Al mijn hobbies zitten in Pepijn
-es*
JE MAAR GELOOFT
WAT JE ZINGT
PAUL VAN VLIETvan tussen de schuifdeuren naar eigen theater
55
Thema
ZANGERES ZONDER NAAM
irinneringen
Trofee
Oubollig
ledereen in Leiden kent
Rietje Beij nog wel"
BE^ ERSTBIJLAGE
LEIDSCH DAGBLAD
24 DECEMBER 1969
programma te doen. Engagement was
tot voor kort een privilege van een
groepje linkse intellectuelen. Maar
nu is iedereen betrokken bij onder
werpen als Biafra, kanker, luchtver
vuiling, het geloof, Vietnam, noem ze
maar op
Dat betekent, redeneert jurist Van
Vliet, dat ook de satire, sterke kant
van het politieke cabaret verwatert.
Vroeger kwam alles veel harder aan.
„In onze tijd, waarin alles kan. en
alles mag. staat de satiricus eigenlijk
niks anders te doen dan open deu
ren in te trappen".
Daarmee is hij terug in deze tijd.
,.Ik beleef een geweldig vrijheidsge
voel. Er is iets van me af gevallen.
Kritiek raakt me ook minder, en
verflauwt. „Paul van Vliet is het dui-
kelijk oneens met critici, die vinden
dat er bij hem sinds het „beschaaf
de" studentencabaret niets veranderd
is. „Soms lukt het wel of ze me kwa-
Mijn schrijven is mvnd&r
op de tekst gericht
Foto Ton Janssen
lijk nemen dat ik heb gestudeerd
Zelf vind ik dat ik erg veel geluk heb
gehad. Daarom hoef ik op het toneel
ook nooit haatdragend te zijn".
Hij kijkt nog even terug op vijf
jaar cabaret in Den Haag. Op avon
den, „dat het zomaar kwam"; op een
optreden voor prins Claus fcl de Rid
derzaal; de opening van het Haags
Congresgebouw („Een bak vol met
tweeduizend mensen, die er eigen
lijk niet voor gekomen zijn be
kend zijn in Den Haag. voorwerp
zelfs van een zeker residentieel chau
vinisme.
Doorkeuvelend over Feijenoord-Mi-
lan „de zaal zat vol, maar ik miste
de wedstrijd") oud-schoolgenoot Han
Dammers („de moraal-theoloog")
«keert Paul van Vliet terug naar het
I thema, dat hem bezig houdt. Leven
I tin deze tyd. Hij filosofeert: „Als je.
bijvoorbeeld als cabaretier, in de be-
schouwende hoek zit, is het levens
patroon van nu hoogst onoverzichte
lijk. Maar daardoor kan je wel veel
«meer van jezelf laten zien. Steeds
'zwaarder gaat wegen wat je er zelf
«van vindt".
Hij zet dominees en cabaretiers op
téén lijn. Met de tegenwerping dat
vhet cabaret leeft, maar dat voor ve
ilen God dood is, heeft hij geen
•moeite. „Dominees zitten nu eenmaal
jvast aan een wetboek. Je kan het
plafond van de hemel verlagen, Je
zus vermenselijken, maar je blijft
als dominee zitten met een reeks pij
lers die alles moeten schragen. Ten-
'ij je de consequenties durft trek
en. Ik heb een tijdje geleden een
•ibt ontmoet die dat durfde. Hij bad-
Onze Vader, als Ge in de Heme
len zijt,
De mooie bespiegeling wordt on
derbroken door mevrouw Van Vliet,
die vraagt of zij naar de stad kan
•worden gebracht om te winkelen.
•Paul Van Vliet heeft nog even de
tijd om uit te weiden over zijn liefde
•voor technische perfectie. „Daar
houd ik van, dat mooi ritme van een
programma. Razendsnelle chan
gementen, een goede aankle-
'ding. Licht en muziek in een caba
ret moet je kunnen zien als adem
halingsorganen". Hij heeft zich
nooit verdiept in de vraag hoe het
met Pepijn verder moet gaan: „Ik
•kan me niets anders meer voorstel
len, waarmee ik zo gelukkig zou zijn.
Al mijn hobbies zitten erin".
Op de trap roept Liselore, met een
zeer duidelijke dictie ditmaal: ..Paul,
heem je geld. mee, veel geld?"
J. R SOETENHORSTL
CABARETIER Paul van Vliet kan tevreden zijn.
18 december bestond zijn cabaret Pepijn vijf
ir en het oorspronkelijke „tableau de la troupje"
nog steeds overeind. Op Judith Bosch na, die
een jaar de planken van het theatertje aan
Haagse Nieuwe Schoolstraat ruilde voor het
evisiescherm.
en 'aul van Vliet: „Ons nieuwe pro-
rnma Opus vier liep direct goed.
1 en eindeloos geschaaf, zoals met
Pesg en Nacht." Als pluspunten re-
hij de zelfgeschreven liedjes
zijn vrouw Liselore en de regie
Eöi Henk van Ulsen, die Paul van
^et, mevrouw Liselore en Ferd
gas in iets wat op een voortduren-
e_1 improvisatie leek. dreef naar een
initieve opzet van hun'nummers.
11331", mijmert Van Vliet: „Mijn
?®nen schrijven is ook minder op de
pt gericht. Ik houd nu eenmaal
van de taal en van het idioom
bevolkingsgroepen. Vroeger
nd bij mü steevast het woord
'™irop Ik dacht: als het maar mooi
uu ormuleerd is, zit het wel goed. Nu
»beer ik iets in de eerste plaats te
overkomen.
ale
Pepijn is elke avond uitverkocht. Sterker nog.
bij het plaatsbespreken staan de mensen in de rij.
Van Vliet: „Om één uur 's middags gaat de kassa
open. En om half tien 's ochtends staan de eer
sten er al. Ik schaam me dood, dat dat allemaal
voor ons is."
'anwaar drie zuigkracht van Pe-
lige
rï'let woord „vroeger" is gevallen
Paul van Vliet duikt in herinne-
;en en „jeugdsentiment": „Ik
zo'n jongen van tussen de schuif-
III iren thuis, kleine stukjes opvoe-
poppenkast, gekke smoelen
^kken, je weet wel. Ze hebben me
ed u
altijd mijn gang laten gaan.
iesrt als het minder goed ging op
ooi of met mijn studie.
)likIaar het was een behoefte, die ik
•Hfds
onderdrukt heb. Na mijn
ooltijd heb ik eerst bij een krant
d( rerkt, omdat ik niet zeker wist of
3 5 echt toneel of cabaret wilde.
ima in dienstik wist zeker dat
r na afloop van die twee jaar zou
de ten. of ik het moest doen."
5 laar daarna wist Paul van Vliet
nog niet zeker en hij ging naar
m den. Een jaar studeerde hij ge-
iedenis. Een jaar waarin hij
de n raad wist met de vrijheid van
i studententijd in de letterkundige
v( Ulteit. Zonder duidelijke studie-
iwijzingen, maar mét toonloos uit
gesproken colleges op afzichtelijk
vroege uren. Na dat jaar de om
zwaai naar de rechtenstudie die wel
goed verliep. Dank zij o.a. prof. mr.
H. Drion, die mr. P. P. van Vliet ook
de speelse lijnen van het recht leer
de zien.
tends praat Liselore altijd plat-Ach-
teriioeks. Per slot van rekening is dat
I haar moerstaal".
In die tijd startte ook het Leids
studentencabaret. Achteraf geeft
Paul van Vliet grif toe, dat het wei
nig nieuws bracht. „Het zag er wel
professioneel uit. Maar het was na
tuurlijk oubollig en studentikoos; een
deel van het „establishment". Ik
herinner me ook geen rebellen uit
mijn studietijd. Ikzef. mijn omge
ving, allemaal Nederduits Hervormd
en burgerlijk opgevoed. Misschien was
ik iets anders dan anderen. Maar
het studentencabaret was ook al
traditioneel in zijn afwijkingen".
Heeft het jurist worden en zijn een
stempel gedrukt op zijn cabaret?
Het is een vraagje waarop Paul
van Vliet gretig formulerend ingaat:
„De rechtenstudie is een vak van
woorden en redenaties naar een con
clusie toe. Het gaat erom dat je
je „gelijK" verstandelijk formu
leert. Ik herinner me vruchtelo
ze debatten uit die tijd. vooral
met Liselore over dat gelykheb-
ben. Debatten die eindigden met
Liselore's uitspraak: En tóch heb je
geen gelijk".
Hij „mimet" verbazing, als hij
vaststelt: „Later bleek dan inder
daad dat ik ongelijk had. Ik mas
keerde eigenlijk de botsing tussen
verstand en gevoel door een over
vloedige, vaak overdreven woord
keus".
Op dat moment onderbreekt me
vrouw Van Vliet vanuit de keuken
het gesprek. Paul van Vliet schakelt
de herhaaldelijk rinkelende telefoon
over op een band en zegt tevreden
„Dat kon je niet verstaan, 's Och-
Het gesprek ligt hiermee vast op
zijn belangrijkste Leidse „trofee",
mevrouw Van Vliet: „Ik moet nog j
dagelijks ontzettend om haar lachen.
Het is natuurlijk een raar huwelijk I
in ditzelfde beroep. Maar samen
werken is voor ons nooit een pro-
bleem geweest. Vroeger botsten we j
meer. Strijdvraag: treed je op voor
jezelf of voor het publiek
Nagenietend expliceert hij: „Ein-
deloos je moet niet zo dicht naar j
„ze" toe je moet meer naar „ze" I
toe „Ze" is het publiek".
Vanaf de wand kijkt een „poster" j
van Liselore van Vliet met grote
ogen naar manlief. De poster zwijgt, I
manlief hoeft ditmaal geen twistge- I
sprek te voeren.
De lijn verleden-heden leeft sterk
voor Paul van Vliet; dat bewijst al
een nummer uit zijn jongste pro
gramma, dat zó lijkt overgenomen
uit het eerste van het Leids studen
tencabaret en dat zich nu in een
commune afspeelt. Van Vliet beves- I
tigt het: „Ik heb me altijd erg aan- I
getrokken gevoeld tot de blijmoedige
karikatuur van een man, die mis
plaatst is in zijn omgeving. Maar
(met nadruk) die man weet dat zelf j
niet. Daarom kon ik in mijn studen- j
tentijd een nummer maken over het i
leven in het oud-minister Rutten- I
studenten tentenkamp.
Nu laat ik dat thema afrollen
in een commune. Ik zet me af te
gen het meehollen met een modieus J
verschijnsel. Voor mij werkt het het I
sterkst in overrompelende vrolijk-
heid. Een ander kan er natuurlijk
een nijdig nummer van maken".
Dat leidt tot de onvermijdelijke
vraag over Paul van Vliet en De Po
litiek. Hij constateert„Nu hoef je
eenvoudig geen politiek meer in je
(DOOR PIETER C. ROSIER)
STRAMPROY Wilt u vooral
de groeten overbrengen aan al
m'n Leidse kennissen. Ik zal echt
m'n best doen om zo gauw moge
lijk voor m'n eigen publiek te zin
gen. Nee, er is nooit eerder ie
mand van het Leidsch Dagblad
bij me geweest. Toch kent ieder
een in Leiden Rietje Beij nog wel
hoor. Leuk dat u me eindelijk hebt
willen opzoeken. Ik ben elf jaar
lang geboycot door de radio, de
televisie en de pers. M'n liedjes
zijn vaak als smartlappen be
titeld. Het had niet veel langer
moeten duren of ik zou er een
ernstig minderwaardigheidscom
plex aan hebben overgehouden.
Er zijn heel wat momenten ge
weest dat ik bij mezelf dacht: is
het nou zo heel erg laag bij de
gronds wat je doet? En nu opeens
al die publiciteit, die erkenning,
die verering!
Aan het woord is de Zangeres
Zonder Naam, de Keizerin van het I
Levenslied, die in betrekkelijk korte j
tijd is begiftigd met twee gouden i
platen en één platinaschijf. Ze staat j
op diverse hitlijsten genoteerd en ze
trekt ter gelegenheid van haar ko
peren jubileum als grammofoonpla- j
tenster met een eigen showprogram-1
ma door het land De uitnodiging
van Gerard Kornelis van het Reve j
om in een Amsterdamse parochie-
kerk speciaal voor hem het Liedje
van de Vlieger te zingen heeft
haar met één klap in de algemene
belangstelling geplaatst.
Mary Servaes-Beij, Rietje voor
haar Leidse vrienden, woont met
haar Limburgse levensgezel „we
hebben geen kinderen, je kunt per
slot van rekening in het leven niet
alles hebben" in een kapitale
bungalow in Stramproy, een stil dorp
in Neerlands zuidelijkste provincie,
niet ver van de Belgische grens. De
inrichting is weelderig, bij het over
dadige af. Kunst en kitsch lijken er
om voorrang te strijden. Een zee van
kleurige kunstbloemen overspoelt bij-1
na het gehele interieur, dat veel
warmte uitstraalt. Op de vloer een
donkergroen, drukbewerkt tapijt, voor
het grote raam van de woonkamer 1
een kanarie in een kooi, bij de open
haard een comfortabel bankstel van
pluche, aan de muur een levensgroot
geschilderd portret van de Zangeres j
en overal zilveren schemerlampjes en
kristallen luchters. De opbrengst van
zeven miljoen grammofoonplaten
moet voor een belangrijk deel in dit
riante onderkomen zijn gestoken.
Wie de Keizerin van het Levens- I
lied thuis treft, wordt bijzonder har
telijk ontvangen. Van enige hooghar-
tigheid „ik ben maar een gewoon
mens" valt niets te bespeuren. De
Keizerin heeft naar zij zelf zegt een
ongecompliceerd karakter, dat geen j
gekunsteldheid kan verdragen. De
Zangeres zonder Naam, die in een1
oude Leidse volksbuurt is opgegroeid j
en als gevolg van een lelijke val ten
minste tien jaar in het gips gevan
gen heeft gezeten, is bereid op eer
lijke vragen een eerlijk antwoord te
geven. Deze vragen ook te stellen
blijkt overbodig, want de platen-
vorstin praat honderduit. Ze ziet er
Ik moet nog elke dag ont
zettend om haar lachen
Foto Ton Jcmssen)
goed verzorgd uit en haar handicap
„m'n ene been is wat korter dan
het andere, dat is alles" valt nau
welijks op.
„Ach, dat verhaal van m'n moei-
ïyke jeugd kent iedereen nu wel. Ik
kom uit een gezin met tien kinderen
en weet wat armoede en verdriet be
tekenen. Het is inderaad niet erg
plezierig om als kind aan je bed ge
kluisterd te zijn en niet op straat te
kunnen spelen met je vriendinnetjes.
Misschien dat ik daarom zo onder de
indruk raakte van de liedjes van
Willy Derby, wiens opvolgster ik in
feite toch ben. Ik heb ze trouwens
nooit kunnen vergeten, die liedjes
van Derby. U begrijpt dus wel hoe
trots ik ben te hebben mogen mee
werken aan het herdenkingsprogram
ma rond deze beroemde liedjeszan
ger laatst op de televisie. Van het
oude Leiden uit m'n meisjesjaren
herinner ik me vooral nog de grach
ten en de hoge, houten trappen by
het oude station, waar je zo lekker
vanaf kon giyden. Ik zal toen een
jaar of twaalf zijn geweest. Wat is
Leiden toch enorm veranderd hè? Ik
heb er nog zes broers en één zusje
wonen. Ja, met mijn broer Jerry heb
ik ook een paar plaatjes gemaakt.
Maar ik geloof dat die jongen meer
van schaken dan van zingen houdt.
Om even terug te komen op m'n
jeugd, ik heb als jong meisje in Lei
den nog even gezongen by het revue-
gezelschap van Nard de Boer. Mo
derne schlagers, niet alleen Duitse,
maar ook Engelse en Franse. Ik
denk er vaak aan terug, aan die uit
voeringen in de Stadsgehoorzaal en
in Zomerlust. In de hongerwinter
ben ik met m'n moeder naar Kampen
gevlucht, waar een zuster van my
woonde en het voedsel niet zo
schaars was. Of ik toen ook heb ge
zongen? Ja. ik trad op in de Kam
per Bar met populaire liedjes uit die
tyd. Niet zo heel erg lang overigens,
want ik vertrok twee jaar later naar
Limburg. In negentienhonderdzeven-
envyftig ontdekte Johnny Hoes my
voor de plaat. Johnny was toen ta
lent-scout by Philips. Er bleek een
grote markt te bestaan voor het le
venslied, vandaar. Myn eerste plaatje
heette „Kindergebed", m'n tweede
„Ik ga pappie tegemoet". Toen het
tweeduizendste exemplaar van deze
plaat in de winkel van Gé Hofenk
aan de Haarlemmerstraat werd ver
kocht heb ik nog cadeautjes en
handtekeningen staan uitdelen. Kort
daarna verscheen „Ach vader, toe
drink niet meer". Dat werd een ge
weldig succes. Ik heb zes jaar lang
voor Philips gezongen en eenzelfde
aantal jaren voor Telstar, Johnny
Hoes' eigen maatschappy. Die man
heeft een sterk vooruitziende blik.
Hy heeft me mün tegenwoordige suc
ces tien jaar geleden al voorspeld.
Het succes van het geaccepteerd
worden, dat maakt me zo biy. Sinds
schryvers als Lucebert en Van het
Reve er geen geheim meer van ma
ken dat ze m'n liedjes waarderen,
hoeven m'n plaatjes niet meer stie
kem onder de toonbank gekocht te
worden, hoeven de intellectuelen zich
niet meer voor mij te schamen.
Waarom zouden ze ook? Het
straatlied, dat vraagt nu eenmaal z'n
eigen kunst. Ik hou zelf veel van
opera en operette, van alles wat mooi
en melodieus is eigenlyk. Ik heb sta
pels platen van Benjamino Gigli en
van Joseph Schmidt. .Weet U wie ik
ook geweldig vind? Mahalia Jackson!
Alle artiesten hebben trouwens hun
eigen stijl. Rita Reys de hare, ik de
myne. Als je maar gelóóft in wat je
zingt, daar gaat het om. Ze noemen
de liedjes, die ik breng vaak smart
lappen. Onzin! Elk liedje vertelt een
probleem, maar dat is niet altyd om
er bij te gaan zitten snotteren. „Mag
ik van U een lift meneer?", by voor
beeld is behalve een keiharde werke
lijkheid een serieuze waarschuwing.
Het wyst op het gevaar dat een meis
je loopt als ze bij een vreemde man
in de auto stapt. En dat spreekt de
mensen nou zo aan. vooral als je je
hele ziel in zo'n liedje legt.
Als U eens wist hoeveel meisjes er
's nachts argeloos om een lift vra
gen. M'n man en ik maken het by na
dagelyks mee. U moet overigens niet
denken dat ik alle teksten, die ze my
voorleggen, accepteer. Nee, ik schryf
zelf helemaal geen teksten. Gert en
Hermien stappen hand in hand het
bed in en uit. Kyk, daar geloof ik
niet in. Dat is valse romantiek! Of
ik somber van aard ben? Ik ben juist
vreselyk humoristisch, by het clow
neske af. Op het ogenblik ben ik een
beetje overspannen, heb ontzettend
veel aan het hoofd. Het klinkt mis
schien gek, maar je bent volgens my
pas echt artiest als je last van ner
vositeit hebt. Ik krijg stapels post,
ook veel bedelbrieven. Sommige
mensen schryven acht kantjes vol,
allemaal ellende. Ja, ik trek me veel
van die brieven aan, temeer omdat ik
zelf armoede heb gekend. Ik krijg
erg veel die kanarie byvoorbeeld
is van een fan maar ik geef ook
veel weg. M'n man remt dat gelukkig
een beetje af. Vooral sinds m'n ver-
schyning op de teevee stromen de
brieven binnen. Heeft U het program
ma „Met een lach en een traan" al
eens gezien? We zyn nu alweer met
de vierde show bezig, die waarschyn-
lijk in januari door de VARA wordt
uitgezonden. De erkenning kwam
voor my pas vorig jaar, toen ik voor
het theater Scarabee het gedicht „De
Soldatenmoeder" van Lucebert op de
band vast moest leggen. Bruno Ma-
derna, U weet wel die beroemde diri
gent, had voor dat moderne theater
stuk (Poppetgom, red.) een bepaalde
zangstem, met veel nuancegevoel, no
dig. Toen Maderna een plaat van my
hoorde zei hy onmiddellyk: dit is de
I vrouw die ik hebben moet! Ja, en
i toen gooide de Zangeres op haar
beurt een knuppel in het hoender
hok van de Nederlandse artiesten. De
Zangeres werd voor vol aangezien,
ook in literaire kringen. Tsjonge, wat
was dat een belevenis by Van het Re
ve in de kerk. We hebben persoonlyk
van heel naby zyn ontroering mee
gemaakt. En ik verzeker U, dit kan
van deze man niet gespeeld zyn. Van
het Reve is mij heel sympathiek, geen
kwaad woord dus over hem. Ik vind
het fyn voor hem een lied te hebben
mogen zingen. En ik weet zeker dat
hy vin myn optreden genoten heeft I