Spoorwegnet breidde zich slechts zeer langzaam uit Han Wielick Scheepvaart in opmar na jaren van achterstan» illlliiiHiul iïïliMiii ItHHttwfoiwEHi Haarlemmermeer droog tonder enig vertoon Uit overgrootmoeders tijd XII en sj ff door fc ZATERDAG 7 DECEMBER 1968 LD EX%RI Wanneer onze overgrootouders ergens een hekel aan haddendan was het wel aan op reis gaan. Geen wonder overigens, want liepen wij in het midden van de vorige eeuw op veel gebieden achter, op het vervoersgebied waren wij ronduit achterlijk. Terwijl in België in 1860 het spoorwegnet wijdvertakt was, tuften hier met een „snel heid" van zo'n vijf-en-twintig, dertig kilo meter, een paar lokomotiefjes over slechts 50 kilometer spoorrails. Op reis ging men dan ook nauwelijks of het moest van Am sterdam naar Den Haag zijn, met trekschui ten die overal in ons land de steden en dor pen met elkaar verbonden. Men moest wel de tijd nemen. De gezellige schuiten voeren op tijd af, maar op tijd aankomen was er bijna nooit bij, omdat de trekschuiten aan legden waar de passagiers afgezet wilden worden. Wie bijvoorbeeld 's avonds om zes uur met de nachtschuit van de Leidse Poort in Am sterdam naar Den Haag reisde, dronk rond het middernachtelijk uur in Alphen een kop koffie, kreeg daar tevens van de schipper een hoofdkussen om wat te slapen, want voor zes uur in de morgen was de schuit niet in de Residentie. Twaalf uur dus duurde de reis van de hoofdstad naar Den Haag. Benijd De westerlingen waren bevoordeelde men sen, zeer benijd door de bewoners van de oostelijke provincies, omdat daar weinig ge graven kanalen en binnenwateren waren, terwijl het aantal bruikbare wegen zeer klein was. Bijna overal liepen landweggetjes pas in 1820 verving een straatweg het mulle zandpad tussen Arnhem en Utrecht. De verbindingen vanuit Arnhem werden on derhouden door een „bolderwagen". Dit „ver voermiddel" reed 's morgens uit Arnhem weg en deed „ontelbare" pleisterplaatsen aan zoveel als hij herbergen passeerde waar de paarden werden gedrenkt en gevoerd. Het middagmaal werd aan de Grebbe gebruikt. Stond er niet teveel water bij Renkum, dan was de „bolderwagen" omstreeks acht uur 's avonds in Utrecht waar de nachtschuit naar Amsterdam wachtte of er nog passa giers naar de hoofdstad moesten. Maar on danks het meer dan primitieve vervoer, was men weinig enthousiast voor het „moderne spoor". Na veel geharrewar, persoonlijk ingrijpen van de koning en buitenlands kapitaal, kwam er (eindelijk) in 1839 een spoorbaan van Amsterdam naar Haarlem. De eerste trein Vrijdag 20 september 1839 stonden duizen den aan de Haarlemmerweg in Amsterdam, waar twee dofzwarte „stoomslepers", de „Snelheid" en „De Arend" stonden te sto men voor negen rijtuigen. Onder het ge schetter van twee muziekkorpsen van de schutterij stapten 250 meest angstige geno digden in de open wagons, de hoge autori teiten in de enige dichte rijtuigen. Om half twee blies een postiljon het vertrek, en daar ging het naar Haarlem. De reizigers wuifden naar de opgewonden menigte, terwijl de klamme natte stoom van de lokomotieven hen in het gezicht slierte. Een half uur la ter werden de „moedigen" hartelijk toege juicht toen de trein Haarlem binnenstoom- de. Reeds de volgende dag stonden honderden uren lang in de rij om de rit naar Haar lem eerste klas f 1,20, tweede klas f 0.80 en derde klas f 0,40 te maken. Na een week reisde de koninklijke familie van Am sterdam naar Haarlem over de blinkend ge poetste rails. Maar zo enthousiast men was na de eerste rit, zó lauw bleef men toen het op uitbreiding van het spoornet aankwam. Nog in 1874 vervoerde een spoorwegonder neming in oost-Nederland passagiers gratis om klanten aan te trekken. Lauw De grote staatsman Thorbecke streefde en thousiast en energiek naar de uitbreiding van ons spoorwegnet. Op 1 oktober 1863 was hij met nog vijf andere ministers aanwezig bij de opening van de spoorlijn BredaTilburg. Op roodfluwelen bekleding van de eerste klasse A rijtuigen reisden de excellenties mee. Op deze gravure de aankomst in Gilze-Rijen. Dezelfde lauwheid was er ook bij het vervoer over zee. Ook op het water gingen wij pas laat over op stoom. Wèl voeren er al in het begin van de 19de eeuw raderboten van de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij van Rotterdam naar Keulen, maar deze drij vende „koffyhuyzen" genoemd hadden zelfs te weinig kracht om de moeilijkheden die in de Zeeuwse wateren of de Biesbosch voorkwamen, het hoofd te bieden. Onze han delsvloot was klein, en verloor jaar op jaar de slag op de grote en kleine vaart en ten slotte ook op de kustvaart. Onze vissersvloot, eens de trots en één van de pijlers waarop bijvoorbeeld in de Gouden Eeeuw onze welvaart rustte, ging mee in het slop. Onze vissers werden vaak de prooi van onbekende piraten, die met een werpanker J ve („diable") voor de boeg de netten van onze landgenoten ophaalden en leegstalen. De schepen die naar Oost-Indië voeren wa ren meest fregatten en barken, de eerste met drie, de laatste met twee volgetuigde mas ten. Vele hadden een brede, witte gang, met Ml .Jtet meer is droog". Deze vier woor den stonden op 1 juli 1852 in de Staats courant. Korter en zakelijker kon de aankondiging dat de drooglegging van de Haarlemmermeer beëindigd was, niet zijn. Het water waarop Bossu naar Haarlem was gevaren om Kenau's ves te te nemen, de golven die keer op keer haar slag hadden geslagen en vruchtba re grond hadden overspoeld, waren ver dwenen. Het in 1837 opgeworpen plan de Haarlemmermeer droog te maken, was voltooid. Men had voor de drooglegging aller minst oog voor de mogelijkheden die het drooggelegde meer zou bieden, de vruchtbare grond die het zou opleveren. Integendeel, men dacht slechts aan de „waterwolf" te temmen, die in 1836 tot in Leiden en voor Amsterdam was verschenen. Het droogmaken was een verdedigingsmaatregel en daarom sprak het gigantische werk in het geheel niet aan. Niet op 5 mei 1840 toen de voorzit ter van de Meer-commissie mr. F. van der Pol de eerste spade in de grond stak, voor de te graven ringvaart, noch 12 jaar later toen het meer droog was. Geen vlag werd er uitgestoken, geen feest ge hoy den. Dat er 18.000 hectare vruchtbare grond in ons land bijkwam, wat zou dat? Pas 10 dagen na dc drooglegging schreef de „Opregte Haarlemsche Courant" er een paar regels over: „Den lOden July hebben eenige personen den droogge- maakten grond binnen den polder be zocht en hebben zich naar Aalsmeer be geven zonder eenig water te kunnen ont dekken Een jaar later, toen de drie stoomwerk tuigen, „De Leeghwater", „De Cruqius" en „De Lynden" reeds heel wat water verwerkt hadden bij de bemaling, wer den de eerste bunders land verkocht en pas twee jaar daarna kreeg de polder een officiële gemeentestatus. De bunders brachten gemiddeld f 738 op en toen twee jaar later de laatste bun ders waren verkocht, bleek dat de Staat slechts 4 miljoen méér had uitgegeven aan de drooglegging dan de acht mil joen gulden die de verkoop van grond hem had opgebracht. Na de verkoop begon de verpachting aan arme lieden. Dit werd zo'n regelrech te uitbuiting dat mr. J. P. Amersfoordt, later burgemeester van De Meer, het ten top gedreven misbruik noemde, om arme lieden zo uit te zuigen en te leven van hun zweet, als in de Haarlemmer meer gebeurde. Pas veel later toen het golvende koren het land bedekte en koeien in grazige welden stonden te herkauwen, besefte men dat de woorden op de Afsluitdijk „Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toe komst" ook gebeiteld hadden moeten worden na de drooglegging van Neder lands grootste meer. valse geschutpoorten, waarin houten cilin ders met koperen proppen, de „bangmakers" waardoor de schepen er van verre als oor logsbodems uitzagen. In het begin waren de schepen van hout, daarna van hout en ijzer en nog later bijna alleen van staal. In 1850 kwamen de Amerikaanse clipperschepen, die meer gestroomlijnd waren en beter en snel ler zeilden. Deed men vroeger vaak een paar jaar over de reis naar Indië. met de nieuwe schepen werd de reisduur verkort tot onge veer 125-130 dagen. Wonder Stoomschepen waren er wel. Reeds in 1816 was heel Rotterdam naar de Boompjes ge gaan om het grootste wonder van de eeuw te zien een schip dat zonder zeilen met stoom varen kon, onverschillig of het waaide of windstil was. Dit schip „The De fiance" was in 16 uur van Margate in En geland naar Veere gestoomd en van daar binnendoor naar Rotterdam. De gezagvoer der William Wager kreeg het ereburgerschap van de Maasstad en een paar dagen later kwam zelfs de koning uit Den Haag om „het wonder" te bekijken. De koning ging aan boord en was meteen gewonnen toen hij met het schip een paar maal voor de stad heen en weer had gevaren. Luitenant ter zee G. M. Röntgen werd benoemd tot adviseur in zaken van werktuigkunde aan het ministe rie van Nijverheid en Koloniën, met de op dracht een stoompakketdienst tussen Rotter dam en Indië voor te bereiden. De eerste pogingen waren allesbehalve be moedigend. Het eerste Nederlandse stoom schip „De Atlas" kostte schatten geld, ter wijl de later gebouwde schepen, de „Pylades" en de „Orestes" evenmin veel geluk hadden. De „Pylades" zonk zelfs zonder ooit één echte vaart te hebben gemaakt, even buiten het Sluikgat in het zicht van Goedereede, waarbij de bemanning op het nippertje kon worden gered. Een paar schepen met gecombineerd zeil- en stoomvermogen waren vóór het mid den van de 19de eeuw reeds naar Indië ge varen. Als eerste het zeil-stoomschip „Wil lem de eerste" dat later vastliep op een ko raalrif in de Banda-zee. Het eerste schroef- stoomschip dat Indië haalde, was het m.s. „Samarang". dat in december 1847 uit Helle- voetsluis vertrok en op 18 mei 1848 in Ba tavia aankwam. De Willem de Eerste" verliet als zeilschip Amsterdam en kwam als stoomschip in Batavia aan. Later is dit zeil-stoomschip in de Banda Zee op een koraalrif gelopen en vergaan. Het ontwaken en dubbel hard aanpakken in onze scheepvaart kwam na de opening van het Suezkanaal. Bij de opening was ook een Nederlands schip aanwezig, een raderstoom schip le klas „De Valk", dat op 7 oktober 1869 de haven Nieuwediep was uitgestoomd. Na 24 dagen meerde men af in het Zuid- italiaanse Brindlsi, waar op 2 november de broer van de koning, Prins Hendrik „De zee vaarder" en zijn gemalin Prinses Amalia aan boord kwamen. Op 13 november was het doel bereikt en stoomde „De Valk" Port Said bin nen. Vier dagen later vond de historische opening van Ferdinand de Lesseps Suezka naal plaats. Een rij gepavoiseerde schepen voer van de Middellandse Zee naar de Rode Zee. Voorop ging de „Aigle". met aan boord de Franse keizerin Eugenie, daarachter „De Greiff" met Franse Josef, de „Grille" met de Pruisische kroonprins Frederik, toen de „Valk" met Prins Hendrik en Prinses Amalia. Het was allemaal nog wat primitief. In Is- mailia bijv. brandden kaarsen in papieren lampions als markering. Hier bood de onder koning van Egypte, de Khedive, zijn gasten een maal aan in zijn pasgebouwde paleis, waar de verf nog nat was. 19 november stoomde „De Valk" verder naar Suez. Het eerste Nederlandse schip had zonder te be talen vier dagen lang werd als openings cadeau geen kanaalgeld geheven het Suezkanaal gepasseerd en zo lag Indië 10.000 kilometer dichter bij ons land. Maar deugdelijke zeehavens hadden wij (nog) niet. Amsterdam was via het lange Noordhollands- en Rotterdam via het Voorn- sekanaal van zee uit te bereiken, maar de steeds groter wordende schepen deden deze kanalen snel oud worden. ed i oek gen. Onze kust worde voor de f scheepvaart van onze tijd toegankelijkT tl onderneming mag ik wel wat mij b een oude liefde noemen en ik laat ir los. Ik heb vroeger gezegd: het is ee-de waagd werk. Ik zeg dat nog. Maar men h\ het wagen! rde Dat deed men, maar de gesteldheid ons volk bleek duidelijk uit het &ant?elc genstemmers: 41 procent in de Tweed echt procent in de Eerste Kamer. Het was d gens dringend nodig dat er een begin?n gemaakt met deze voor die tijd gigan; projecten. UK Halverwege Java Watft Rotterdam-Java duurde zo'n 12 gen, maar de reis van Rotterdam nai^ nam 35! dagen in beslag. Men zei nieL.| niets Brouwershaven ligt halverwege De jonge Groninger Al ting Mees die ir naar Indië ging in dienst van de Ned. del-Maatschappij waar hij in 1889 dent van werd zat in november in voetsluis eindeloos te wachten tot de weer inviel en het schip kon uitlopei wilde nog wel naar huis, maar de ka verbood hem dit, omdat het schip dire? vertrekken wanneer het water weer ope,a Nu dit gebeurde in april; toen pas Tegenslag an ,'ijs< eerste dooi in. ve' Men werkte hard aan beide kanalen r 1 1 juni 1876 bracht een Goedkoop-sle£m de eerste drie loggers „Amsterdam l'oe 3" in vijf uur van Amsterdam naar z£ J nederzetting aan he( begin (of einde£ het Noordzeekanaal noemde men IJn*ar' (IJ-mond) een vinding van mr. G. Virc£ die jaren voor de eerste spade de grof®~ ging in „De Gids" een fantasie-reis varl sterdam naar zee beschreven had en W stad aan de Noordzee IJmuiden noemde^ de naj te De Nieuwe Waterweg was reeds vijf ja#n der geopend. Maar hier had men nogjpto tegenslagen te kampen. De ontwerper ZÜ Caland, die op 1 mei 1863 de opdracht bit om een kanaal van Rotterdam naar h graven, had verwacht dat de zandbanÊÜn de monding door eb- en vloedbewegingïn 1 ruimd zouden worden. Maar reeds sn0ar dat de eerste schepen, de loggers „D^ee komst" en de „Willem Stuart" als eerstee de stoomboot „Zierikzee" door de Nieuvfers terweg naar zee waren gesleept, zag tide dat zijn theorie niet aan de praktijk jes woordde. Er moest worden gebaggerd. vroeg minister Heemskerk vijftien grotfmc germolens, kreeg deze en het leed waije? den. tu" Nederland had twee volwaardige zeelf. ui Voorbij Zeehavens In 1882 zei de liberale leider Thorbecke bij de verdediging van zijn wetsontwerp tot het graven van het Noördzeekanaal en de Nieu we Waterweg: „Het doel is dat aan onze kust van de Noordzee, in het midden tussen de Hanzesteden (Bremen en Hamburg) en En geland eindelijk eens een haven wordt ge opend in overeenstemming met de tegen woordige eisen van de vaart. Wij hebben niet genoeg spoorlijnen op de vaste wal. Die ha ven, in- en uitgang, moet ons dienen om onze spoorlijnen over de zee heen te verlen- Voor handel waren de Nederlanders altijd te vinden. Kort na de opening van het Suezkanaal, op 17 november 1869, stichtte Prins Hendrik, bijge naamd ..de zeevaarder", dit Neder landse Handels-etablissement in Port Said. voc s t De tijd van „zoetjes aan dan breel val lijntje niet" was voorbij. De bazuinede Verdi's opera Aida die schalden bij ning van het Suezkanaal hadden ool^i Stastokken gewekt. Het Nederlandse scïerd bezit werd in snel tempo gemodern Hadden wij in 1804 nog 130.000 bruto re ton zeilschepen, tien jaar later was d. slechts 44.000, maar was het aantal registertonnen stoom- en motorschepc 307.000 tot 643.000 gestegen. Ook in de 9 vaart was ons kleine landje de opma gonnen Wmmm

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1968 | | pagina 10