Cultu
reel Verdrag te organiseren. De
keuze werd oordeelkundig door de
heren P. Leffelaar en C. J. M. van
Pampus gemaakt in overleg met
Belgische autoriteiten en mevrouw
Tijtgat, die de schilderijen in haar
bezit slechts node kan missen.
Bij de foto's
Rechts hoven:
der en zijn model.
Jame9 Taylor „Mud Slide Slim"
Wamers-Kinney BS 2561 f 21.
Van alle solozangers die op het
ogenblik te pas en te onpas hele
langspeelplaten met him eigen ego
opnemen, is James Taylor één van
de beste. Hij heeft dan ook de min
ste pretenties van allen. Zijn mu
ziek is heel eenvoudig, akoestische
gitaar, piano, bas en ritmische be
geleiding.
Helaas is James als componist be
ter dan als zanger, want hij heeft
nogal een zeurstem. Over het geheel
genomen is het toch wel de moeite
van het beluisteren waard, vooral
ook omdat zijn teksten niet alleen
maar ellende uitstralen zoals bij
Neil Young. Een vakkundig werk
stuk.
Gilbert Gil, Famous SFM 1001,
f21.
Gilbert is een Braziliaan die uit
zijn vaderland verdreven is, omdat
de muziek die hij maakte de auto
riteiten niet aansprak. Zijn muziek
is doordrenkt van sociale kritiek en
is voor de Jeugd in Brazilië het
symbool van protest. Van lastpos
ten moeten ze daar niets hebben,
dus zit Gilberto nu in London, waar
hij platen maakt voor Famous, een
label dat eigendom is van Gulf (die
van de benzine-pompen).
Op deze plaat, de eerste die hij
maakte, doet hij erg z'n best, maar
óf het komt er niet uit, óf hij heeft
het gewoon niet. Leuke Braziliaan
se muziek, maar niet geheel bevre
digend.
HARRY MULISCH
Over de affaire Padilla. Na
woord bij "Het Woord bij de
Daad".
Hoe belangrijk ook, het jam-
mere van dit boekje van Harry
Mulisch is, dat hij zoveel als be
kend veronderstelt. Het is insi
de information die teveel infor
matie voor insiders geworden
is. Ik heb indertijd met de
grootste belangstelling dat "Het
Woord bij de Daad" over Cuba
en zijn leider Fidel Castro gele
zen, maar toch is me daarna
een affaire Padilla ontgaan. Als
Ik het nu goed begrepen heb. is
deze Padilla een Cubaans dich
ter en schrijver die op zijn
eiland in ongenade is gevallen.
Hij is gevangen gezet, weer
vrij gelaten en heeft een mea
culpa uitgesproken. Na zijn ont-»
slag als leider van de Unie van
Cubaanse Schrijvers en Artis-
ten heeft Mulisch er mede toe
bijgedragen dat hij weer een
baan kreeg en (zo belangrijk)
distributiebonnen voor eten.
Want in Cuba geldt de stelregel;
wie niet werkt zal ook niet eten.
De vraag is nu wat men daar,
evenals overal op de wereld, on
der werken verstaat. Ik wil toch
niet aannemen dat Fidel Castro
die "een heel volk scheppend
wil maken, kunstenaars, intel
lectuelen" (citaat blz. 35) een
schrijver als een niet-werker
beschouwt zoals onze nieuwe
bezuinigingsregering, die vol
gens de geruchten haar eerste
bezuinigende blik op C.R.M.
heeft laten vallen. Ik zou wei
eens willen weten hoe dat zit in
Cuba.
Harry Mulisch wil met dit ge
schrift zeggen dat niemand bui
ten Cuba het recht heeft kritiek
op een dergelijke daad uit te
spreken buiten Cuba. Dit is na
melijk gebeurd. Een aantal
kunstenaars en intellectuelen
hebben een protestbrief aan Fi-
del geschreven om hun misnoe
gen over de zaak Padilla duide
lijk te maken. Maar ze hebben
meer gedaan. Ze hebben die
brief als openbrief naar de in
ternationale persbureau's ge
stuurd. In deze daad ziet Mu
lisch een vorm van zelfverhef
fing enerzijds en van verdacht
making van Cuba. Bij lieden dU
toch al zo tegen de Cubaanse
staatsvorm gekant zijn ander
zijds. De groep geeft de tegen
standers op die manier weer
een stok om de hond te slaan.
Dat is natuurlijk juist. Een te
legram aan Castro was voldoen
de geweest.
Julius Lester is een afro-Ame
rikaan die zijn boek "Op zoek
naar het nieuwe land" een drie
delige fuga met variaties
noemt, waarvan de onderdelen
luiden: I een geschiedenis van
de Verenigde Staten van Hiro
shima tot no. 2 een autobiogra
fie in brieven en
menten: 3. poëzie
krantenverslagen en tijdschrift
artikelen. Het resultaat van de
ze zo persoonlijke manier van
werken kan gerust indrukwek
kend genoemd worden. Deze
Duidelijk, maar m.i. lang niet
uitvoerig genoeg zegt Mulisch
dat de revolutie van Cuba in
niets te vergelijken is met het
stalinisme. Hieraan twijfel ik
niet, maar bij de bewijsgron
den die hij aanvoert, bekruipt
mij het onplezierige gevoel dat
er langzamerhand evenveel
vormen van communisme be
ginnen te ontstaan als wij hier
confessionele partijen hebben.
Ook dit lijkt mij een onderwerp
waarover we instructie mogen
vragen. Mulisch zal zeggen dat
dat zijn werk niet is. Maar
dan zou ik willen beweren dat
hij zich vergist. Hij kent Cu
ba en hij weet het verschil.
vorm van creatief constateren
maakt veel meer los dan mach
teloos vertoon van woede of su
perieure hoon. De schrijver zit
er middenin.
De verzen zijn inderdaad geen
pop-poetry. Zij doen eerder den
ken aan die dichterlijke rang
schikking van wat in wezen fei
ten zijn, waarvan Edgar Lee
Masters al het geheim kende.
En hoe goed past deze vorm bij
wat Julius Lester te zeggen
heeft.
Zo aangrijpend als het begin
is, zo blijft het hele boek. Dat
eerste vers luidt als volgt en
heet "Ouders".
Linda kwam vrijdagavond
niet thuis van een fuifje/ Za
terdag/ gaf ze toe dat ze de
nacht had doorgebracht/ met
een luitenant van de lucht
macht./ De Aults besloten tot
een straf/ die "Linda zou wak
ker schudden"/ Zij bevalen
haar/ de hond dood te schieten/
die ze sinds twee Jaren had./
Zondag/ namen de Aults en/
Linda/ de hond mee naar een
stuk wild land/ vlakbij hun
huis./ Zij/ lieten het meisje/
een ondiep graf graven./ Toen/
r Ault de hond op
Ault/ gaf/ zijn
dochter/ een 22 kaliber pistool/
en beval haar/ de hond dood te
schieten./ In plaats daarvan/
zette het meisje/ het pistool te
gen haar rechterslaap/ en
schoot zichzelf dood./ De politie
zei/ dat er geen aanklacht/
kon worden ingediend/ tegen de
ouders/ behalve eventueeel/ we
gens wreedheid/ tegenover/
dieren. (The New York Times
7 februari 1968)
De schrijver is zelf Jong en
zelden heb ik datgene wat de
Jonge mensen van
zo goed geformuleerd
als in de regels; „De Jonge
mensen van de jaren zestig wei
geren de lessen in compromis
sen en rationalisatie te leren die
in deze maatschappij volwas
senheid betekenen. Ze hadden
geen keus, want ze onderscheid
den zich van alle generaties in
de geschiedenis van de wereld;
ze waren zich van zichzelf be
wust geworden met het besef
dat de wereld vernietigd kon
worden".
Wat verder stuit Je opeens op
een "Geschiedenis van de We
reld sinds 1945". Iedere regel
begint met het woord "oorlog"
en wie de moeite neemt die
oorlogen te tellen komt tot acht
enveertig, ondanks de verkla
ring "Vermoeidheid maakt de
ze lijst incompleet". Dit boek is
een compacte tijdzuil van drie
dimensies en een wakkerschud-
dertje van Jewelste.