[Jver niet van invloed op de
itudieresultaten
.IK ZEG: IS DAT WEL ZO?
Begaafde heeft het
moeilijk op lyceum
Rector van Bonaventuralyceum:
IQ-testen strijdig
met volksgezondheid
Opzienbarende conclusie van Instituut voor Begaafdheidsonderzoek:
BEGAAFDHEID IS
GEEN INTELLIGENTIE
Meetprocedure
Twee resultaten
Geen misbruik
30 SEPTEMBER 1970
LEIDSCH DAGBLAD
PAODfA n
De heer J. H. de Groot, schrU-
ver van het boekje „De begaafd
heid van de lyceumleerling",
studeerde enkele jaren wijsbe
geerte in Leiden onder leiding
van wijlen professor Pos. Meteen
na de Tweede Wereldoorlog be
gon hij met enkele vrienden
(onder wie juristen en psycho
logen) het Instituut voor Be
gaafdheidsonderzoek. Hier ont
wikkelde hij 't in die tijd door
brekende begaafdheidsonderzoek^
Zijn studie bleef er verder voor
liggen. De organisatievorm ven
het instituut is een stichting. De
nodige gelden voor het instituut
kwamen uit donaties van ge-
interesseerden en uit de op
brengst van de onderzoeken. In
de periode tussen 1950 en 1962
hield het Instituut, dat nu nog
twee personen in dienst heeft,
zich vooral met het onderzoek
bezig. Na die tijd trad een pe
riode van maatschappelijke be
wustwording in. Het instituut is
tot op dit moment niet gesubsi
dieerd, maar de heer De Groot
verwacht dat het op den duur
toch onvermijdelijk zal zijn. Tot
nu toe heeft hü de autonome
vorm altijd de meest wenselijke
geacht.
LEIDEN Zittenblijvers worden op het
jrceum voor het grootste deel aangetroffen
•nder de hoger begaafden. Ofwel: klassikaal
nderwijs werkt discriminerend ten aanzien
ran de van nature kritisch-onafhankelijk
lenkende leerling. Zo luidt een van de vele
ipzienbarende conclusies, die de heer N. J.
Groot, directeur van het Instituut voor
(Door Hans-Ludo van Mierlo)
Begaafdheidsonderzoek in Leiden, trekt in
zijn pas verschenen boek „De begaafdheid
van de lyceumleerling". Een boek, dat bij de
lezer een wrange nasmaak achterlaat. Wrang,
omdat het op keiharde wijze het oude onder
wijssysteem afvalt en op nog resoluter wijze
de resultaten van de mammoetwet op de
lycea hekelt.
De heer De Groot, die zijn boek
ebaseerd heeft op een jaren durend
iderzoek onder leerlingen van het
onaventura-college in Leiden, is er
in overtuigd, dat de resultaten on-
erminderd op ieder lyceum van toe-
assing zijn. Hij stelt in de inleiding
m zijn boek: „Strikt wetenschappe
ik bezien is de keuze van werkter-
rin voor een onderzoek naai- de be-
aafdheid van de lyceumleerling van
idergeschikt belang. Om niettemin
goede representativiteit bij een
ïtimale uitvoerbaarheid te bereiken
als onderzoeksveld een typisch
reeklyceum gekozen in Leiden. De
gging van dit lyceum in een stad
Leiden met haar merkwaardige
lilieu-opbouw temidden van een
(ciaal-economisoh achtergebleven
Bvolking een relatief groot aantal
lerendeels geïmmigreerde academici
en met haar nog vrij uitgespro-
en. plattelandsomgeving is een goe-
waarborg voor een zekere repre
sntativiteit van zijn leerlingen met
Btrekking tot de Nederlandse be-
jlking als geheel".
Voor zijn onderzoek heeft de heei
Groot zeventig leerlingen gere-
uteerd uit de hoogste klassen der
en b-riahtingen van het lyceum,
igenoeg gelijkelijk verdeeld over de
klassen. Een tweede groep die
ij onderzocht omvaute een volledige
ugklas van 27 leerlingen. Omdat
de brugklas, het eerste jaar op hel.
ceum „nieuwe stijl" nog geen rich-
ngen of afdelingen zioh doen gel-
ïn, was hier geen selectie nodig.
De bedoeling van de heer De Groot
as het onderwijs eens te bekijken
muit de leerling, die zich bevindt
wat hij noemt de onderwijsdrie-
oek, die gevormd wordt door hei
erprogramma (voorgeschreven door
eskundigen), docenten (die hem In
et leerplan proberen te betrekken
ouders (die meestal een op ijver
eroepende leerbegeleiding toepas-
in). Het ging er daarbij om het
erprogramma, de wijze van aan-
eding en de begeleiding door te
lichten vanuit de begaafdheid van
de leerling.
Hbs-a-er uitzondering
De resultaten van het onderzoek
zijn weinig bemoedigend. Dat geldt
niet voör de gemiddelde lyceumleer
ling. Hij kan zich blijkt uit het
onderzoek goed inpassen in hec
klasverband en hij ondervindt geen
moeilijkheden bij het volgen van het
klassikale leerprogramma. Zijn aan
passing verloopt allerminst slaafs
hij blijft een kleine afstand bewaren
ten aanzien van de docent en zijn
ouders. De hbs-a leerling maakt hier
echter een uitzondering. Bij hem if
de neiging zijn zelfstandigheid van
denken te bewaren geringer. ,JDe be
hoefte het eigen oordeel over do
leerstof prijs te geven terwille van
een zich nogal weerstandloos zich
aanpassen aan het leerprogramma if
typerend voor de gemiddelde hbs-a
leerling", stelt de heer De Groot in
zijn boek.
Ook wat betreft het theoretisch
denken blijft de hbs-a leerling ten
achter bij zijn collega's van de an
dere afdelingen. Dit laatste is min
der verwonderlijk, omdat het leer
programma op de hbs-a ook het
minst theoretisch is, zodat de meer
toegepast denkende leerlingen in
deze afdelingen thuis horen. De ly
ceumafdelingen met de zwaardere
leerprogramma's verenigen dus niet
slechts leerlingen met een verhou
dingsgewijs grotere zelfstandigheid
van denken in zich, maar zy trekken
ook de leerlingen met een min of
meer theoretische gerichtheid van
denken tot zich.
„Het gevoei dat de hbs-a leerling
niet helemaal past in de sfeer van
het lyceum laat zich moeilijk ver
drijven", concludeert de heer De
Groot in zijn boek.
„Al geruime tijd bestaat in een
steeds bredere kring van deskundigen
het vermoeden, dat de indeling van
verstarring lijdt. De begaafdheids-
inbreng van de leerlingen kent een
grotere verscheidenheid dan waar
aan de vier lyceumafdelingen kun
nen voldoen. Ook wordt aan de eisen-
die bepaalde universitaire studies en
maatschappelijke functies stellen
lang niet voldoende gevolg gegeven"
betoogt de heer De Groot, die aan
voert, dat de universitaire faculteiten
die aan een bezitter van een hbs-a
diploma verleend worden in geen
enkele verhouding staan tot het be
gaafdheidsmodel van deze lyceum
leerling.
Niet geschikt
„Dit model laat er niet de twyfel
over bestaan, dat de hbs-a leerling
èn de zelfstandigheid èn de theore
tische gerichtheid èn de rationaliteit
van denken mist die voor het on
dernemen en voltooien van een uni
versitaire studie aanwezig geacht
moet worden". Door zyn geringe in
breng aan wiskundige vermogens is
hij ook niet geschikt voor de econo
mische studierichting, meent De
Groot. „De omstandigheid dat voorts
de pedagogische en psychologische
studierichting voor hem openstaan
berust op een al even schrikbarende
vergissing. De wetgever, die de op
vattingen van de voor al deze hbs-a
faciliteiten verantwoordelijke deskun
digen volgde, bekrachtigde daarmee
een onmiskenbare dwaling".
Een andere ongerijmdheid vindt
De Groot dat de scheiding tussen a-
en b-afdelingen pas na het derde
jaar geschiedt. „Tot de overwegingen
die de wetgever ertoe gebracht heb
ben deze keuzebeslissing zo lang uit
te stellen behoort ongetwijfeld de ge
dachte dat deze eerst drie ongeschei
den jaren nodig zijn om aan de
hand van de leerprestaties uit te
maken in welke richting de leerling
de beste kansen maakt. Als zodanig
een voor de hand liggende en prak
tische regeling, die evenwel de moei
lijk te ontmaskeren schaduwzijde
heeft, dat het leerprogramma de eer
ste drie jaren een soms onverant
woord grote druk uitoefent op be
paalde verstandelijke facetten van
de leerling".
Dit niet over de gehele linie afge
stemd zijn van de verstandelijke in
breng van de leerlingen speelt uiter
aard ook parten in hun leergedrag,
het lyceum in vier richtingen aannl. in hun (kansen op) schoolsucces
of schooloverleving. Duidelijk blijkt
uit het onderzoek wat velen al
dachten dat belangstelling loont.
Voor de vier afdelingen geldt, dat
jaarlingen met een goede natuurlijke
belangstelling gemiddeld 0,35 punt
hoger liggen dan hun niet-geïnte-
resseerde medeleerlingen.
Gevaar
Bij het lesgeven heeft de leraar
niet met de afzonderlijke leerling te
maken maar met een hele klas. Niet
alleen het lesgeven, maar ook de
cijferwaardering is dus afgestemd op
de grote middengroep der klas. „Het
leergedrag van de afzonderlijke leer
ling wordt dus niet alleen door de
opgebrachte belangstelling bepaald
maar evenzeer door de aanpassing
die hij tot stand weet te brengen
aan de klas als leer gem eenschap. En
het vermoeden rijst dat niet alleen
stijgende belangstelling, maar ook
grotere aanpassing zich in hogere
leerprestaties uitdrukt", schrijft De
Groot, die meteen daarop dit ver
moeden staaft met resultaten die
nogal opzienbarend zijn- Hij consta-
J teert: stijgende begaafdheid gaat
hand in hand met stijgende resulta-
ten tot een bepaald begaafdheids-
j niveau. Hierna dalen de studieresul
taten weer. En hij verklaart dit zo:
door hun behoefte een eigen methode
van denken te ontwikkelen en dieper
tot de leerstof te willen doordringen
lopen zij sterk het gevaar uit de pas
te gaan lopen. Wat de hbs-a betreft
kan weer geconstateerd worden, dat
dit verschijnsel zich hier nog Sterker
voordoet. Zelfstandigheid van den-
ken wordt op de hbs-a dus absoluut
niet gehonoreerd.
LEIDEN De nogal opzienbaren-
conclusies die de heer N. J. de
directeur van het Instituut
Begaafdheidsonderzoek, trekt
zijn onderzoek, dat hij verricht
eft op het Bonaventura-lyceum
L leeft daar allerminst een schok ver
oorzaakt. Rector Overeem over het
onderzoek: „Ik kan niet zeggen wat
de waarde van het onderzoek is. De
Groot trekt conclusies, die ik nogal
vreemd vind. Nogal markante con
clusies, waarvan ik zeg: is dat wel
zo?"
Pater Overeem
(Foto LD/Holvoet)
Helemaal zonder resultaat is het
werk van de heer De Groot op het
Bonaventura-lyceum niet geweest.
Pater Overeem weet voorbeelden te
noemen van leerlingen, die dank zy
De Groot op de goede plaats zyn te
recht gekomen. „We hadden een
leerling aan wie wy adviseerden
naar de lts te gaan", vertelt hy.
„Volgens De Groot kon die Jongen
naar het atheneum .Hy zit nu op de
havo en ik moet toegeven, dat hy
het goed doet. „Een voorbeeld dat
niet alleen' staat. Twee neefjes van
de rector werden ook getest en ook
de resultaten van deze onderzoeken
ïyken voor zover hy het kan beoor
delen in de roos geschoten te heb
ben.
Toch heeft men op het lyceum
niets met het onderzoek gedaan.
„De afspraak was dat het op basis
van vryblyvendheid zou geschieden",
aldus pater Overeem. „Dat is ook
tegen de ouders verteld. Ik heb de
resultaten gelezen en ik moet zeggen
met plezier, maar daarna heb ik het
naast me neergelegd. We hebben
een exemplaar van het boekje neer
gelegd voor de leraren, maar ik ge
loof niet dat die het hebben gelezen.
De leden van de staf echter wel.
We weten niet wat we er mee aan
moeten. Er worden zoveel onderzoe
ken gedaan. Dat is wel goed, want
vroeger werd er geklaagd dat er te
weinig aan onderwys-research werd
gedaan. Vorig Jaar hebben we ech
ter drie onderzoeken gehad, het Jaar
daarvoor dan het onderzoek van De
Groot. Het begint langzamerhand
vervelend te worden. Je moet steeds
maar weer leerlingen beschikbaar
stellen, die dan lessen missen".
Toch heeft het werk van de heer
De Groot voor pater Overeen onmis
kenbare waarden in zich. „Zo heb
ik uit het boekje begrepen dat hoog
begaafden soms moeiiykheden kun
nen hebben op school. Daar zijn
ook voorbeelden te over van. Toch
is het volgens my ook weer zo, dat
het best eens verstandig kan zyn
een zwakke leerling toch naar het
atheneum te laten gaan, al zou hy
misschien op de havo meer passen.
Dan blyft hy maar 'n keer zitten.
Hy behoudt daarmee echter de kans
op een universitaire 6tudle".
Officiële publikaties
ONTHEFFING WINKELSLUITING
I.V.M. DE 3 OKTOBERVIERING
Burgemeester en Wethouders van
Lelden brengen ter openbare kennis,
dat op vrijdag 2 oktober 1970 tot 24.00
uur en op zaterdag 3 oktober 1970 tot
0.1.00 uur des nachts winkels voor het
publiek geopend mogen zijn en in de
uitoefening van markthandel, straat
handel en handel te water waren te
koop mogen worden aangeboden of
mogen worden verkocht.
DRANK- EN HORECAWET
De Burgemeester van Lelden brengt
ter openbare kennis, dat het verbod
in artikel 3. Ie lid, onder a, van de
Drank- en Horecawet ten aanzien van
het verstrekken van zwakalcoholische
dranken niet geldt op 2 en 3 oktober
a.s. voor de houders van ververslngs-
tentles e.d. op het feestterrein Groen-
oordhal en voor de houders van ver-
vesingstentjes. die na verkregen toe
stemming van Burgemeester en Wet
houders. een standplaats hebben ver
kregen op de Haarlemmerweg, en dat
het sluitingsuur voor alle bovenge
noemde verversingstentjes voor 2 ok
tober a.s. is bepaald op 24.00 uur en
voor de nacht van 3 op 4 oktober a.s.
op 01.00 uur.
SLUITINGSUUR VERGUNNINGS- EN
VERLOFSLOK ALITEITEN
EN CONSUMPTIE-INRICHTINGEN
I.V.M. DE 3 OKTOBERVIERING
De Burgemeester van Lelden brengt
ter openbare kennis, dat door hem een
algemene ontheffing ls verleend van
het slultlnguur voor vergunnlngs- en
verlofslokaliteiten en consumptie-In
richtingen voor de nacht van 2 op 3
oktober en voor de nacht van 3 op 4
oktober as. tot 02.00 uur.
Houders van muziekvergunningen
mogen gedurende genoemde nachten
tot dat tydstip muziek ten gehore
doen brengen.
N. J. de Groot
(Foto LD/Holvast)
Ook de invloed van de yver heelt
De Groot onderzoent. Hy ging er
da&rby van uit dat yver bestaat uit
wilskracht, concentratievermogen en
geheugen. Geen van deze drie eigen
schappen leidden echter tot grotere
resultaten. De Groot: „Nu zou men
tegen deze uitkomsten een beden
king kunnen hebben. En wel dat het
zeer goed mogelyk is dat de wils
kracht. de effectieve concentratie en I
het theoretisch geheugen weliswaar i
afzonderlyk niet. maar wellicht ge
zamenlijk juist wel van invloed zijn
cup de leerprestaties". Ook deze be-
denking neemt hy snel weg. Sterker: j
hij constateert het tegenovergestelde
Van de leerlingen bezat 23 de
mogeiykheid een duidelijke leerijver
op te brengen. Het gemiddelde rap-
portcyfer van hen bedroeg: 6,12. De
groep van 77 die minder ijver
wist op te brengen scoorde: 6,33; zo
dat dus de minder yverigen hogere
resultaten hadden.
i
Grote kloof
De beschreven problemen deden
zioh voor in de hoogste klassen van
het oude onderwijssysteem. De Groot
wilde constateren of in het mam-
moetonderwys, waarin sprake is van
toename van het aantal keuzemoge
lijkheden. de situatie gunstiger is
komen liggen. Het antwoord was een
duidelijk: nee. „Evenals dit zich in
de hoogste klassen bleek voor te
doen, slagen de matig begaafden dei
brugklas erin de hoogste cyferwaar-
deringen op hun naam te brengen
Maar nu de hoger begaafden. Groot
en onoverbrugbaar is de kloof die
hen scheidt van de doorsnee leer
prestatie in de brugklas. Met een
gemiddeld rapportcijfer van 5,97
staan zy te boek als duidelyk de
zwakste brugklassers: zy zyn letter-
lyk onvoldoende. De tol die de gro-
tere zelfstandigheid van denken in
de brugklas moet betalen ls dus hoog
en is in feite zelfs hoger dan die.
welke de ouderejaars hb6-ers en
gymnasiasten in dit opzioht verschul
digd bleken"
Even verder zegt De Groot: „Een
bang voorgevoel bedruipt ons. Het
j vedmoeden ryst namelyk dat de ken-
I nelijk ook in de brugklas optredende
1 tendens van omgekeerd evenredigheid
van schoolcyfers en begaafdhelc
haar stempel wel eens zou kunnen
drukken op de door de docenten
voorbereide en verstrekte adviezen
voor de richtingskeuze der leerlingen.
Als immers mocht blyken dat de ge
middelde schoolcyfers der brugklas
sers door de docenten als maatstaf
worden gebruikt om het niveau te
I bepalen, waarop de verdere opleiding
der leerlingen zich het beste zou
kunnen bewegen, dan kan op zyn
minst verwacht worden dat velen on
der de hoger begaafden naar het
laagste opleidingspeil zullen worden
verwezen".
„Nu zou er niet het minste be
zwaar zyn tegen een dergebjk paral
lel-houden van schoolcyfers en keu-
zeadviezen. indien de schoolcyfers
maar parallel gingen met de be
gaafdheidsniveaus en dus met de
mate van zelfstandigheid van denken
der brugklassers. Daar is echter geen
sprake van. Dit betekent voor de
hoger begaafden dat hun van school
weke min of meer de pas wordt af
gesneden voor een misschien moei
zame, maar toch passende evolutie.
Juist zy hebben als hoger begaafden
de mogeiy kneden in zioh om zich op
den duur via een optimale universi
taire vorming tot beoefenaars van
de vrije en leidinggevende beroepen
te ontwikkelen.
De kans om het lyceum als mis
schien dan wel een zwakke leerling
met vallen en opstaan te overleven,
die in het lyceum „oude styi" aan
wezig was, wordt nu by het lyceum
„nieuwe styi" by voorbaat zo niet
onmogebjk gemaakt dan toch aan
zienlijk belemmerd". „De leus het
zittenblyven tot een minimum te
beperken wordt op deze wijze onge
twijfeld waargemaakt, maar dan wel
voor namely* ten koste van de boter
begaafden",
LEIDEN Begaafdheid en intelligentie zijn begrippen die
elkaar beslist niet dekken. Intelligentie-onderzoeken zijn vol
gens dr. N. J. de Groot, directeur van het Instituut voor Be
gaafdheidsonderzoek in Leiden, afschuwelijke zaken. De Groot
over het intelligentie-onderzoek:
„Toepassing van het intelligentie-onderzoek is in strijd
met de geestelijke volksgezondheid en kan met name bij de
onderwijs-determinatie ernstige gevolgen hebben". En over
beroepskeuze adviseurs: „Die lopen met oogkleppen op. Die
mensen werken nu eenmaal met het intelligentie-onderzoek
en een overschakeling op het begaafdheidsonderzoek zou
voor hen nog meer dan een Copernicaanse omwenteling zijn".
Een van de vele bezwaren van De Groot tegen de Intelli
gentie-tests is het gebruiken van de tijdslimiet. „Begaafd
heid van denken en tijdsduur van denken zijn echter aller
minst hetzelfdezeer veel factoren zoals nervositeit, ergernis,
frustratie, gezichtsvermogen, vermoeidheid, getralndheid heb
ben niets met begaafdheid te maken, maar zij treden op en
beïnvloeden de denktijd en daarmee evenzeer de score van
de I.Q."
De betrouwbaarheid van het intelligentie-onderzoek schom
melt volgens de heer De Groot rond de dertig procent, terwijl
zijn methode een betrouwbaarheid heeft van boven de negen
tig procent. Bij zijn onderzoek-methode speelt tijd geen
enkele rol.
Het gaat er daarbij om lagere en hogere verantwoordelijk
heid van de mens te meten. Dat gebeurt door hem met
opgaven te confronteren, die elk de eigenschap bezitten een
van die verstandelijke vermogens op een willekeurig moment
tot leven te doen komen. Zodra het verstandelijke proces
op gang komt om een oplossing te zoeken zal het proberen
een optimale concentratie op te brengen. Een concentratie
die overigens gestoord dreigt te worden door allerlei factoren
van buiten af.
De meetprocedure van het begaafdheidsonderzoek is op dit
verschijnsel gebaseerd. De proefpersoon moet tijdens'tonder-
zoek met de wijsvinger op 'n toetsenbord een continue tikbewe-
glng maken, hetgeen betekent dat het op dat moment ge
wekte verstandelijke proces van het begin af aan onderhevig
is aan storing. De verschillende gewekte verstandelijke pro
cessen zullen zich tegen deze storing verzetten, waardoor on
regelmatigheden in het tempo voorkomen. Onregelmatigheden
die naarmate zij sterker zijn een lager en naarmate zij zwak
ker zijn een hogere begaafdheid van het betrokken proces
aangeven. Dit is af te lezen van een curve, die de tikbeweging
heeft vastgelegd.
Met het afnemen van het beschreven onderzoek zijn onge
veer twee uren gemoeid. De uitwerking kan met een com
puter in enkele ogenblikken geschieden. In zoverre ls het
proces ook niet meer uniek. De interpretatie van de
gegevens is echter een punt waarvoor een hoge graad van
deskundigheid nodig is. In Nederland zijn slechts twee men
sen ,die hiervoor voldoende inzicht in de materie hebben.
Een ervan is de heer De Groot, de tweede zijn assistent.
Uit de resultaten kunnen zij twee dingen lezen. Het be
gaafdheidsniveau (het peil van de verstandelijke processen)
en de begaafdheidsstructuur (de verhouding van het peil van
de verstandelijke processen onderling). Zo zou men uit de
begaafdheidsstructuur kunnen constateren, dat iemand een
uitgesproken .muzikaal vormgevoel heeft en uit het begaafd
heidsniveau, dat dit echter op zo'n laag peil staat, dat hij
altijd een slecht muzikant zal blijven. Aan deze wetenschap
alleen heeft een proefpersoon niet veel. Hij wil ook weten
als dat mogelijk is in welke richting hij met het meeste
succes zijn verstandelijke vermogens moet inzetten.
Ook dat kan De Groot hem vertellen. Dat is mogelijk door
zijn begaafdheidsprofiel te vergelijken met bestaande be
gaafdheidsmodellen. Een begaafdheidsmodel is een normaal
begaafdheidsprofiel van alle 24 lagere en hogere verstande
lijke vermogens. Met dit verschil dat het profiel ditmaal niet
representatief is voor de enkele proefpersoon, maar voor de
hele selectieve groep. Men zou zo'n model kunnen maken van
een technisch tekenaar door deskundigen te vragen een aan
tal goede technisch tekenaars zich aan het onderzoek te
laten onderwerpen. Uit de zo tot stand gekomen profielen
maakt met een gemiddelde, dat dan representatief geacht
kan worden voor de betrokken beroepsgroep en waaruit
men dan de eisen kan aflezen waaraan een technisch teke
naar moet voldoen.
In zijn boek geeft de heer De Groot aan welke eisen voor
een aantal beroepen op deze manier tot stand zijn gekomen.
Het begaafdheidsprofiel van een leerling kan met deze mo
dellen vergeleken worden en zonder moeite is het dan moge
lijk de meest geschikte richting aan te wijzen. Op dezelfde
wijze is het mogelijk bij vacatures de juiste man op de Juiste
plaats te brengen: men heeft slechts het profiel van de
kandidaten met het model voor het beroep of met het
profiel van de voorganger te vergelijken.
Het onderzoek biedt nog meer mogelijkheden. Door de
onderlinge verhouding van de verstandelijke processen en
het niveau kan men op eenvoudige wijze bepaalde geestelijke
ziektebeelden herkennen. Zo vond de heer De Groot tijdens
zijn onderzoekingen een jongen met een psychopatische
inslag. „Hij zou bij het minste of geringste agressief kunnen
worden. Hij hoorde niet in zijn klas thuis", vertelt hij
„Aan de hand van dit onderzoek kunnen we ook consta
teren hoelang bepaalde bewegingen in Nederland zoals provo
en de kabouteracties het zullen uithouden", beweert de Leidse
filosoof. Het lijkt hem echter niet raadzaam zijn bevindingen
hierover aan de openbaarheid prijs te geven.
Toelichten wil hij zijn bewering wél. „De gangmakers van
deze bewegingen hebben een hoog begaafdheidsniveau, dat
betekent dat zij erg zelfstandig en individualistisch optreden.
Ze trekken een grote groep lager begaafden aan, die zich
juist wel makkelijk aanpassen en weinig zelfstandig zijn.
Na verloop van tijd raken de gangmakers echter uitgespeeld.
Ze krijgen van hun groep geen tegenspel. Ze hebben
er dan geen zin meer in en stappen eruit. De anderen zijn
dan niet in staat de zaak voort te zetten".
Dat zijn maar enkele van de vele toepassingen van het
begaafdheidsonderzoek. Het zou op vele gebieden toegepast
kunnen worden. Een zeer belangrijke toepassingsmogelijk
heid vindt De Groot het onderwijs. Hij gelooft stellig dat zijn
methode daar op den duur algemeen opgang zal maken.
Hoe lang dat zal duren weet hij niet. De eerste jaren is er
nog geen kans voor. Het onderzoek neemt op de eerste plaats
te veel tijd in beslag. Het geschiedt strikt individueel, wat
ook geldt voor de bespreking, die vaak ook twee uur duurt.
Daarbij beschikt men (voorlopig) nog niet over de mensen
die de gegevens kunnen interpreteren.
-Dat betekent dat voorlopig de beroepskeuze-adviseurs nog
met de intelligentie-test blijven werken. Dit zeer tot onge
noegen van de heer De Groot. „Het heeft een betrouwbaar
heid van dertig procent, maar je weet niet welke dertig
procent dat zijn. Je kunt net zo goed de honderd tests in
een hoed gooien en er dertig uitnemen. Dan ben je net
zover".
Over het geopperde bezwaar, dat een juiste bepaling van de
meest geschikte richting voor een leerling wel eens iets
snel heen. Hij gelooft niet dat er misbruik van dit systeem
zal worden gemaakt in die zin en daarbij: „Ik geloof dat
dwangmatigs zou kunnen krijgen, stapt de heer De Groot
de positieve effecten ver in de meerderheid zijn".
HANS-LUDO VAN MIERLO