[Jver niet van invloed op de itudieresultaten .IK ZEG: IS DAT WEL ZO? Begaafde heeft het moeilijk op lyceum Rector van Bonaventuralyceum: IQ-testen strijdig met volksgezondheid Opzienbarende conclusie van Instituut voor Begaafdheidsonderzoek: BEGAAFDHEID IS GEEN INTELLIGENTIE Meetprocedure Twee resultaten Geen misbruik 30 SEPTEMBER 1970 LEIDSCH DAGBLAD PAODfA n De heer J. H. de Groot, schrU- ver van het boekje „De begaafd heid van de lyceumleerling", studeerde enkele jaren wijsbe geerte in Leiden onder leiding van wijlen professor Pos. Meteen na de Tweede Wereldoorlog be gon hij met enkele vrienden (onder wie juristen en psycho logen) het Instituut voor Be gaafdheidsonderzoek. Hier ont wikkelde hij 't in die tijd door brekende begaafdheidsonderzoek^ Zijn studie bleef er verder voor liggen. De organisatievorm ven het instituut is een stichting. De nodige gelden voor het instituut kwamen uit donaties van ge- interesseerden en uit de op brengst van de onderzoeken. In de periode tussen 1950 en 1962 hield het Instituut, dat nu nog twee personen in dienst heeft, zich vooral met het onderzoek bezig. Na die tijd trad een pe riode van maatschappelijke be wustwording in. Het instituut is tot op dit moment niet gesubsi dieerd, maar de heer De Groot verwacht dat het op den duur toch onvermijdelijk zal zijn. Tot nu toe heeft hü de autonome vorm altijd de meest wenselijke geacht. LEIDEN Zittenblijvers worden op het jrceum voor het grootste deel aangetroffen •nder de hoger begaafden. Ofwel: klassikaal nderwijs werkt discriminerend ten aanzien ran de van nature kritisch-onafhankelijk lenkende leerling. Zo luidt een van de vele ipzienbarende conclusies, die de heer N. J. Groot, directeur van het Instituut voor (Door Hans-Ludo van Mierlo) Begaafdheidsonderzoek in Leiden, trekt in zijn pas verschenen boek „De begaafdheid van de lyceumleerling". Een boek, dat bij de lezer een wrange nasmaak achterlaat. Wrang, omdat het op keiharde wijze het oude onder wijssysteem afvalt en op nog resoluter wijze de resultaten van de mammoetwet op de lycea hekelt. De heer De Groot, die zijn boek ebaseerd heeft op een jaren durend iderzoek onder leerlingen van het onaventura-college in Leiden, is er in overtuigd, dat de resultaten on- erminderd op ieder lyceum van toe- assing zijn. Hij stelt in de inleiding m zijn boek: „Strikt wetenschappe ik bezien is de keuze van werkter- rin voor een onderzoek naai- de be- aafdheid van de lyceumleerling van idergeschikt belang. Om niettemin goede representativiteit bij een ïtimale uitvoerbaarheid te bereiken als onderzoeksveld een typisch reeklyceum gekozen in Leiden. De gging van dit lyceum in een stad Leiden met haar merkwaardige lilieu-opbouw temidden van een (ciaal-economisoh achtergebleven Bvolking een relatief groot aantal lerendeels geïmmigreerde academici en met haar nog vrij uitgespro- en. plattelandsomgeving is een goe- waarborg voor een zekere repre sntativiteit van zijn leerlingen met Btrekking tot de Nederlandse be- jlking als geheel". Voor zijn onderzoek heeft de heei Groot zeventig leerlingen gere- uteerd uit de hoogste klassen der en b-riahtingen van het lyceum, igenoeg gelijkelijk verdeeld over de klassen. Een tweede groep die ij onderzocht omvaute een volledige ugklas van 27 leerlingen. Omdat de brugklas, het eerste jaar op hel. ceum „nieuwe stijl" nog geen rich- ngen of afdelingen zioh doen gel- ïn, was hier geen selectie nodig. De bedoeling van de heer De Groot as het onderwijs eens te bekijken muit de leerling, die zich bevindt wat hij noemt de onderwijsdrie- oek, die gevormd wordt door hei erprogramma (voorgeschreven door eskundigen), docenten (die hem In et leerplan proberen te betrekken ouders (die meestal een op ijver eroepende leerbegeleiding toepas- in). Het ging er daarbij om het erprogramma, de wijze van aan- eding en de begeleiding door te lichten vanuit de begaafdheid van de leerling. Hbs-a-er uitzondering De resultaten van het onderzoek zijn weinig bemoedigend. Dat geldt niet voör de gemiddelde lyceumleer ling. Hij kan zich blijkt uit het onderzoek goed inpassen in hec klasverband en hij ondervindt geen moeilijkheden bij het volgen van het klassikale leerprogramma. Zijn aan passing verloopt allerminst slaafs hij blijft een kleine afstand bewaren ten aanzien van de docent en zijn ouders. De hbs-a leerling maakt hier echter een uitzondering. Bij hem if de neiging zijn zelfstandigheid van denken te bewaren geringer. ,JDe be hoefte het eigen oordeel over do leerstof prijs te geven terwille van een zich nogal weerstandloos zich aanpassen aan het leerprogramma if typerend voor de gemiddelde hbs-a leerling", stelt de heer De Groot in zijn boek. Ook wat betreft het theoretisch denken blijft de hbs-a leerling ten achter bij zijn collega's van de an dere afdelingen. Dit laatste is min der verwonderlijk, omdat het leer programma op de hbs-a ook het minst theoretisch is, zodat de meer toegepast denkende leerlingen in deze afdelingen thuis horen. De ly ceumafdelingen met de zwaardere leerprogramma's verenigen dus niet slechts leerlingen met een verhou dingsgewijs grotere zelfstandigheid van denken in zich, maar zy trekken ook de leerlingen met een min of meer theoretische gerichtheid van denken tot zich. „Het gevoei dat de hbs-a leerling niet helemaal past in de sfeer van het lyceum laat zich moeilijk ver drijven", concludeert de heer De Groot in zijn boek. „Al geruime tijd bestaat in een steeds bredere kring van deskundigen het vermoeden, dat de indeling van verstarring lijdt. De begaafdheids- inbreng van de leerlingen kent een grotere verscheidenheid dan waar aan de vier lyceumafdelingen kun nen voldoen. Ook wordt aan de eisen- die bepaalde universitaire studies en maatschappelijke functies stellen lang niet voldoende gevolg gegeven" betoogt de heer De Groot, die aan voert, dat de universitaire faculteiten die aan een bezitter van een hbs-a diploma verleend worden in geen enkele verhouding staan tot het be gaafdheidsmodel van deze lyceum leerling. Niet geschikt „Dit model laat er niet de twyfel over bestaan, dat de hbs-a leerling èn de zelfstandigheid èn de theore tische gerichtheid èn de rationaliteit van denken mist die voor het on dernemen en voltooien van een uni versitaire studie aanwezig geacht moet worden". Door zyn geringe in breng aan wiskundige vermogens is hij ook niet geschikt voor de econo mische studierichting, meent De Groot. „De omstandigheid dat voorts de pedagogische en psychologische studierichting voor hem openstaan berust op een al even schrikbarende vergissing. De wetgever, die de op vattingen van de voor al deze hbs-a faciliteiten verantwoordelijke deskun digen volgde, bekrachtigde daarmee een onmiskenbare dwaling". Een andere ongerijmdheid vindt De Groot dat de scheiding tussen a- en b-afdelingen pas na het derde jaar geschiedt. „Tot de overwegingen die de wetgever ertoe gebracht heb ben deze keuzebeslissing zo lang uit te stellen behoort ongetwijfeld de ge dachte dat deze eerst drie ongeschei den jaren nodig zijn om aan de hand van de leerprestaties uit te maken in welke richting de leerling de beste kansen maakt. Als zodanig een voor de hand liggende en prak tische regeling, die evenwel de moei lijk te ontmaskeren schaduwzijde heeft, dat het leerprogramma de eer ste drie jaren een soms onverant woord grote druk uitoefent op be paalde verstandelijke facetten van de leerling". Dit niet over de gehele linie afge stemd zijn van de verstandelijke in breng van de leerlingen speelt uiter aard ook parten in hun leergedrag, het lyceum in vier richtingen aannl. in hun (kansen op) schoolsucces of schooloverleving. Duidelijk blijkt uit het onderzoek wat velen al dachten dat belangstelling loont. Voor de vier afdelingen geldt, dat jaarlingen met een goede natuurlijke belangstelling gemiddeld 0,35 punt hoger liggen dan hun niet-geïnte- resseerde medeleerlingen. Gevaar Bij het lesgeven heeft de leraar niet met de afzonderlijke leerling te maken maar met een hele klas. Niet alleen het lesgeven, maar ook de cijferwaardering is dus afgestemd op de grote middengroep der klas. „Het leergedrag van de afzonderlijke leer ling wordt dus niet alleen door de opgebrachte belangstelling bepaald maar evenzeer door de aanpassing die hij tot stand weet te brengen aan de klas als leer gem eenschap. En het vermoeden rijst dat niet alleen stijgende belangstelling, maar ook grotere aanpassing zich in hogere leerprestaties uitdrukt", schrijft De Groot, die meteen daarop dit ver moeden staaft met resultaten die nogal opzienbarend zijn- Hij consta- J teert: stijgende begaafdheid gaat hand in hand met stijgende resulta- ten tot een bepaald begaafdheids- j niveau. Hierna dalen de studieresul taten weer. En hij verklaart dit zo: door hun behoefte een eigen methode van denken te ontwikkelen en dieper tot de leerstof te willen doordringen lopen zij sterk het gevaar uit de pas te gaan lopen. Wat de hbs-a betreft kan weer geconstateerd worden, dat dit verschijnsel zich hier nog Sterker voordoet. Zelfstandigheid van den- ken wordt op de hbs-a dus absoluut niet gehonoreerd. LEIDEN De nogal opzienbaren- conclusies die de heer N. J. de directeur van het Instituut Begaafdheidsonderzoek, trekt zijn onderzoek, dat hij verricht eft op het Bonaventura-lyceum L leeft daar allerminst een schok ver oorzaakt. Rector Overeem over het onderzoek: „Ik kan niet zeggen wat de waarde van het onderzoek is. De Groot trekt conclusies, die ik nogal vreemd vind. Nogal markante con clusies, waarvan ik zeg: is dat wel zo?" Pater Overeem (Foto LD/Holvoet) Helemaal zonder resultaat is het werk van de heer De Groot op het Bonaventura-lyceum niet geweest. Pater Overeem weet voorbeelden te noemen van leerlingen, die dank zy De Groot op de goede plaats zyn te recht gekomen. „We hadden een leerling aan wie wy adviseerden naar de lts te gaan", vertelt hy. „Volgens De Groot kon die Jongen naar het atheneum .Hy zit nu op de havo en ik moet toegeven, dat hy het goed doet. „Een voorbeeld dat niet alleen' staat. Twee neefjes van de rector werden ook getest en ook de resultaten van deze onderzoeken ïyken voor zover hy het kan beoor delen in de roos geschoten te heb ben. Toch heeft men op het lyceum niets met het onderzoek gedaan. „De afspraak was dat het op basis van vryblyvendheid zou geschieden", aldus pater Overeem. „Dat is ook tegen de ouders verteld. Ik heb de resultaten gelezen en ik moet zeggen met plezier, maar daarna heb ik het naast me neergelegd. We hebben een exemplaar van het boekje neer gelegd voor de leraren, maar ik ge loof niet dat die het hebben gelezen. De leden van de staf echter wel. We weten niet wat we er mee aan moeten. Er worden zoveel onderzoe ken gedaan. Dat is wel goed, want vroeger werd er geklaagd dat er te weinig aan onderwys-research werd gedaan. Vorig Jaar hebben we ech ter drie onderzoeken gehad, het Jaar daarvoor dan het onderzoek van De Groot. Het begint langzamerhand vervelend te worden. Je moet steeds maar weer leerlingen beschikbaar stellen, die dan lessen missen". Toch heeft het werk van de heer De Groot voor pater Overeen onmis kenbare waarden in zich. „Zo heb ik uit het boekje begrepen dat hoog begaafden soms moeiiykheden kun nen hebben op school. Daar zijn ook voorbeelden te over van. Toch is het volgens my ook weer zo, dat het best eens verstandig kan zyn een zwakke leerling toch naar het atheneum te laten gaan, al zou hy misschien op de havo meer passen. Dan blyft hy maar 'n keer zitten. Hy behoudt daarmee echter de kans op een universitaire 6tudle". Officiële publikaties ONTHEFFING WINKELSLUITING I.V.M. DE 3 OKTOBERVIERING Burgemeester en Wethouders van Lelden brengen ter openbare kennis, dat op vrijdag 2 oktober 1970 tot 24.00 uur en op zaterdag 3 oktober 1970 tot 0.1.00 uur des nachts winkels voor het publiek geopend mogen zijn en in de uitoefening van markthandel, straat handel en handel te water waren te koop mogen worden aangeboden of mogen worden verkocht. DRANK- EN HORECAWET De Burgemeester van Lelden brengt ter openbare kennis, dat het verbod in artikel 3. Ie lid, onder a, van de Drank- en Horecawet ten aanzien van het verstrekken van zwakalcoholische dranken niet geldt op 2 en 3 oktober a.s. voor de houders van ververslngs- tentles e.d. op het feestterrein Groen- oordhal en voor de houders van ver- vesingstentjes. die na verkregen toe stemming van Burgemeester en Wet houders. een standplaats hebben ver kregen op de Haarlemmerweg, en dat het sluitingsuur voor alle bovenge noemde verversingstentjes voor 2 ok tober a.s. is bepaald op 24.00 uur en voor de nacht van 3 op 4 oktober a.s. op 01.00 uur. SLUITINGSUUR VERGUNNINGS- EN VERLOFSLOK ALITEITEN EN CONSUMPTIE-INRICHTINGEN I.V.M. DE 3 OKTOBERVIERING De Burgemeester van Lelden brengt ter openbare kennis, dat door hem een algemene ontheffing ls verleend van het slultlnguur voor vergunnlngs- en verlofslokaliteiten en consumptie-In richtingen voor de nacht van 2 op 3 oktober en voor de nacht van 3 op 4 oktober as. tot 02.00 uur. Houders van muziekvergunningen mogen gedurende genoemde nachten tot dat tydstip muziek ten gehore doen brengen. N. J. de Groot (Foto LD/Holvast) Ook de invloed van de yver heelt De Groot onderzoent. Hy ging er da&rby van uit dat yver bestaat uit wilskracht, concentratievermogen en geheugen. Geen van deze drie eigen schappen leidden echter tot grotere resultaten. De Groot: „Nu zou men tegen deze uitkomsten een beden king kunnen hebben. En wel dat het zeer goed mogelyk is dat de wils kracht. de effectieve concentratie en I het theoretisch geheugen weliswaar i afzonderlyk niet. maar wellicht ge zamenlijk juist wel van invloed zijn cup de leerprestaties". Ook deze be- denking neemt hy snel weg. Sterker: j hij constateert het tegenovergestelde Van de leerlingen bezat 23 de mogeiykheid een duidelijke leerijver op te brengen. Het gemiddelde rap- portcyfer van hen bedroeg: 6,12. De groep van 77 die minder ijver wist op te brengen scoorde: 6,33; zo dat dus de minder yverigen hogere resultaten hadden. i Grote kloof De beschreven problemen deden zioh voor in de hoogste klassen van het oude onderwijssysteem. De Groot wilde constateren of in het mam- moetonderwys, waarin sprake is van toename van het aantal keuzemoge lijkheden. de situatie gunstiger is komen liggen. Het antwoord was een duidelijk: nee. „Evenals dit zich in de hoogste klassen bleek voor te doen, slagen de matig begaafden dei brugklas erin de hoogste cyferwaar- deringen op hun naam te brengen Maar nu de hoger begaafden. Groot en onoverbrugbaar is de kloof die hen scheidt van de doorsnee leer prestatie in de brugklas. Met een gemiddeld rapportcijfer van 5,97 staan zy te boek als duidelyk de zwakste brugklassers: zy zyn letter- lyk onvoldoende. De tol die de gro- tere zelfstandigheid van denken in de brugklas moet betalen ls dus hoog en is in feite zelfs hoger dan die. welke de ouderejaars hb6-ers en gymnasiasten in dit opzioht verschul digd bleken" Even verder zegt De Groot: „Een bang voorgevoel bedruipt ons. Het j vedmoeden ryst namelyk dat de ken- I nelijk ook in de brugklas optredende 1 tendens van omgekeerd evenredigheid van schoolcyfers en begaafdhelc haar stempel wel eens zou kunnen drukken op de door de docenten voorbereide en verstrekte adviezen voor de richtingskeuze der leerlingen. Als immers mocht blyken dat de ge middelde schoolcyfers der brugklas sers door de docenten als maatstaf worden gebruikt om het niveau te I bepalen, waarop de verdere opleiding der leerlingen zich het beste zou kunnen bewegen, dan kan op zyn minst verwacht worden dat velen on der de hoger begaafden naar het laagste opleidingspeil zullen worden verwezen". „Nu zou er niet het minste be zwaar zyn tegen een dergebjk paral lel-houden van schoolcyfers en keu- zeadviezen. indien de schoolcyfers maar parallel gingen met de be gaafdheidsniveaus en dus met de mate van zelfstandigheid van denken der brugklassers. Daar is echter geen sprake van. Dit betekent voor de hoger begaafden dat hun van school weke min of meer de pas wordt af gesneden voor een misschien moei zame, maar toch passende evolutie. Juist zy hebben als hoger begaafden de mogeiy kneden in zioh om zich op den duur via een optimale universi taire vorming tot beoefenaars van de vrije en leidinggevende beroepen te ontwikkelen. De kans om het lyceum als mis schien dan wel een zwakke leerling met vallen en opstaan te overleven, die in het lyceum „oude styi" aan wezig was, wordt nu by het lyceum „nieuwe styi" by voorbaat zo niet onmogebjk gemaakt dan toch aan zienlijk belemmerd". „De leus het zittenblyven tot een minimum te beperken wordt op deze wijze onge twijfeld waargemaakt, maar dan wel voor namely* ten koste van de boter begaafden", LEIDEN Begaafdheid en intelligentie zijn begrippen die elkaar beslist niet dekken. Intelligentie-onderzoeken zijn vol gens dr. N. J. de Groot, directeur van het Instituut voor Be gaafdheidsonderzoek in Leiden, afschuwelijke zaken. De Groot over het intelligentie-onderzoek: „Toepassing van het intelligentie-onderzoek is in strijd met de geestelijke volksgezondheid en kan met name bij de onderwijs-determinatie ernstige gevolgen hebben". En over beroepskeuze adviseurs: „Die lopen met oogkleppen op. Die mensen werken nu eenmaal met het intelligentie-onderzoek en een overschakeling op het begaafdheidsonderzoek zou voor hen nog meer dan een Copernicaanse omwenteling zijn". Een van de vele bezwaren van De Groot tegen de Intelli gentie-tests is het gebruiken van de tijdslimiet. „Begaafd heid van denken en tijdsduur van denken zijn echter aller minst hetzelfdezeer veel factoren zoals nervositeit, ergernis, frustratie, gezichtsvermogen, vermoeidheid, getralndheid heb ben niets met begaafdheid te maken, maar zij treden op en beïnvloeden de denktijd en daarmee evenzeer de score van de I.Q." De betrouwbaarheid van het intelligentie-onderzoek schom melt volgens de heer De Groot rond de dertig procent, terwijl zijn methode een betrouwbaarheid heeft van boven de negen tig procent. Bij zijn onderzoek-methode speelt tijd geen enkele rol. Het gaat er daarbij om lagere en hogere verantwoordelijk heid van de mens te meten. Dat gebeurt door hem met opgaven te confronteren, die elk de eigenschap bezitten een van die verstandelijke vermogens op een willekeurig moment tot leven te doen komen. Zodra het verstandelijke proces op gang komt om een oplossing te zoeken zal het proberen een optimale concentratie op te brengen. Een concentratie die overigens gestoord dreigt te worden door allerlei factoren van buiten af. De meetprocedure van het begaafdheidsonderzoek is op dit verschijnsel gebaseerd. De proefpersoon moet tijdens'tonder- zoek met de wijsvinger op 'n toetsenbord een continue tikbewe- glng maken, hetgeen betekent dat het op dat moment ge wekte verstandelijke proces van het begin af aan onderhevig is aan storing. De verschillende gewekte verstandelijke pro cessen zullen zich tegen deze storing verzetten, waardoor on regelmatigheden in het tempo voorkomen. Onregelmatigheden die naarmate zij sterker zijn een lager en naarmate zij zwak ker zijn een hogere begaafdheid van het betrokken proces aangeven. Dit is af te lezen van een curve, die de tikbeweging heeft vastgelegd. Met het afnemen van het beschreven onderzoek zijn onge veer twee uren gemoeid. De uitwerking kan met een com puter in enkele ogenblikken geschieden. In zoverre ls het proces ook niet meer uniek. De interpretatie van de gegevens is echter een punt waarvoor een hoge graad van deskundigheid nodig is. In Nederland zijn slechts twee men sen ,die hiervoor voldoende inzicht in de materie hebben. Een ervan is de heer De Groot, de tweede zijn assistent. Uit de resultaten kunnen zij twee dingen lezen. Het be gaafdheidsniveau (het peil van de verstandelijke processen) en de begaafdheidsstructuur (de verhouding van het peil van de verstandelijke processen onderling). Zo zou men uit de begaafdheidsstructuur kunnen constateren, dat iemand een uitgesproken .muzikaal vormgevoel heeft en uit het begaafd heidsniveau, dat dit echter op zo'n laag peil staat, dat hij altijd een slecht muzikant zal blijven. Aan deze wetenschap alleen heeft een proefpersoon niet veel. Hij wil ook weten als dat mogelijk is in welke richting hij met het meeste succes zijn verstandelijke vermogens moet inzetten. Ook dat kan De Groot hem vertellen. Dat is mogelijk door zijn begaafdheidsprofiel te vergelijken met bestaande be gaafdheidsmodellen. Een begaafdheidsmodel is een normaal begaafdheidsprofiel van alle 24 lagere en hogere verstande lijke vermogens. Met dit verschil dat het profiel ditmaal niet representatief is voor de enkele proefpersoon, maar voor de hele selectieve groep. Men zou zo'n model kunnen maken van een technisch tekenaar door deskundigen te vragen een aan tal goede technisch tekenaars zich aan het onderzoek te laten onderwerpen. Uit de zo tot stand gekomen profielen maakt met een gemiddelde, dat dan representatief geacht kan worden voor de betrokken beroepsgroep en waaruit men dan de eisen kan aflezen waaraan een technisch teke naar moet voldoen. In zijn boek geeft de heer De Groot aan welke eisen voor een aantal beroepen op deze manier tot stand zijn gekomen. Het begaafdheidsprofiel van een leerling kan met deze mo dellen vergeleken worden en zonder moeite is het dan moge lijk de meest geschikte richting aan te wijzen. Op dezelfde wijze is het mogelijk bij vacatures de juiste man op de Juiste plaats te brengen: men heeft slechts het profiel van de kandidaten met het model voor het beroep of met het profiel van de voorganger te vergelijken. Het onderzoek biedt nog meer mogelijkheden. Door de onderlinge verhouding van de verstandelijke processen en het niveau kan men op eenvoudige wijze bepaalde geestelijke ziektebeelden herkennen. Zo vond de heer De Groot tijdens zijn onderzoekingen een jongen met een psychopatische inslag. „Hij zou bij het minste of geringste agressief kunnen worden. Hij hoorde niet in zijn klas thuis", vertelt hij „Aan de hand van dit onderzoek kunnen we ook consta teren hoelang bepaalde bewegingen in Nederland zoals provo en de kabouteracties het zullen uithouden", beweert de Leidse filosoof. Het lijkt hem echter niet raadzaam zijn bevindingen hierover aan de openbaarheid prijs te geven. Toelichten wil hij zijn bewering wél. „De gangmakers van deze bewegingen hebben een hoog begaafdheidsniveau, dat betekent dat zij erg zelfstandig en individualistisch optreden. Ze trekken een grote groep lager begaafden aan, die zich juist wel makkelijk aanpassen en weinig zelfstandig zijn. Na verloop van tijd raken de gangmakers echter uitgespeeld. Ze krijgen van hun groep geen tegenspel. Ze hebben er dan geen zin meer in en stappen eruit. De anderen zijn dan niet in staat de zaak voort te zetten". Dat zijn maar enkele van de vele toepassingen van het begaafdheidsonderzoek. Het zou op vele gebieden toegepast kunnen worden. Een zeer belangrijke toepassingsmogelijk heid vindt De Groot het onderwijs. Hij gelooft stellig dat zijn methode daar op den duur algemeen opgang zal maken. Hoe lang dat zal duren weet hij niet. De eerste jaren is er nog geen kans voor. Het onderzoek neemt op de eerste plaats te veel tijd in beslag. Het geschiedt strikt individueel, wat ook geldt voor de bespreking, die vaak ook twee uur duurt. Daarbij beschikt men (voorlopig) nog niet over de mensen die de gegevens kunnen interpreteren. -Dat betekent dat voorlopig de beroepskeuze-adviseurs nog met de intelligentie-test blijven werken. Dit zeer tot onge noegen van de heer De Groot. „Het heeft een betrouwbaar heid van dertig procent, maar je weet niet welke dertig procent dat zijn. Je kunt net zo goed de honderd tests in een hoed gooien en er dertig uitnemen. Dan ben je net zover". Over het geopperde bezwaar, dat een juiste bepaling van de meest geschikte richting voor een leerling wel eens iets snel heen. Hij gelooft niet dat er misbruik van dit systeem zal worden gemaakt in die zin en daarbij: „Ik geloof dat dwangmatigs zou kunnen krijgen, stapt de heer De Groot de positieve effecten ver in de meerderheid zijn". HANS-LUDO VAN MIERLO

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1970 | | pagina 11