Landvoogd van het
„oude Indië", die voet
bij stuk hield
fLD EXTRA:
De Indische jaren van
Jhr. mr. B. C. de Jonge
c
Rechtuit ook
tegenover
(le Koningin
Het dagboek was zeker niet met het oog op
een (spoedige) publikatie bijgehouden. Dat
blijkt wel duidelijk uit een aantal zeer per
soonlijke kwalificaties van tijdgenoten, die
nog niet allen van het toneel zijn verdwe
nen. Het is echter ook niet zo, dat de schrij
ver de mogelijkheid van zulk een publikatie,
op welk tijdstip na zijn dood ook. niet in
overweging zou hebben genomen. Hij gaf er
zich blijkbaar rekenschap van, dat zijn er
varingen ook bij andere dan zijn naaste fa
milie belangstelling zouden kunnen vinden.
Hoe dit zij, dit boek is zijn gewicht in goud
waard.
Ondanks de inspanningen van prof. Van der
Wal, voornamelijk gericht op de bronnenstu
die betreffende het vooroorlogs Nederlandsch-
Indië van R. Nieuwenhuys, die zich voorna
melijk met culturele en sociale onderwerpen
bezighoudt, en enige anderen, is er een gro
te leemte in de geschiedschrijving van het
„oude Indië" en zeker in die van de tumul
tueuze jare na de eeuwwisseling, toen er
in de periode tot 1940 meer gebeurde dan in
de voorafgaande drie eeuwen. In die perio
de neemt bovendien het tijdvak 1930—1942
nog een prominente plaats in. Een „oogge
tuige-verslag" van de eerste helft van die
periode is dus bijzonder welkom en zeker
wanneer dit komt van een man, die in dit
tijdvak belast was met de „getemperde al
leenheerschappij" over Nederlandsch-Indië.
Voeg daarbij het feit, dat zijn ambtsperiode
één worsteling was tegen de ongunst der tij
den eerst aan het einde van zijn land
voogdij begon de lucht enigszins te klaren
en er is reden genoeg om de welwillendheid
van de familie De Jonge, deze dagboekbla
den voor publikatie beschikbaar te stellen,
met dankbaarheid in herinnering te brengen.
De man, die ons uit dit boek tevoorschijn
treedt, was een krachtige figuur. Een bijzon
der rechtuit man bovendien. De eerste zeer
belangrijke functie, die hij op reeds betrek
kelijk jeugdige leeftijd bekleedt, die van mi
nister van Oorlog, toont hem reeds ten voe
ten uit. Zijn bezwaren tegen de opvattingen
van de toenmalige opperbevelhebber, gene
raal Snijders, nopen De Jonge op zijn ont
slag aan te dringen, maar Koningin Wilhel-
mina wil daar niet aan. Het gesprek met Ha
re Majesteit kan zonder overdrijving ge
schetst worden afs een doodgewone ruzie,
waarin De Jonge zijn mening handhaaft on
danks de meer dan zichtbare geïrriteerdheid
van het staatshoofd- Zonder enige pathetiek,
maar met een onverzettelijkheid, die de
(spreekwoordelijke) onverzettelijkheid van
de Koningin evenaart, blijft hij op zijn stuk
staan.
Het feit, dat de toenmalige minister bij de
aanvang van zijn carrière zichzelf niet zo
hoog aanslaat („Ik ben mij altijd bewust ge
weest dat ik niet tot de uitblinkers behoor
de") staat een geleidelijke ontwikkeling van
een zeer sterk zelfbewustzijn niet in de weg.
Tegenspraak is hem welkom. Hij schuwt
de discussie niet, ook niet wanneer hij de
Buitenzorgse troon heeft ingenomen. Wel
heeft hij uit zijn ministerstijd naar Indië een
grote geringschatting voor de Tweede
Kamer meegebracht, die hij aanvankelijk
ook overbrengt op de Indische Volksraad,
wanneer hij als directeur van de Koninklijke
een reis naar het Verre Oosten maakt. „Wat
een buitengewoon laag bij de grondse toon
heeft men zich in korte tijd weten aan te
schaffenmen zou zich haast in de Twee
de Kamer wanen" waren zijn woorden. Wan
neer hij als gouverneur-generaal met diezelf
de Volksraad moet werken,' wordt zijn oor
deel milder.
Van Mook
Na 5 augustus 1931 te zijn beëdigd
tot gouverneur-generaal, volgde in
het paleis Soestdijk een audiëntie
en lunch met Koningin Wilhelmina.
Daarover schrijft jhr. mr. B. C. de
Jonge, in zijn memoires het volgende.
„Na de beëdiging anderhalf uur met
Hare Majesteit in haar werkkamer ge
praat. Maar het conflict bleef ook nu
niet uit.
Wij spraken over de politiek van De
Graeff; ik betoogde daarbij, dat mij
daarin niet hinderde zijn ethische en
linkse neigingen, maar veeleer het in
gevlei komen van de inlander.
Want, zei ik, wij zijn tegenwoordig toch
eigenlijk allemaal links vergeleken bij
vroeger, Uwe Majesteit even goed als ik
en iedereen.
Dat was misschien niet voorzichtig ge
zegd, maar het was toch duidelijk een
niets onbehoorlijks bedoelende gedach-
tenformulering in een ernstig gesprek.
Maar Hare Majesteit vloog op: Mijnheer
De Jonge, ik verzoek u mij niet te kwali
ficeren, ik ben noch links, noch rechts,
ik sta boven do partijen, ik heb geen
mening enz. enz.
Toe maar, dacht ik, daar krijgt de nieu
we G.G. een ongenadig katje. Hoe die tik
behoorlijk terug te geven. Toen Hare Ma
jesteit eindelijk zweeg, zei ik doodkalm:
„Ja, als Uwe Majesteit er geen mening
op na houdt, dan is het vrij nutteloos
hier staatszaken te zitten bespreken".
De „Indische jaren" van jhr. mr. B. C. de Jon
ge, gouverneur-generaal van Nederlandsch-
Indië van 193119636, nemen een belangrij
ke plaats in in zijn dagboek, dat een twaalf
tal jaren na zijn overlijden is gepubliceerd.
Een naam, die daarin enkele keren wordt genoemd
is die van de journalist J. H. Ritman, destijds
hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad.
Op grond van zijn persoonlijke ervaringen blikt hij
op deze pagina terug op die belangrijke periode uit
de Nederlandse koloniale geschiedenis en de rol,
die jhr. De Jonge daarin heeft gespeeld.
De heer Ritman keerde in 1956 na een 35-jarig ver
blijf in de tropen naar Nederland terug. Kort voor
de oorlog werd hij verbonden aan de Nederlandsch-
Indische regeringspersdienst. Na de oorlog trad hij
op als woordvoerder van de Nederlandsch-Indische
regering en was hij hoofdredacteur van het och
tendblad „De Nieuwsgier".
Herinneringen van Jhr. Mr. B. C. de
Jonge, uitgegeven door Dr. S. l>. van der
Wal, Wolters-NoordhofJ NV. Groningen
139,50.
Jhr. mr. Bonifacius Cornelis de Jonge, aan het einde van de eerste we
reldoorlog minister van Oorlog, daarna directeur en vervolgens
commissaris van de Koninklijke en tenslotte hij was toen 56 jaar
de laatste gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië die zijn ambts
termijn (19311936) onder min of meer normale omstandigheden uit
diende, heeft gedurende de periode van zijn werkzaamheid in deze functie
een dagboek gehouden. Dit is nu uitgegeven door prof. dr. S. L. van der
Wal, ongeveer twaalf jaar na de dood van mr. De Jonge.
minister van Koloniën „kon in die tijd wel
op Indië schelden, maar hij ontnam ons te
gelijkertijd één van de weinige goede krach
ten, die wij daar hadden"). Op de vraag van
de landvoogd aan directeur Wellenstein of
hij iemand wist om Van Gelderen te vervan
gen, antwoordde deze: „Ja, maar die zult u
niet willen"„Van Mook". Antwoord van
de landvoogd: „Maar man, ge hebt hem, ik
heb niets tegen Van Mook; ik acht hem zelfs
zeer geschikt voor deze plaats; ik heb hem
alleen als professor niet willen hebben".
Volkomen consequent maar een hoogst
ongewone beslissing in het zo bureaucra-
tisch-formele Indië van die tijd. Zij heeft er
toe geleid dat Van Mook, via het directo
raat van Economische Zaken tenslotte luite
nant G.G. onder Van Starkenborgh, in Lon
den minister van Koloniën en tenslotte als
luitenant G.G. in Indië terugkeerde een
zeer opvallende carrière voor een „Indische
jongen", die als bestuursambtenaar in
de laagste rang zijn loopbaan was begonnen.
kruiser „De Zeven Provinciën", die slechts
bedwongen kon worden door een bom op het
schip te plaatsen. Dit was in eerste in
stantie nooit de bedoeling geweest, naar
later is gebleken, maar intussen was de
stemming tot het nulpunt gedaald. Een be
toging bij het paleis leidde ertoe, dat de
landvoogd, voor het eerst in de geschiedenis
van Nederlandsch-Indië zich rechtstreeks van
het terras van het paleis af zich tot de bur
gerij richtte en met deze dus wel hoogst on
gebruikelijke daad de Nederlanders in Indië
een hart onder de riem stak.
Coliji
Crisis
De landvoogdij van De Jonge begon onder
bijzonder onheilspellende omstandigheden.
De beurscrisis van 1929 had vooral voor de
grondstof producerende landen afschuwelijke
gevolgen. De rentabiliteit van de ondernemin
gen daalde ver beneden het absolute mini
mum- De gevolgen waren desastreus,
niet alleen voor de ondernemers en hun per
soneel, maar ook voor het land, dat zijn in
komsten met sprongen achteruit zag gaan.
Voor het eerst kende Indië een werkloos
heidsprobleem. Bezuiniging, zowel in de be
stedingen van het land, als in die van het
bedrijfsleven waren aan de orde van de dag.
Het maximum percentage van de bezuini
ging op ambtenaarssalarissen steeg tenslot
te tot 17 procent. De arbeidsvoorwaarden in
het bedrijfsleven verslechterden navenant.
In de sector van het gouvernement leidde
de ontwikkeling van deze wanhopige toe
stand onder andere tot de muiterij op de
n
Belangrijker is intussen nog de periode, die
aanbrak toen Colijn tot premier en minister
van Koloniën werd benoemd en dus weer
gewezen directeuren van de Koninklijke ver
antwoordelijk waren voor het beleid in Indië.
De relaties tussen De Jonge en Colijn waren
al van oude datum, maar zij waren geen
vrienden. Toen de landvoogdij na het aftre
den van jhr. mr. A. C. D. de Graaff open
viel, was Colijn, naar zich laat vermoeden,
niet ongenegen als zijn opvolger te fungeren.
Maar de minister van Koloniën, naamgenoot
van de aftredende landvoogd, maar niet aan
hem verwant, had grote bezwaren tegen
Colijn in verband met recente publikaties
van zijn hand over Indië. Dit leidde blijkbaar
tot een verdere verkoeling. De Jonge con
stateert dat wel is waar „De Standaard", het
orgaan van de anti-revolutionaire partij bij
zijn benoeming een vriendelijk stukje van
Colijn bevatte, maar hij ontving geen per
soonlijke gelukwens van zijn oude bescher
mer. Als minister van Koloniën werd nu Co
lijn tot zekere hoogte de chef van de land
voogd- Het ligt intussen wel voor de hand
dat, vooral gezien de in dit stuk optreden
de persoonlijkheden, de wederzijdse commu
nicatie een nogal pikante aangelegenheid
was. De Jonge, schoon overtuigd dat de sa
nering van de financiële toestand in Indië
eerste plicht was, bleek niet bereid de mi-
Een man met een groot vermogen zaken en
personen te objectiveren. Misschien het
meest karakteristiek is een incident dat zich
tijdens zijn ambtsperiode afspeelt en dat be
trekking heeft op de latere luitenant-gouver
neur-generaal Van Mook. De heren moch
ten elkaar niet een voor de hand liggen
de ontwikkeling, gezien het karakter van bei
de mannen, maar vooral ook hun duidelijk
tegengestelde instelling. Van Mook, de ethi
cus, die leefde uit het beginsel dat de kolo
niale verhouding per se van tijdelijke aard
zou moeten zijn, De Jonge, die in zijn ambts
periode verklaarde nog wel een driehonderd
.jaar Nederlands gezag over Indië in het
vooruitzicht te zien. Over een decoratie aan
Van Mook toegekend, ontstond ruzie, toen de
G.G. de gelegenheid te baat nam om Van
Mook een standje te geven over zijn optre
den in de Volksraad. Maar het conflict ont
brandde eerst in alle hevigheid, toen het cu
ratorium van de rechtshogeschool te Bata
via Van Mook aanbeval voor een professo
raat in de plaats van Logeman, die in Lei
den Van Vollenhoven zou gaan opvolgen. (De
Jonge in zijn memoires: „Van Mook is een
man, die men 24 uur van de 24 moet laten
werkenmaak hem geen hoogleraar met,
zeg 10, lesuren in de week; dan is het leed
niet te overzien. Dan schrijft hij alle dag
en weekbladen vol met artikels om aan te
tonen, dat de regering er niets van weet of
begrijpt en totaal verkeerd handelt".)
Leiden in het geiveer
Er ontstond grote beweging over de weige
ring Van Mook te benoemen en zelfs de
Leidse Universiteit kwam daarover in het
geweer. De Jonge week geen pas. Wat ge
beurde echter enige tijd later?
De directeur van Economische Zaken zocht
een hoofdambtenaar ter vervanging van
prof. Van Gelderen, die in Nederland werd
tewerkgesteld („Colijn" de toenmalige
Jhr. De Jonge rechtssamen met zijn op
volger jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starken-
borgh 1936—1945K
nister ln al diens denkbeelden te volgen. Het
mogelijke, ja, dat te verrichten, daartoe was
De Jonge bereid. Wat Colijn van hem verg
de, vond hij in vele gevallen onmogelijk. Aan
dit meningsverschil dat zich gelukkig nooit
tot een conflict uitbreidde, zijn de interes
santste mededelingen uit het dagboek van
De Jonge (toegelicht met een aantal brieven
uit de correspondentie tussen minister en
landvoogd aan het slot) gewijd. Ofschoon te
dien tijde wel bekend was, in Indië althans,
dat de verstandhouding tussen het Plein en
Buitenzorg niet geheel was, wat zij zou moe
ten zijn, is eerst thans duidelijk geworden,
welke diensten de landvoogd Indië heeft be
wezen door voet bij stuk te houden in deze
zo sombere dagen.
In Nederland heeft het besluit van de land
voogd, Mussert, toen hij Indië bezocht, zowel
bij zijn aankomst als bij zijn vertrek te ont
vangen nogal beweging veroorzaakt. Of
schoon de gevolgen van dit optreden, dat uit
gelegd kon worden als bewijs van een zekere
sympathie voor de NSB, zich op geen ande
re wijze hebben kenbaar gemaakt dan door
een zekere matiging van de zijde van Mus
sert in de talrijke spreekbeurten die hij ver
vulde, was deze landvoogdelijke belangstel
ling toch koren op de molen van de in Indië
vrij stevig gewortelde NSB. De gevolgen
werden intussen geneutraliseerd door de heer
Mussert zelf, wiens optreden weinig indruis
maakte.
Men zal ln het boek van De Jonge vergeefs
zoeken naar iets meer dan een simpele ver
melding van de inheemse beweging. De hou
ding van de landvoogd tegenover het streven
naar groter zelfstandigheid, of zelfs nationa
le onafhankelijkheid, zoals de extreme lin
kerzijde van de nationale beweging reeds
toen openlijk propageerde werd bepaald door
het vraagstuk van rust en orde, voor zover
deze door deze propaganda naar 's land-
voogds oordeel werd bedreigd. Met de vraag,
welke koers moest worden gevaren nu de
stormachtige ontwikkeling van de politieke
beweging tot een steeds groter gisting in de
inheemse maatschappij leidde, hield, indien
men mag afgaan op deze herinneringen, de
landvoogd zich nauwelijks bezig. Tijdens zijn
landvoogdij werd een aantal leiders van de
nationalistische beweging geïnterneerd, on
der hen Soekarno- Soekarno zou zich later
(symbolisch) wreken door te voorspellen, dat
de eerstvolgende oorlog in de Pacific Indië
de onafhankelijkheid zou brengen en hij
heeft gelijk gekregen ook!
Groot prestige
Toch genoot De Jonge ook in de kring van
de gematigde inheemse leiders een groot
prestige en ook dit kan men alleen toeschrij
ven aan zijn persoonlijke eigenschappen.
Men wist, wat men aan hem had, hij was
rechtuit en hij was oprecht en dit vond bo
ven alle verwachting waardering, ook in die
kring.
Dat De Jonge een man was naar het hart
van de Nederlanders in Indië ligt wel voor
de hand. In die kring, met zijn typische haat
liefde complexen jegens het oude land, met
zijn gebrek aan politieke scholing en zijn
waardering voor „flink optreden" moest een
man als De Jonge welhaast de ideale ge
zagsdrager zijn. De landvoogdij mag dan ge
mengde indrukken achterlaten, dat zij een
bijzonder boeiende episode vormt ln de ge
schiedenis van de nadagen van de koloniale
verhouding zal niemand kunnen ontkennen.
En evenmin, dat de G.G. De Jonge een bij
zonder interessante figuur is geweest, een
man met zeer grote kwaliteiten van hoofd
en liart, wat zijn tekortkomingen ook ge
weest mogen zijn
Weekeindbijloqe Leidse h Dagblad
LDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD
EXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEX
LDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD
EXTR'T.niTXTR A I.nEXTR A T ,T>EXTR ALDEX
LPEXTKALDEAT ItrtLÜLAl iuuausaiRALD
EXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEX
LDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD
EXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEX
LDEXTRALDEXTRALDEXTRALDEXTRALD
Zaterdag 21 december 1968