arel Appel-expositie van internationale allure I De moord op de schrijvers Ex-provoraadslid heeft moeite om werk te vinden Centraal Museum te Utrecht: 1.' llllllllliiiililülllllll van vrouwen LITERAIRE KRONIEK VAN CLARA EGGINK Irene van de Wetering [DAG 26 SEPTEMBER 1970 LEIDSCH DAGBLAD die, iho- itige RECHT (GPD) Het idee is van dr. Gans geweest: een tentoonstelling ma- it de honderden schilderijen die Karei bewaarde in zijn „Chateau Maillotin" Franse Molesness (departement Yon- ftferken die hij nooit had willen ver- of schilderijen die hij wel had willen verkopen maar die nooit verkocht zijn, kort om, die er nog waren en die voor het meren- leel nog nooit waren geëxposeerd. Het was ook dr. Gans, de man van het „musement", die het contact heeft gelegd met het Centraal Museum in Utrecht en die naam heeft be- bedacht: „Appels oogappels". hangen ze dan in de zalen museum, zestig stuks, met een geweldige overzichtsten- lling vormend van de volgend wordende kunstenaar. Appel aiet op ons te verbazenbij al- we 'n de loop der jaren van ibben gezien, blijkt hij ook dit petto te hebben, een troef, de hand, een appeltje voor de Jammer alleen dat we één m zijn werk hier missen. Een ie overigens altijd in het don- gebleven: zijn erotische werk ook altijd in de schatkamers kasteel bewaard gebleven, uist deze zomer is het naar trospectieve in Stockholm ge- vandaar reist het, zoals de ons vertelde, naar Amerika. is dit een volkomen vol waardige overzichttentoonstelling van het meest bezeten schildersge nie dat Nederland na de oorlog heeft voorgebracht. Schilderij voor aardappelen Om te beginnen bij het begin: daar is het werk uit de stormachtige dagen van de experimentele groep, toen Appel nog een onbekende straat arme Amsterdamse jongen was: al tijd bereid een schilderij te verruilen voor een bord aardappelen. Nu moet men wel een vraagteken zetten ach ter de Jaartallen, want sinds de groep onder knetterende ruzies is ge ëxplodeerd, is het een prestigekwes tie geworden wie het eerst experi mentele schilderijen heeft gemaakt Als men hier 1946 en 1947 ziet staan, kan men zich afvragen of de catalo gus zich niet één of twee jaartjes vergist. Maar goed, die 'maanmannetjes' is een erg leuk schilderij. Vagelijk herinnerend aan Klee, al ziet men hier ook al de wielen, in die tijd een vast motief in het werk van Con stant. Het markeert een pril begin, dat is duidelijk. 'Vis. vrouw en haan' is al veel ver der. Appel wist toen al wat hij deed en het typeert de periode die haar hoogtepunt vond in de geruchtma kende tentoonstelling van de experi mentelen in november 1948 Veel mooi werk is er uit de hierop volgende jaren, toen Appel met een "dunne" schilderwijze een byna klas sieke helderheid bereikte. Zo'n 'vier kante kat' behoort zeker tot het bes te van wat hy in die tijd maakte. Appel verhuisde naar Parijs en in de nabyheid van die stinkende leerlooie rij in de Rue Santeuil werd zijn werk meteen ruiger, geladener. In zijn 'Zwarte maagd' en 'Straatzangeres' begint het geweld al te grommen dat in de komende Jaren zijn werk zal teisteren. Hij verruilt het penseel voor het plamuurmes en het onweer breekt los. De tijd van de "action painting" van de tegen het doek gesmeten en gespoten verf is aangebroken. Het bliksemt en dondert. Kleuren en vor men vinden in een roffel hun weg naar het doek. Dit is de Appel van het veel misverstane 'ik rotzooi maar wat aan'. Pure agressie in verf. Marsman heeft het vitalisme uitgevonden, maar wat Appel ooit zou bereiken is hem onbekend ge bleven. En daar middenin staat dan in eens een 'vrouw voor spiegel', een hoogst merkwaardig rustpunt in de kokende zee van die Jaren. Of hem opeens de herinnering aan zyn Am sterdamse tijd is overvallen? „O ja. dat deed ik toen zo". Zou men uit dee collectie een keus mogen doen, men zou dit fascinerende stuk met een onder zyn arm meenemen. Flirt niet pop-art Voor het eerst krijgen we nu in een afzonderlijke zaal een nadere kijk op Appels flirt met de popart. Doeken, volgestouwd met goedkoop kinderspeelgoed: trompetjes, auto's zaklantaarns en op één doek zelfs vijfentachtig poppetjes. Al deze 'pop petjes—art' zoals hij het zelf noemt, ls ontstaan in New York in 1963. Een enkel ding hebben we vijf Jaar geleden al in het Stedelijk gezien. Hier heeft men de zaak. zo niet com pleet, dan toch in voldoende aantal om van een 'periode' te kunnen spre- I ken. Uit de Jaren daarna is er een se rie portretten, waarvan vooral de laatste een nieuwe ontwikkeling aan duiden. De storm is gaan liggen. Appel is langs een omweg van bijna twintig Jaar weer aangekomen by de helderheid van 1950 '51. Hij brengt nu houtreliefs aan op zijn doeken; op zyn „poes met vogeltje" zon der voorbehoud een meesterwerk zelfs tien lagen dik. Men merke op dat het hout hier heel anders wordt gehanteerd dan we van Appel j gewend zijn. Zeer bewust dient het nu om een diepte—effect te verkry- gen, om weg te komen uit het platte vlak. Waar deze ontwikkeling toe zal leiden, valt moeilijk te voorzien, want met Appel sta Je altijd voor verrassingen. Deze tentoonstelling van interna tionale allure blijft open tot 15 no vember. Dagelyks kan men ook Jan Vrijmans Kleurenfilm over Appel zien en een diaklankbeeld. In de tuinzaal is een creatieve werkplaats voor kinderen van 6 t/m 14 Jaar in gericht «woensdag, zaterdag— en zondagmiddag van twee tot vijf uur) en een crèche voor kinderen van 3 tot 6 jaar (woensdagen zondag middag lllllllllllllllllllll Kijkje op vrouwen (en mannen) Waar let een man het eerst op als hij een vrouw nakijkt? Volgens Elle kijkt meer dan veertig procent van de mannen in de eerste plaats naar de „algemene houding" van een vrouw, pas daarna naar het gezicht, vervolgens naar haar benen. Daar na komen haar kleren, haar ogen en haar manier van lopen. De boe zem is op het ogenblik blijkbaar vrij onbelangrijk: slechts drie procent van de ondervraagde mannen geeft GEORGE PALOCZI- HORVATH: „De Schrijver en de Kommis- saris. (vertaling) Uitg.: Nijgh en Van Ditmar, Den Haag. ..Het bureaucratisch toe zicht op de schrijvende hand." Zo formuleert S. Vestdijk in zijn voorwoord bij dit boek, het onderwerp en de gevolgen daar van. Tegen het einde ken schetst hij het boek als volgt: „het boek van Paloczi, die ons aan de hand van nuchtere fei ten de geest belaagt toont op een wijze zoals men vroeger niet voor mogelijk had gehou den." De schrijver is een Hongaars auteur en Journalist. Voor de tweede wereldoorlog was hij re dacteur buitenland aan een li beraal dagblad. Door de nazi regering van 1940 werd hy af gezet en vluchtte naar ge allieerd gebied. In 1947 keerde hij terug naar Hongarije en werd twee Jaar later door de Sowjets voor vijf Jaar in de ge vangenis gezet met bij zijn in vrijheidstelling een schrijfver bod. Bij de opstand van 1956 was hij een leidende figuur. Hij ontsnapte ditmaal naar Enge land. Hij is kennelijk een van die lieden van wie ChroesJ- tsjow. schrijvende over de Hon- j[ gaarse opstand in 1957, gezegd heeft: „Maar niets van dit al les zou gebeurd zijn als er od tijd een paar schrijvers waren neergeschoten Een boek als dit „De Schrij ver en de Kommissaris" is ty pisch een werk waarvan de aanhaneers van de communisti sche dictatuur ik zeg niet van het communisme onmid dellijk zullen schreeuwen dat de inhoud bestaat uit: het proleta- riaat-vijandige, kapitalistische, reactionaire, fascistische, klein burgerlijke, contra-revolutionai re, individualistische, de party- verradende, trotskistische leu- echter moeilijk kunnen ontken nen dat in Paloczi's boek het bewijsmateriaal, alle citaten en teksten, uit deze communisti sche dictaturen zelf komen, te weten uit de USSR, Polen, Hon garije, Tsjecho-Slowakije, Bul garije, Roemenië, de DDR, Chi na. Noord-Korea. Noord-Viet- nam, met bronvermelding en datum. Door de Westeuropese pers worden we een enkele maal wel op de hoogte gesteld van exe cuties, gevangen zetten, ver bannen naar kampen en zelf moorden van schrijvers in de o.a. „De Zon schijnt over de Sjankgan Rivier" waarvoor zij in 1953 de Stalinprys. letwel, had ontvangen, ter hervorming het vernederende werk opge dragen de stoepen te schrobben en als werkvrouw het gebouw van de schrijversbond in Peking schoon te houden. Dit alles ter wijl die schrijvers stuk voor stuk lid van de communistische partij zyn. De reden van de Europese zwijgzaamheid over deze zaak zal wel zijn dat ener zijds de pers schrijvers niet be langrijk vindt en anderzijds, dat sommigen vrezen voor anti- USSR. Aan het geval Pasternak (1958) werd aandacht besteed vanwege het feit dat zijn ro man „Dr. ZJivago," verschenen in Italië, in dat Jaar werd be kroond met de Nobelprijs. Toen bleek dat de roman niet „van geringe waarde" was zoals het partij-kommissariaat voor de kuituur eerst had gepubliceerd, werd Pasternak egroyeerd uit „De bond van schrijvers," de titel Sowjet-^schrijver werd hem ontnomen en voorts werd hem meegedeeld in officiële vorm dat „een smadelijk einde zowel Dr. ZJivago, die herrezen Ju das, als de schrijver wacht, wiens lot het zal zijn de ver achting van het volk te dra gen." Dat er in de USSR wat hun lot betreft duizenden Pas- ternaks rondlopen, zowel tijdens als na het regiem van Stalin, wordt ons zelden verteld. Een groot deel wordt geliquideerd, een overgroot deel zit opgeslo ten, de rest wordt het schrijven verboden en ze worden ge straft. In China werd de oude communistische schrijfster van links te worden aangezien. Doch als men een bewijs wil vinden voor het belang van schrijvers, dan vindt men dat wel hier, waar de knechten van de dicta tors geen letter naast de andere laten om het ras van de pen te vernietigen. Deze anti-culturele woede treft niet alleen de schrijvers. In Mao's China heb ben de arbeiders moeten vech ten nee, niet voor een acht urige werkdag, maar voor acht uren slaap. Men heeft daar ook een poging ondernomen om de gevangen en verbannen schrij vers te vervangen door arbei ders en boeren en dezen bij wij ze van onbetaald overwerk aan het schrijven te zetten naar partijvoorbeeld. De resultaten hiervan publiceerde het Nieuw China Persagentschap op 24 sept. 1958 als volgt: „Op het gebied van literatuur en kunst is er een toename van creatief werk onder de (arbeidersklasse als nooit te vorenIn de provincie Hopei houdt de helft van de bevolking van 400.000 mensen zich bezig met de een of andere vorm van literatuur of andere artistieke creatie. Er zyn thans creatieve groepen in ieder dorp en iedere familie heeft haar eigen schrijvers. Zy hebben reeds 1.4 miljoen eenhe den geproduceerde gedichten, balladen, en korte verhalen of schilderijen 300.000 arbei ders en boeren in de provincie Kiangsoe hebben 10 miljoen een heden geproduceerd" enz. enz. In Noord-Korea werd in 1958 een groot deel van de schrijvers en andere kunstenaars naar fa brieken en dorpen gestuurd „om de genoegens en de onge makken van de arbeiders te de len." In het volgende Jaar was van dit reisje, dat vrijwillig heette, nog niemand terug. Het is duidelijk dat het pa troon van de kommissarissen, zowel als dat van de zich ver zettende schrijvers in al deze landen hetzelfde is. Overal wor den de schrijvers nu berispt, verboden, gezuiverd, gevangen genomen en vermoord. Overal houden de auteurs, ondanks hun wanhopige positie, vast aan hun opvatting dat aangeboren talent een grotere rol speelt voor hun werk dan vastheid in de leer van Stalin, dat de regering zich niet moet mengen in zuiver lite raire problemen en dat pers en radio vry moeten zijn om het publiek naar waarheid in te lichten. Simpele zaken in onze onschuldige ogen, echter niet achter het ijzeren gordijn waar men blijkbaar zoveel te verber gen heeft, dat hun ideaal alleen maar gebruikt wordt als stok achter de deur. Maar er zit blijkbaar ook een psychologi sche haat tegen alles wat kunst is achter, gehoord de woorden van Fadejew, algemeen secre taris van de bond van schrij vers: „Als hyena's konden typen en Jakhalzen de vulpen hante ren, zouden zij schrijven als T. S. Eliot, Eugene O'Neill. Dos Passos. Jean-Paul Sartre en André Malraux." Des literair "Metators eigen woorden. toe. in de eerste plaats naar dit de tail te kijken. Wat de vrouwen betreft: zij letten volgen deze enquete ook in de eerste plaats op de algemene hou ding van de mannen die ze ontmoe ten, maar richten onmiddellijk daar na de blik op zijn ogen. Vervolgens zijn figuur en zijn gezicht, daarna achtereenvolgens op zijn handen en zyn haardos. De inhoud van zijn portefeuille blijkt onbelangrijk slechts één procent van de vrouwen ziet die portefeuille als detail num mer een Waar mannen van houden: vooral van „echte vrouwen" (ruim tachtig procent) en soms van de zogenaam de „kindvrouwtjes' (nog geen twin tig procent). Vooral van blonde vrouwen «veertig procent), pas daar na van donkerharige types (zeven endertig procent), terwijl de rest door kastanjebruine en rossige ty pen wordt aangetrokken. Vrouwen daarentegen zien graag donkerharige mannen (ruim veertig procent), pas daarna blonde typen «ruim twintig procent), terwijl ze ventien procent zich uitspreekt voor het grijsharige type. Wat dat be treft is het maar goed dat er haar verf bestaat, want de grijze vrouw kómt by de mannen niet een6 ter sprake. Breiwerkjes Er staan een reeks lange win- teravinden voor de deur. er zit weer een heleboel „breisel" in de winter mode, dus wie zelf breien wil heeft, twee mooie argumenten. De volgen de (zelfgebreide)zaken passen in het wintermodebeeld 1970: jurken met ingebreide ruitpatroontjes: grote ro de grofgebreide collen die (even tueel in constrasterende kleur) op gebreide kleding worden gedragen; gebreide midljurken In veelkleurige breedtestrepengebreide hoedjes, mutsen en reuzensjaals; openhan gende bebreide maxlvesten die tot de enkels reiken. ADVERTENTIE Brood(nodig) Fanatieke vermageraarsters mogen we deze voedingstip niet onthou den het weglaten van brood uit het dagelijks menu heeft wel tot gevolg dat er minder boter, margarine en ander broodsmeersel en belegging wordt geconsumeerd, maar ook min der vitamines en voedingszouten. Bruin brood is een belangrijke leve rancier van ijzer en vitamine-b en daarom is het niet verstandig om brood geheel of gedeeltelijk van het dagelyks menu te schrappen. Beter is het om de calorieenvermindering te zoeken in het vermijden van vet beleg en overdadig smeersel. Door Edith Kruidhof AMSTERDAM (GPD» Irene van de Wetering (31), ex-provo, ex- provoraadslid, heeft een benauwd jaar achter de rug. Meer dan een half jaar heeft ze getracht geschikt werk te vinden, maar steeds werd zij afgewezen. Momenteel werkt zy in een biblio theek („ik heb niet veel nodig") maar zij blijft bezorgd over het lot van honderden anderen, die hetzelf de ervaren hebben als zy „Jon gens, die zich niet kunnen weren, die een afwijkend oordeel over het maatschappelijke leven hebben en toch willen werken". Irene van de Wetering (o.a. be kend Van het „Witte wijvenplan") heeft het laatste Jaar de nadelen van wat zy noemt „de behoudzucht van de oude vertrouwde maatschappij" aan den lijve ondervonden". .Alen liet mij wel komen, wilde me zien. maar soms alleen om een rot opmerking te maken over de Dam". Terwijl VPRO's gesluierde voice ..good night" over de donkergewor- den beeldbuis lispelt, werpt Irene nog een laatste blik op het scherm. „Dat vind ik zo leuk om te horen", zegt ze met een lachje in haar ern stig kijkende ogen. Het avondje „kij ken" zit erop. ..Niet zo goed", oordeelt ze. maar dat verwondert me niet zo". Ze heeft genoeg van het dilettan tisme. Ze wil ook nergens echt bü betrokken zyn. „Ik wil niets zijn, een beetje sud deren voor mezelf. Overdenken wat er zo allemaal gebeurd ls de laat ste jaren". Irene van de Wetering oordeelt snel en gemotiveerd over Kabouters en Dolle Mina's. „Dat is niets voor mij. Te zeer een massaal gebeuren in hun eigen ogen. Het lijkt wel of je met kleuter-ideeën uit een ver ver leden te maken hebt. Nou ja, de enige fatsoenlijke manier om femi niste te zijn, ligt dan momenteel misschien in het Dolle Mina zijn. Maar ik vind het niet veel meer dan het Kabouter gedoe". Ze voelt zich verloren tussen deze groeperingen, die niets te maken hebben met de oude provo, noch met hun idealen. „Teveel egoïstisch gezeur", zegt ze en ze noemt het een jammerlijk verval van het „levende Amster dam". Niet dat ze zich over deze ontwikkeling verbaast. (,Je treft het overal; niemand heeft meer zin om iets daadwerke lijk op touw te gaan zetten. Die lust wordt Je nelemaal ontnomen, ge woon door de houding van de mas sa, de maatschappij .waarmee we steeds weer geconfronteerd worden'. Zelf is ze best tevreden met haar baantje op de bibliotheek, ofschoon het niet haar ideaal is. „Ik zit nu op een afdeling, waar ik blaadjes en tijdschriften e.d. moet sorteren. Dus ben ik weer overal bij betrokken. En dat wilde ik niet. Maar de omgeving is lekker rustig. Bovendien: ik ben er het mens niet naar om niets te doen, dus doe ik gewoon dat werk maar. Maar er zijn groeperingen genoeg, die niet eens meer een baantje zoe ken. Ze weten bij voorbaat al. dat ze afgewezen worden. Dat vind ik erg". Irene van de Wetering heeft tij dens haar werkloosheids-periode regelmatig contact gehad mot Jon gens van b.v. de S. J. Socialistische 1 Jeugd), de ASVA (Studenten vereni ging) en jongens uit het onderwys- front. „Zij vroegen mij verbaasd, waar om ik me nog zo druk maakte. Zij probeerden niet meer achter werk aan te gaan. Ze waren al vaak met hun kop tegen de muur gelopen .Nu blijven ze gewoon wachten, tot ze ergens een voet aan de grond krij gen", zegt Irene, die zelf wel stug doorzette. „Ik wil gewoon werken, waarom? Omdat ik niet niets kan doen. Ik heb ongeveer twaalf tot twintig keer gesolliciteerd. Voor sommige baan tjes was ik niet geschikt. Och dat ls nu eenmaal zo. Maar het wordt minder leuk. als je zelfs het een voudigste baantje niet krijgen kunt Want in hun idee ben ik dan die juffrouw, die moeilijkheden komt maken, In myn hart geef ik ae wel gelijk hoor. Want ik zal zeker elke zere plek opzoeken en er tramme lant omheen maken. Maar goed. daarmee had ik geen werk. Zelfs mensen, die me kenden en die me aan een baan wilden helpen, lieten het. als het puntje bi) paaltje kwam afweten. Iemand zei tegen me: „hoe denk je, dat het in de stad vallen zal, als ze horen dat we je hier een baan gegeven hebben?" Dan valt mijn mond open van verbazing. Mijn image heeft me weinig goed ge daan". Een andere ervaring ligt haar nog zwaar op de maag. „Voor een waan zinnig hoog salaris kon ik werk krij gen by de opbouw van een wijk. Werk, dat helemaal in mijn straat- Je ligt. Toch presteert men het nog om me te vragen wat ik met myn kinderen doe 'twee. onder de toen jaar). Ze begrijpen niet, dat je met zo'n salaris wel drie hulpen in huis kunt nemen, maar ze vonden dat toch niet verantwoord. Dus greep ik daar wéér naast". Voor zichzelf ziet ze het niet zwaar In „Ik heb altijd een redelijk be- staantje gehad. Ik kom er gewoon wel. Als ik maar genoeg verdien om mijn vaste lasten te kunnen be talen. vind ik het prima. MUn kin deren hebben financieel niets nodig. Maar wat gebeurt er met al die men sen, die financieel gezien moeten en w 1 1 I n werken, maar op de zelfde manier als ik niet aan de slag komen. Weet Je. het la gewoon een behoudzuchtige trek van de mas sa. Ze durven het niet aan om jon ge, vooruitstrevende mensen op ris kante plaatsen in de maatschappij te zetten. Tijdens haar raadslid-priode heeft Irene van de Wetering zich vaak ge noeg verbaasd getoond over de gro te kloof, die tussen de ouderen ea de jongere generatie ontstaan ia. Ze heeft ook geprobeerd erover te praten, met burgemeester Samkal- den. Een gesprek dat echter niet verder ging dan wat algemene in begripsverwarring eindigende dis cussies. Over burgemeester Samkalden zegt Irene niets dan goeds. „Een in teger persoon met een geweldig spraakvermogen. Maar Je kunt niet met hem communiceren. Met nie mand overigens als het over geves tigde ideeën gaat. Zolang men nog de mening huldigt, dat de politie or ders opvolgt en er van geweldple ging geen sprake ia. blijft het toch bij het bouwen van instrument*» binnen de structuur".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1970 | | pagina 13