Italiaanse kunstvervalsers het vuur aan de schenen Camus, de 'onvoltooide' Van expeditieknecht tot mimespeler Politie in het offensief Peter en Adriaan: LITERAIRE KRONIEK VAN CLARA EGGINK ZATERDAG 25 JULI 1970 LEIDSCH DAGBLAD (Van onze correspondent Rudolj Bakker) ROME (GPD) Over niet al te lange tijd is er voor kunst- vervalsers in Italië geen droog brood meer te verdienen. Op de politieschool in Rome is zojuist de eerste jaarcursus ten einde, waar werd onderwezen hoe valse kunstvoorwerpen kun nen worden herkend en opgespoord. Het is althans volgens de organisatoren de eerste en de enige in de wereld. I met de6 te meer overgave naar het I valse in de kunst kunnen zoeken Het hoofd van de school is een broodmagere, kleine man die voor een Italiaan in de zomer heel veel in beweging is. Luigi Luglie heeft de wind er onder, maar dat moet ook, want de hele school telt zo'n duizend leerlingen. Die worden in de meer conservatieve vakken op geleid zoals het determineren van vingerafdrukken en het ontrafelen van criminele raadsels in het alge meen. Naast de valse Etrusken heeft Luigi Luglie in lange vitrines dan ook een heel wapenarsenaal, valse bankbiljetten, valse sleutels en een kleurig prentenboek met de afbeel dingen van mannen wie de hals doorgesneden is, of die op andere gewelddadige manier om het leven zijn gebracht. Volgend seizoen beginnen de cur sussen weer en over een paar jaar zijn er dertig tot veertig Italiaanse kunst-speurneuzen klaar die de on derwereld in Rome. Milaan en Flo rence het vuur na aan de schenen zullen leggen. Want hier zijn de cen tra van het kunstvervalsen. Terwijl het tekenen en schilderen „in de trant van" en dan liefst nog met de handtekening van de nagebootste er onder, een internationale bezigheid is, hebben de Italiaanse vervalsers hun specialiteit. Dat zijn Etruskische vazen, beelden, potten en pannen. Behalve dat de echte het land uit worden gesmokkeld tegen fabelach tige prijzen (hoe dit te voorkomen, wordt op de politieschool ook ge leerd), worden er ook nog Etruski sche voorwerpen nagemaakt en die worden, naar men gevoeglijk kan aannemen, aan de Amerikanen ver kocht. De leider van de politieschool in Rome, Luigi Luglie, laat door zijn mannen zo een hele serie nage maakte Etrusken op zijn glimmen de bureau neerzetten en hij kwakt er nog wat vervalste schilderijen naast. Maar deze zijn door de leer lingen gemaakt, op de cursus „hoe herken ik oude barsten in de verf van nieuwe barsten in de verf." De leerlingen voor de cursus worden pas na een ernstige selectie toege laten. Ze kunnen bijna allemaal schilderen of beeldhouwen. Hun werken hangen of staan dan ook in de gangen van de enorme politieka zerne. waarvan een vleugel als school is ingericht, een van de twee in heel Italië. Hoewel deze politione le kunstwerken er duidelijk de spo ren van vertonen dat ze op zondag werden geschilderd, moet er aan worden toegevoegd dat deze zon dagsschilders met de meeste over gave schilderen en dat ze als poli tiemannen dan ook door de week poort te voorzien met een nauwkeu rige beschrijving ervan, Sommige Italiaanse schilders zijn zó in trek dat het, dubbele aantal werken van het ooit door hen voort gebrachte in de handel is. Zo is be kend dat de schilder Ottone Rosati ongeveer 4000 doeken in zijn leven maakte. Na zijn dood in 1957 werden er al zesduizend geteld. De biograaf van Rosati, een zekere Pietro Santi. vond zijn eigen handtekening ver valst op een vals document dat bij een valse Rosati behoorde. Een andere dode Italiaanse schil der heet Filippo de Pisis. Hij liet maar liefst 18.000 doeken na bij zijn dood. Nu zijn er al 40000 Een le vende schilder, Mino Maccari, be kent dat het herkennen van een ver valsing voor de kunstenaar langza merhand wel zo iets als een status symbool geworden is. Een Italiaanse schilder, Guttuso geheten, raakte eens zo in razernij toen er weer iemand bij hem kwam om zich te beklagen over een valse Guttuso die hü had gekocht, dat de schilder het valse doek uit de han den van de bezoeker scheurde en het op zijn knie in stukken brak. Daarop stelde de bezoeker een klacht tegen Guttuso in, omdat hij eigendom had vernield en Guttuso was verplicht een echt schilderij van zichzelf als schadevergoeding te betalen. Maestro Een heel bijzondere rol in de we reld der vervalsingen speelt de ne gentigjarige „maestro" Giorgio de Chirico. De oude man. die eens als de aanvoerder van de surrealisten werd bejubeld, maar die sinds 1930 is teruggevallen in een salonachtige stijl die de meest absolute breuk met zijn oorspronkelijk kunnen be tekent. ziet overal om zich heen al les vals. De Chirico, die in Rome woont, is er om berucht dat hij on verwacht kunsthandels binnenstormt Wet De Italiaanse wetgeving op het maken van vervalsingen dateert van 1931, maar er staat nu een nieuwe op stapel. Zo dramatisch loopt het daarin voor de vervalsers I nu ook weer niet afvan zes maan den tot drie jaar gevangenisstraf en boetes tot viereneenhalf duizend gul den. Het enige moment waarop de wet in het vervalsen kan ingrijpen is wanneer de imitator de handteke- J ning van de geïmiteerde nabootst op het valse doek De oplossing is dan ook dat de ene vervalser het doek schildert en een andere specia list alleen de valse handtekening plaatst. Een andere truc is dat wel iswaar de naam van de geïmiteerde wordt aangebracht, maar dat daar overheen weer verf wordt gesmeerd en de handtekening van de verval ser. Als de verf eventueel afbrok kelt, kan de oplichter schynheiüg uitroepen dat hij nooit heeft gewe ten over een echte X of Y te hebben heengeschilderd. List Een vervalserslist is ook nog. dat het object in kwestie over de grens wordt gesmokkeld en dat daar een uitgever er toe wordt overgehaald een afbeelding er van te publiceren in een kunstencyclopedie of in een studiewerk Kunsthandelaren zijn er dan ook al toe overgegaan hun ech te kunstwerken van een soort pas- Luigi Luglie: politie-ex pert voor vervalsingen. CONOR CRUISE O'BRIEN: Albert Camus. Ultg. Meu- lenhoff. Amsterdam ALBERT CAMUS Dagboek Uitg. De Bezige By, Am sterdam. (Beide in vertaling). Het laatste woord over Albert Camus zal werkelijk nog wel niet gezegd zijn en terecht. Deze te vroeg gestorven auteur hij was 56 Jaar toen hy in Frankrijk bij een auto-ongeluk het leven verloor van o.a. L'Etranger, La Peste, Le Mythe de Sysyphe, Caligula, was een mens die precies die ene grein meer ln zich had waardoor hij de wereld de enige richting aan kon wijzen. Niet de richting van een politiek, filosofisch, sociaal of religieus systeem dat niet zon der waarde behoeft te zijn maar de richting die het individu op moet ondanks deze systemen. Toch had hl) niets van een aan voerder of een profeet. Hij was de man die „nee" zei tegen elke Idee die tot collectivisme leidde, omdat hij in collectivisme altijd weer het bezoedelende streven naar macht zag binnensluipen Waar macht is zijn onderdruk ten en dit laatste begrip was het dat botste tegen zijn opvatting van vrijheid. Een persoonlijke opvatting van vrijheid. Een per soonlijke opvatting was dat en een Juiste en een bestemd voor het Individu, maar verheven bo ven iedere systematiek. Toen ik hierboven de term „te vroeg ge storven" neerschreef, had die niets te maken met de frase die gebruikt wordt blJ een leder die voor zijn tachtigste Jaar dood gaat. Ik bedoelde ermee te zeg gen dat deze grote schrijver door het afbreken van zijn leven, in zijn werk niet aan zijn eigen synthese toe is kunnen komen en die had men zeker van hem kunnen verwachten. Ik bedoel dit bepaald niet in de zin die de Franse pers er aan gegeven heeft na Camus' begrafenis: zijn werk is onvoltooid omdat „God erin afwezig is". Zijn grief was onmiskenbaar en helaas af gebroken, in welke richting dan ook. Om die reden is het dat ik het met het werk van Conor Cruise O'Brien getiteld „Albert Camus" niet geheel eens kan zijn. Ik krijg de indruk dat deze ..Combat" van mei 1945 bU het uitbreken van het oproer van Guelma en Setif tegenover stel len. waarin hij zegt dat de twee redenen waarom Algerije in de ellende zit, armoede en onrecht zijn. Ook ziet O'Brien Camus m i. teveel en te nadrukkelijk als een Fransman en nog wel dank zij zijn opleiding, als een Fran se Bourgeois. Ik zou eerder zeg gen dat Camus. al of niet op geleid aan een Franse school, geen Fransman, geen Arabier, geen Spanjaard (zijn moeder was Spaans» was maar een Al gerijn aangezien het land waar- essayist Camus teveel bekijkt als een object dat voltooid is en dat men aan alle kanten kan om keren. Zo neemt hij de auteur Camus ln het begin al op en zet hem als een dobbelsteen op een kant genaamd racisme. Het komt er dan op neer dat hij Camus aan de hand nota bene van L'Etranger eigenlijk ver wijt geen gevoel en geen belang stelling gehad te hebben voor de sociale barrière tussen Fransen en Arabieren in Algerije. Dit lijkt me onjuist omdat dit een zijde is die niets te maken heeft met de opzet van L'Etranger. een roman waarin het gaat om de figuur van Meursault. die aan het denken over sociale ver houdingen totaal niet toe was. Men kan er Camus' artikel in in men geboren wordt en op groeit het duidelijkst zijn stem pel drukt op een individu. O'Briens opmerking dat Camus een vreemdeling in eigen land zou zijn lijkt ml) dan ook on juist en een verkeerde verkla ring van de titel van de roman „De Vreemdeling" daar Camus met deze titel iets totaal anders bedoeld heeft dan een of ande re nationaliteit. Ik zou ook niet graag beweren, zoals O'rBien dat doet dat Camus. alweer door zijn opleiding, 6chreef in een Frans dat hij achttiende eeuw6 noemt in tegenstelling tot „een •tug en lomp omgangs-Frans" dat naar hij beweert door Sartre gebezigd wordt. Toch is dit boek over Camus het lezen zeker waard. De auteur spreekt, als ik hem wel begrepen heb. ook eerder tegen andere Camus-beschouwers en uit zijn kritiek op hun uitspra ken dan dat hij zijn opmerkin gen ,auf eigener Faust" maakt. Dit is natuurlijk zijn goed recht, maar voor de lezer wat moeilijk aangezien deze de context waaruit de gekozen ci taten komen, niet by de hand heeft. Hy toont echter een uit stekend begrip voor Camus als auteur en dat is belangrijker dan zijn kritiek op kritiek. Wat betreft het „Dagboek" van Camus in vertaling uitgege ven een boek met aanteke ningen die een schrijver uitslui tend voor zichzelf gemaakt heeft en die gepubliceerd worden na diens dood zodat deze geen keu ze voor publicatie heeft kunnen maken, geven mij altijd een on rustig gevoel alsof ik bezig ben te gluren. Ik zal geen ogenblik ontkennen dat dergelijke aante keningen over het eigen werk van een schrijver interessant zijn. De onrust neemt echter nóg groter vorm aan wanneer ik in de verantwoordig lees dat „weggelaten zijn vooral die ver wijzingen naar boeken van schrijvers wier werk niet in het Nederlands is vertaald of die bij ons te weinig bekend zijn; of naar toestanden en gebeurtenis sen die voor de Nederlandse le zer uitvoerig verduidelijkt zou den moeten worden". Dit dag boek is dus gezuiverd en versim peld door een betuttelende me neer of mevrouw „van bij ons", die precies denkt te weten wat het Nederlandse brein al of niet bevat Dank u beleefd, maar ik zal toch maar zien het geheel in handen te krijgen. zich op een van zijn doeken stort en in razerny uitroept: „Dat is weel een valse!" Ook op de overzichts tentoonstelling. die in Milaan wordt gehouden, heeft Chirico nog een aantal vervalsingen kunnen uitwie- den Maar de kunstwereld begint langzamerhand te twijfelen aan de valsheid van de vervalsingen van De Chirico. In de eerste plaats wil hij helemaal niet meer weten dat hij eens surrealist was. Daarnaast is hij langzamerhand zo oud dat hij zelf niet meer weet wat hij allemaal geschilderd heeft. Als de maestro zegt dat een van zijn werken vals is. bestaat er dan ook nog niet di rect reden tot wanhopen De laatste vraagbaak is dan nog „la signora." Want de enige die het werkelijk weet is De Chirlco's vrouw. Politieschoolhoofd Luigi Luglie en zijn mannen van de kunstverval- serscursus zullen het dan ook, als hun speurtochten goed begonnen zijn, niet gemakkelijk hebben. Luglie hoopt dat ook in het buitenland der gelijke cursussen zullen worden ge organiseerd Maar de grootste vijand in de strijd om de vervalsin gen is de bedrogene zelf. aldus Luglie: „Er is heel wat voor nodig om naar de politie te gaan en te be kennen dat je met een schilderij voor de gek gehouden bent." Nagemaakt Etruskisch kopje AMSTERDAM (GPD) Met de Amsterdamse mimespelers Peter (Faber) en Adriaan (Henri Adriaanse) kan de verslag gever beter geen pretentieus gesprek voeren over het mimevak. Daar komt niets van terecht. Niet dat ze niet willen. Integen deel: ze tobben met de verslaggever mee op zoek naar het diep gravende gesprek. En zeg nu niet, dat mimespelers niet kun nen praten omdat mime zonder woorden is. Maar hun praten is niet zozeer een overbrengen van meningen als wel een ge- beurtenis-op-zich, waar je bij gezeten moet hebben. Hun dialoog Ls als het program ma dat zy met elkaar sinds ander half Jaar hier en daar brengen, een mengsel van mime en clownerie dat vooral zijn charme ontleent aan het verbluffend improvisatievermogen van de twee. „We gaan buiten het werk haast nooit met elkaar om", zeggen ze. Dat neemt niet weg, dat deze Cruyff en Keizer van de mime uitstekend op elkaar zijn ingespeeld. Zelfs hun vaste nummers kunnen ze variëren al naar gelang de stemming van de avond, hun eigen stemming of die van hun publiek. Daarnaast im proviseren ze. Peter: „We hebben een direct con tact nodig met het publiek. Daar staat of valt het mee. Als we in een grote schouwburg staan, dan wordt het programma zoals de zaal is". Adriaan„Dan vallen we terug in on- ze routine. Dan krijg Je echt een pro- j gramma van nummertjes te zien". Peter: „Je moet ons programma zien i als entertainment. Er moet een pret- tlge Atmosfeer zt)n W(J tweeën z(jn dan de noemers van die atmosfeer. Je kunt dus alle kanten op. Wat we bedoelen ls ook voor ons nog niet helder". En Adriaan zegt: „Nee. we zetten ons niet af tegen de mime. maar we zoeken onze eigenheid". En dat is dan een eigenheid, die danig de spot drijft met de klassieke mlme- opvattingen. Peter Faber (nu 27 Jaar doet sinds zijn 17de aan mime. HD begon bij het mime-gezelschap Carrousel, zat op de mimeschool, deed een jaartje ballet bij Koer Stuyff, kwam weer terug by Carrousel, waar hy eind vo rig Jaar wegliep na een conflict met Carrousel's leider Rob van Reyn. Fa ber heeft bewegingsadviezen gege ven in toneelstukken, speelde een en kele keer mee ln televisieprodukties en heeft zelfstandig bewegingstheater met jonge mensen gemaakt. Hy heeft zich aangesloten by het Werktheater C A., een groep van twaalf Jonge mensen die een van de alternatieve toneelplannen hebben opgesteld en daarvoor waarschyniyk steun van het ministerie krygen. Faber bekent op het ogenblik in „een moeiiyke fase" te zitten, reden waarom hy niet pre cies kan zeggen wat hy met het theater wil bereiken. Adriaan (eveneens 27 Jaar) is acht Jaar geleden de mlme-wereld inge rold en heeft daar zyn draai gevon den. Hy begon na een maandje scho ling by het gezelschap van Will Peter Faber (links) en Henri Adriaanse rechtsj optredend on der de namen Peter en Adriaan. Spoor, deed van alles <van kelner tot hts-studentkwam by Carrousel, waar ook hü zy het iets later dan Peter wegging. In het Duitse Es sen werkte hy enige tyd om weer by Will Spoor terug te keren, waar hy in een vry avantgarde programma zit. Ook Adriaan is begonnen aan be wegingsregies, onder andere by het toneelgezelschap Proloog. Ome Piet Al deze gegevens geven niet weer wat Peter en Adriaan voor Jongens zyn. Uw verslaggever stelt foute vra gen, want de antwoorden komen moeizaam en biyven levenloos. Totdat de alleronbenulligste van alle vragen gesteld wordt: „Aan wie heb ben Jullie wat te danken?". Peter Faber: „Mijn Ome Piet uit Sneek, waar ik zomers patat mee ging eten". Adriaan: „Myn grootmoeder. Daar ben ik opgevoed. Daar heb ik ook leren fietsen". Peter: „En dan die expediteur waar ik heb leren laden en lossen. Myn vader was stoker". Adriaan: „Myn vader heb ik niet .gekend". Peter „wy zyn eigeniyk twee ze- nuweniyders". Adriaan: „Myn vader werkte by de Hembrug en maakte kanonnen e is daar toen gek van geworden. H is in een Inrichting gestorven. E myn moeder is aan de drank". Peter: „Myn moeder is met 'n tegel zetter meegegaan. Nee, joh, dat ka Je niet opschryven". De verslaggever krygt sterk de in druk getuige te zijn van een geïmpro viseerd stukje verbale mime door 2 Amsterdamse geinmakers. Op schoei Peter: Ik hoorde, toen ik o straat aan het spelen was: PiH we worden katholiek. Dat zei m|ji moeder. En de volgende dag moest i naar de katholieke school". Adriaan: „In de vierde klas had den we een leraar en die sloeg me oi myn harsens. Zó hard dat ik eei tydlang doof ben gebleven. Het gin| over de planten. Hy vroeg me of 11 het gedaan had. Hy wilde, dat ik Ji zei. Maar ik heb geen Ja gezegd, zyn planten gingen dood". Peter: „Ik werd ook altyd de kla uitgestuurd". Adriaan: „Ik ben eens drie daget van school geschorst". Peter: „Als ze Faber zeiden, du was Ik al de deur uit. Een paar kee ben ik van school weggelopen. UI onmacht om myn geiyk te bewyzen"] Adriaan„Met de gymnastieklen heb ik altyd moeilykheden gehad, mocht één Jaar lang niet meedi Omdat ik altyd de slappe lach kr( in de ringen". Peter: „Op de mulo had ik altyd een 4 voor gymnastiek, een 4 schryven en een 4 voor gedrag". Als de fotograaf zyn werk heefl gedaan, vertrouwen Peter en Adriaaa me toe: „Schryf maar ln de kranl dat die foto camouflage is. We zyn in travestie. Schryf maar. dat we dagelykse leven eigeniyk twee zyn".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1970 | | pagina 10