LD Exfra
an Salie-geest beheerste tweede
elft van de 19 de eeuw
Uit overgrootmoeders tijd (I)
Weekeindbijlage Leidsch Dagblad
Zaterdag 21 september 1968
Foto hierbovenDe opening van de eerste
spoorlijn in ons land, die tussen Amsterdam
en Haarlem, op vrijdag 20 september 1839
Driehonderd genodigden maakten de rit over
25 kilometer mee. Deze duurde precies 35 mi-
nuten. In die tijd een enorm snelle.
een tante of nicht dansen geleerd van een
Franse dansmeester, zodat zij mee konden
wanneer ze op „salet" werden uitgenodigd.
Hier ontmoetten zij dan vaak een man, die
haar uitnodigde voor een concertbezoek,
waarheen dan uiteraard een zusje, tante of
oudere nicht meeging.
Oh ja, soms lukte een komplot van vrien
dinnen, nichten en tantes wel eens en kon
den de gelieven elkaar een paar uurtjes al
leen* ontmoeten, maar vaker kreeg het meisje
een brief waarin de papa van de jongeman,
die zij slechts een paar maal bij kennissen
of op een partijtje had gezien, zijn zoon om
slachtig aanbeval. Haar ouders gingen dan
onmiddellijk op onderzoek uit een aan
zoek werd nooit direct met „neen" afgedaan
naarde maatschappelijke positie, de
verdiensten, de eventuele inbreng van de
aanbevolen echtgenoot. De schrijver van de
aanbevelingsbrief had ook reeds tevoren naar
de komaf van het meisje geïnformeerd, want
was het standsverschil te groot, dan had zijn
zoon toch geen kans.
Kwam de verloving tot stand, dan brak een
„dolle" tijd aan, waarin de verliefden stijf
en volgens de regels met elkaar omgingen
en het meisje vaak de brieven aan haar
aanstaande begon met U EdeleDe gehele
familie waakte ervoor dat de twee verloofden
beslist niet alleen gelaten werden. Zelfs bij
het wandelen was nu moeder persoonlijk
aanwezig of een oudere zus. Een snelle kus
bij het afscheid of een vluchtige aanraking
met de knieën, wanneer zij samen aan tafel
zaten, een stiekum knipoog was alles waartoe
verloofden voor de huwelijksdag kwamen.
Sommige meisjes weerden zelfs deze „intimi
teiten" van haar galant vrijer was te or
dinair af. Zij hadden geleerd dat dit haar
maagdelijke deugd schaadde en dus hielden
zij zich verre van frivoliteiten als b.v. kus
sen. Liever zorgden zij ervoor dat de uitzet
genoeg voor een half jaar zonder wassen
tot in de puntjes in orde was, hierbij ge
holpen door moeder en zusjes.
Bij de arbeidende stand en op het platteland
ging het niet zo vormelijk. In Friesland lie
ten kortebaan-rijdsters vlak voor het start
signaal zelfs haar rokken en kleed zakken, om
in borstrok, wollen broek en halsdoek, zo snel
mogelijk aan de eindstreep te zijn.
In de Zaanstreek gingen de ouders rustig
naar de bedstee en lieten de twee verliefden
bij een kaars op de deel zitten, terwijl in
sommige streken de bruiloft pas werd vast
gesteld, wanneer de jongen zeker was dat
zijn aanstaande hem kinderen zou kunnen
schenken. Voor „het is zover" ging hij niet
haar hand vragen.
Jan Salie
De brave burgers wisten dit en praatten er
graag over, al veroordeelden ze nadrukkelijk
deze „onzedelijke gebruiken". Niet zo vreemd
in een tijd, waarin Jan Salie een nationaal
aanbeden figuur was en de brave Hendrik
als de meest ideale jongen dagelijks aan de
kinderen werd voorgehouden.
Een burgermeisje ging met neergeslagen
ogen, en onwetend, het huwelijk in. Met een
hoofd vol idealen en preuts tot in het ge
beente. Haar ouders hadden ieder onderwerp
rond het huwelijk angstvallig vermeden, om
dat beschaafde mensen daarover niet be
hoorden te spreken. Wel wist de bruid, dat
zij de mindere van haar man was. Want
haar echtgenoot dacht evenals haar vader
in gezagsverhoudingen.
De goede oude tijd. De tijd waarin onze
overgrootouders leefden. Was die tijd
de jaren tussen 1850 en 1900 wel zo
goed? Het tegendeel is waar. Economisch, so
ciaal, ja eigenlijk op ieder gebied, waren de
jaren rond het midden van de negentiende tot
het begin van de twintigste eeuw de slechtste
in de nieuwe geschiedenis, welke begint bij de
Franse revolutie.
Ons land was tot het dieptepunt van het reeds
veel eerder ingezette verval gezonken. Het
platteland werd geconfronteerd met de mo
derne tijd. Amerika was door gebruik van
stoomkracht en spoorwegen opengelegd en
tegen deze explosie van de nieuwe wereld had
de Nederlandse boer slechts een sikkel, een
zeis, een karmolen en een kaastobbe. De
meeste kapitaalkrachtigen waagden hun
spaarcentjes (nog) niet in industriële of an
dere zaken. Zelfs niet in een simpel spoor
lijntje.
De kunst zat in een slop. Zelfs de beroemde
schilderschool was in verval. Geen eeuw was
zo arm aan tekeningen, gravures en prenten
als de 19de. Het muziekleven was hiermee in
treurige overeenstemming. „Ons volk
had geen muzikale aanleg en onze taal was
voor zingen volkomen ongeschikt" beweerden
„deskundigen". En ons toneel? Nooit was een
val zó diep en vernederend als die kort na het
midden van de 19de eeuw. Slechts het laagste
en domste publiek keek nog naar de „draken"
waarin arme meisjes werden aangerand.
Het was ook de halve eeuw, waarin gezwoegd
en geploeterd werd. Waarin arbeidersmannen,
vrouwen en kinderen 15 uur en langer werk
ten en toch diepe armoede leden, maar het
daardoor net iets beter hadden dan de tien
duizenden bedeelden. Hei waren de jaren
waarin ziekten, ondervoeding, slechte huis
vesting en drankmisbruik aanslag op aanslag
op onze, nog kleine, bevolking, deden.
Maar er waren ook lichtpunten in deze ver
guisde eeuw. Het waren ook de jaren, waarin
mannen en vrouwen geboren werden, die la
ter van zich zouden doen spreken. Die ons
land omhoog brachten, zodat het spoediger
dan verwacht de achterstand op buur- en an
dere landen inhaalde, ja zelfs voorbij streefde.
In diezelfde jaren van verval speelt in Den
Haag een zekere Henk je Berlage met zijn
blokkendoos. Een voorteken dat hij later een
groot bouwmeester zou worden? In Dor
drecht is Willem Kes reeds jong dol op ketel
muziek. Catootje van Rennes op dezelfde dag
geboren (2 augustus 1858) als het Duitse prin
sesje Emma van Waldeck-Pyrmont van wie
op dat moment hier niemand iets hoort is
als vijfjarige vaak urenlang niet te vinden.
Ze loopt dan met de draaiorgels in Utrecht
mee. In Haarlem zuigt Frederik van Eeden op
zijn duim, Jacques Perk, Helene Swarth en
Willem Kloos doen hetzelfde in Dordrecht en
Amsterdam. In de Ettense pastorie van do
minee Theodorus van Gogh klimmen twee
broertjes Theo en Vincent in een vruchten
boom, want in een boom zo volgeladen mist pa
twee, drie pruimpjes niet. In Poerworedjo op
Java vindt vader Toorop zijn zoontje Jan al
aardig tekenen voor zijn vijf jaar en in Gro
ningen schaatst Heike Kamerlingh Onnes al
een beetje. Aletje Jacobs zegt als zesjarige in
Sappemeer tegen haar vader, dokter Abraham
Jacobs: „Ik wil ook dokter worden" en in
Friesland zoekt ene Pieter Jelle kieviets
eieren, zeer tot ongenoegen van zijn vader, de
oude Troelstra zoals ze hem noemen. In Veen-
dam schrijft dominee Antony Winkler Prins
zich avond aan avond de vingers blauw, aan
de eerste Nederlandse encyclopedie, om daar
mee de studiekosten van zijn vier kinderen te
kunnen betalen. In Den Haag is mevrouw
Couperus in blijde verwachting. Zij hoopt op
een zoon, die zij Louis wil noemen. In een
grutterswinkel in de Amsterdamse Jordaan
droomt ene Jantje Ligthart van het stenen
putje op de binnenplaats van de kleuter
school waarin hij van juffrouw zijn „kleine
boodschap" moet doen en in Den Haag speelt
Cornelis Lely bij voorkeur bij het water.
Kinderen en jonge mensen, die samen met on
ze voorouders enorme prestaties zouden leve
ren en daarmee de fundamenten leggen, waar
op onze materiële welvaart nu rust.
et was alsof ons land rond het midden van de vorige eeuw onder een donzen
deken lag. Terwijl in het buitenland de stoommachine reeds de revolutio
naire omwenteling had ingezet, ging alles hier nog met het tempo van de
trekschuiten, die kalmpjes van stad naar stad voeren. Terwijl in België reeds
behoorlijk spoorwegnet was, tufte hier, met een snelheid van zo'n 25 kilometer
tur, een trein van Amsterdam naar Haarlem. Overigens had ook dit tussen 1837 en
ingelegde 20 kilometer lange lijntje heel wat voeten in de aarde gehad.
Ei»
is een persoonlijk ingrijpen van de ko-
voor nodig geweest en buitenlands
aal toen de Kamer het voorstel van
irnster om een spoorbaan van Amster-
aaar Arnhem aan te leggen met 46 tegen
amen van de hand had gewezen. Twin-
lar later lag er in ons land precies 350
«ter rails, maar hiervoor was heel wat
raat. De aanleg werd opgehouden door
loze meningsverschillen over de vraag
le verhouding staatparticuliere maat-
ipijen moest zijn, terwijl om ieder stuk-
raid „gevochten" moest worden met boe-
iie geen hoekje van hun land kwijt wil-
en stelden smeekbeden aan de regering
faarin zij schreven; „dat het spoorweg-
iedereen migraine zou bezorgen", „dat
ilm het fruit en de groente zou bevui-
nieuwe ziekten veroorzaken", terwijl het
logisch ook niet goed zat „Want de
was niet geschapen voor snelheid, an-
zou God de mens zeker vleugels of
svogelbenen hebben geschonken", schre-
ie bezwaarden.
achterlijk overigens ons beperkte trein-
fcr was, blijkt uit een brief van Alexan-
Dumas, die schreef: „Ik geloof, dat de
«n in Nederland, in plaats van door lo-
komotieven getrokken, door conducteurs
worden geduwd. Het" puf-puf-geluid dat ik
hoorde zal wel voortgebracht zijn door de
baanwachters
Het reizen in ons land was een verschrik
king, wanneer men moest naar een plaats,
waar de trekschuit niet kwam en vooral wan
neer men haast had. Een reis van Bergen op
Zoom naar Middelburg duurde negen uur!
Wanneer men tenminste geluk had met de
aansluitingen van trekschuit op postkar,
zeil- en roeiboot, veerpont en diligence.
Maar bijna niemand, die zich daar druk over
maakte. Het zou de vredige rust die overal
heerste maar verstoren. In de steden waar in
de volksbuurten de kippen, geiten, schapeji
en konijnen nog vrij rondliepen, thuis, waar
men liefst bleef, bij speeldoos en koffiepot en
achter de gordijntjes naar alles en iedereen
gluurde.
Ruim de helft van onze bevolking leefde van
de landbouw en had daarin een armoedig be
staan. Maar nog erger hadden de duizenden
het, die in leven werden gehouden door dia
conie of ondersteuning. Hun aantal steeg
met het jaar. In Haarlem waren in 1845 van
de 25.381 inwoners 5431 bedeelden. En dan
stonden in Haarlem nog wel drie fabrieken,
waarin duizenden meest arme mensen werk
ten.
Duizenden zwierven bedelend, stelend en ro
vend langs de wegen, opgejaagd door de
schutterijen. Terwijl in de ons omliggende
landen de industrie op gang kwam, pufte
hier en daar een enkel stoommachientje. In
hoofdzaak in Twente, waar de Engelsman
Thomas Ainsworth arbeiders leerde werken
met de schietspoel.
De afscheiding van België beroofde ons van
de weinige industrie en maakte ons nog ar
moediger dan wij na de Franse overheersing
reeds waren. Op de wereldtentoonstelling in
het Chrystal Palace in Londen in 1851 kwam
ons land het slechts voor de dag en bleek
de enorme achterstand overduidelijk.
Treurig was in één ivoord de aanblik van
de Nederlandsche af deeling; er was iets
doodsch, iets naakts in de ruimte aan Ne
derland afgestaan. De meeste voorwerpen
waren zoo onbehaaglijk dat het geheel den
Nederlanders wel pijnlijk moest aandoen;
voortdurende leegte en stilte in die afbeel
ding was dan ook een sprekend beioijs, dat
iedereen dat ongunstig oordeel velde
schreef een bezoeker.
Op de burgerstand drukte het verval van de
welvaart zwaar. Men ging steeds zuiniger le
ven, investeerde zijn geld beslist niet in
naar men meende avontuurlijke nieuwig
heden, zoals de spoorwegen, maar kocht lie
ver veilige „staatsschuld" als belegging.
Men dacht alleen aan zichzelf en zijn gezin,
bleef veel thuis, maar luisterde wel graag
naar romantische avonturen, vooral op lief
desgebied, die in duels eindigden. Maar om
zich zelf in een bij voorbeeld „industrieel
avontuur" te storten, in vredesnaam nee.
Liever las men tot men vroeg naar bed ging,
de boeken van Truitje Toussaint en Jacob
van Lennep. Of de vaderlandse rijmelarijen
van Tollens, de Rotterdamse verfhandelaar-
dichter, die in 1815 de eerste prijs voor het
beste volkslied „Wien Neerlands bloed" had
gewonnen en van dat moment niet meer te
stuiten was en aan de lopende band rijmen
aan 't papier toevertrouwde.
Hobbema's, v. d. Heisten en uwe YVouwer-
mans, uwe Gerards Dous en Jan Steens. Zij
zullen vrij wat opbrengen en alszoo veel pro
ductiever zijn, dan wanneer gij ze aan de
wand laat hangen. Als gij toch een zelf
moord moet begaan als artistieke natie, be
gaat hem dan op eens, met één slag, die lui
de weerklinke en niet door langzame uit
hongering", zo geselde Jacob van Lennep.
Uithongering bedreigde ook de arbeiders. Zij
vormden één zieke, onvolgroeide bevolkings
groep, waarop t.b.c., cholera en andere ziek
ten aanslag op aanslag pleegden. Hoe slecht
hun levensomstandigheden waren:, bleek uit
de keuringscijfers van de lotelingen voor de
dienstplicht in 1863. 25.62 procent was klei
ner dan 1.60 meter en 50.42 procent haalde de
1.70 meter niet. De gemiddelde levensduur
voor deze groep was tussen 1850 en 1859 voor
mannen 33 jaar, voor vrouwen bijna 36 jaar.
In sociaal opzicht kende ons land nog nau
welijks een arbeidersklasse, zoals in het bui
tenland. Maar toch was er reeds georgani
seerd verzet. Zoals in juli 1843 bij de arbei
ders aan de Rijnspoorbrug bij Renswoude bij
Utrecht, waarover de gouverneur meldde:
Even droevig
Met het geestelijke en culturele leven was
het al even droevig gesteld. Potgieter noemde
dit een stokviswinkel. Smakeloos en doods.
Prachtige kunstwerken van de 17de-eeuwse
schilders werden door particulieren en instel
lingen voor spot (goedkope) prijzen naar het
buitenland verkocht. Intussen sprak men
eindeloos over de stichting van gebouwen,
waarin historische gebeurtenissen van ons
land moesten worden uitgebeeld.
In 1859 ging dit Jacob van Lennep te ver. De
meest gelezen en populairste schrijver in die
dagen trok ten strijde tegen de erbarmelijke
huisvesting van onze kunstschatten. Deze
stonden in het Amsterdamse Trippenhuis,
dat meer op een pakhuis dan een museum
leek en nog geen 80 bezoekers per dag trok.
Brand bedreigde de kunstschatten in het
oude kurkdroge koopmanshuis. Vooral toen
ernaast een petroleum-opslagplaats werd ge
vestigd.
Van Lennep verweet de regering tekort aan
kunstzin, krenterigheid en onverschilligheid.
„Is geld alleen uw streven", vroeg hij. „Nu
verkoopt dan in één slag uwe Rembrandts, uwe
Dit is dan een romantische liefde in de
betere standen in de stijl van het midden
van de vorige eeuw. Een stille handdruk, een
tedere blik en dat was alles. Geen wonder,
want de hele familie waakte over het wel en
wee van de geliefden!
„Zekere putbaas of chef van een ploeg werk
lieden weigerde de hem aankomende gelden
te ontvangen, gedroeg zich zeer onbehoorlijk
tegen de aannemer en scheen verhooging
van loon te complotteer en. Hij werd in ver
zekerde bewaring genomen, doch zondags
weder ontslagen. Op de volgenden Maandag
is het werkvolk, hetwelk partij voor hem
trok, in opstand gekomen, heeft de roode
vlag uitgestoken, het werk gestaakt en is de
gansche hoop. ten getale van driehonderd,
op de keet van den aannemer aangevallen,
om die te plunderen
De nieuwe Koning Willem III, in 1849 drie
dagen na de dood van zijn vader, uit Enge
land juichend ingehaald, stond aan het
hoofd van een ingeslapen land toen hij de
Kroon aanvaardde. De eerste begroting on
der Willem III was 71 miljoen groot. Ver
schillende posten waren tot op de halve cent
nauwkeurig begroot, zoals de hervormde en
andere erediensten: f 1.649.896.51.V2 en het
ministerie van Financiën f 6.276.909.07.y2,
welks bewindsman overigens bekritiseerd
werd, omdat hij geen twee miljoen kon be
sparen op de 71 miljoen. Op onderwijs bij
voorbeeld. En dit terwijl voor onderwijs
slechts een half miljoen was uitgetrokken.
Het aantal spaarbankboekjes was in ditzelf
de jaar 30.396 met een saldo van slechts
f3.810.00, waarop de burgerij bijzonder zui
nig maar ook trots was. Want het bedrag op
het spaarbankboekje bepaalde mede de stand.
En op de stand en alles wat daarbij hoorde,
was men ook zeer zuinig.
Arme Jetje
Men legde er de nadruk op in brieven, in
groeten, in gesprekken en bezoeken. En
in verhoudingen tussen eventuele verloofden,
terwijl die het zonder dit probleem al moei
lijk genoeg hadden. Want moeilijk hadden
verliefden het. De Bettekees, de Wimmekoos,
Koosjes, Klaartjes, Miesjes en Jetjes werden
groot in het ouderlijk huis met als enige
vrijheid het schoolbezoek, of wanneer men
zeer welgesteld was, een verblijf van een paar
jaar in een pensionaat, waar zij meestal de
Franse taal leerden, pianospelen, borduren
en zingen. Van haar moe hadden zij het
huishouden leren bestieren en misschien
hadden zij zelfs onder het wakend oog van