Oud worden was
in de Gouden Eeuw - en
nog lang daarna - voor
minderbedeelden gang
naar armoede,
zorgen en ellende
Weekendbijlage Leidsch Dagblad Zaterdag 27 april 1968
OUD worden, zoals In de kop van dit artikel te
recht werd gezegd, was in de Gouden Eeuw
en nog lang daarna voor de minderbedeel
den een gang naar armoede, zorgen en ellende.
Van pensioen of overheidsondersteuning eerst in onze
dagen wettelijk ingevoerd had niemand nog ooit ge
hoord. Hooguit kreeg een gildelid, wanneer hij niet meer
In staat was tot werken, één gulden per week van zijn
gildebroeders. Maar het grootste deel van de bevolking
kreeg niets. Ook niet bij ziekte, ongeval of invaliditeit.
Hoe deze stakkerds en het waren er ontelbaren
het leven voortsleepten oud worden was voor hen een
straf wordt in dit artikel verteld.
Strenge leefregels
voor hofjesbewoners
en bejaarden in
armenhuizen
Sterven
De gebruiken in de Gouden Eeuw bij sterven
en begraven weken sterk af van wat voordien ge
bruikelijk was geweest. Het katholieke gebruik dat
een stervende op een biezen mat werd gelegd,
met een laagje as werd bestrooid en met een
franciscanerpij bedekt om de aanvallen van de
duivel af te weren waren in de republiek der
Nederlanden verdwenen. Was een protestant ster
vende, dan kwam een predikant, een ziekentroos
ter of een vermaner, om met hem of haar te bid
den. Een katholiek werd door een pastoor of mis
sionaris in het geheim bediend. Een stervende
werd geen ogenblik alleen gelaten. De ziekentroos-
Een graflantaarn die aan de gevel van het
huis werd gehangen, wanneer een van de
bewoners overleden was.
uit de geopende graven steeg. De predikant Martin
Schagen gaf het voorbeeld door zich in 1770 niet
In de kerk, maar op het kerkhof te laten be
graven: „Om de levenden, niet te schaden." In
1795 gelastten de ..Hollandse Provinciale Repre
sentanten" dat men in den gevolge alleen maar
op een kerkhof begraven mocht worden.
Bijgeloof
Op het platteland was het gebruik de kerkklok
te luiden bij een begrafenis, maar dank zij het
verzet van de gereformeerden, die dit bijgeloof
noemden de verdrijving van boze geesten
stierf dit gebruik langzaam uit. Net als het zeg
gen van gebeden en het lezen van litanieën.
„Koud en nuchter begraven de Hollanders",
schrijft de Engelse ambassadeur in ons land,
sir William Temple. „Geen gebeden geen liede
ren. Slechts een eenvoudige lljkpredikatie."
Het bijgeloof had echter een taaier leven dan
de tradities. Een gestorven kraamvrouw werd door
Laatste artikel van
HAN WIELICK
in zijn veelgelezen
serie over de
Gouden Eeuw
zwangere vrouwen ten grave gedragen, omdat zij
geloofden dat zij dan een gemakkelijke bevalling
zouden hebben. Een jong meisje werd bi) haar
begrafenis door in het wit geklede maagden
begeleid. De doden werden met het gezicht naar
het. oosten begraven, men zette een kruis op de
kist en brandde vaak kaarsen en ontstak wierook.
In een begrafenisstoet gingen mannen voor
vrouwen en kwamen familieleden vóór anderen,
ook al waren die aanzienlijker in positie of rang.
Lïjkmaal
Na de begrafenis kwam uiteraard zou men
bijna zeggen het lijkmaal. Dit mondde zo vaak
uit in liederlijke tonelen dronkenschap, dansen,
vechten dat de overheden en de kerk ze
overigens lange tijd tevergeefs bestreden met
Porse straffen en geldboetes. De dode werd nog ja
renlang op maand- of Jaarstonden in ere ge
houden. Langzaam stierven deze gebruiken uit <A1
duurden deze schandelijke braspartijen in het bij
zijn der bedroefde nabestaanden in verschillen
de landsdelen voort tot zelfs in het begin van
de twintigste eeuw. (Red. L.D.).
Sober, koel
De begrafenis werd een vaak sober en zellte koei
gebeuren, zonder veel medeleven voor de nabe
staanden. Dominee Arent Carnelise. sprak bij
het graf van prins Willem I precies 39 woorden:
dien prinse van wiens lof beter is te zwijgen
dan weinig te spreken, ende veel daarvan te spre
ken de kortheid des tijds en deze plaats niet cn
lijden. Zoveel moeten wij bekennen, dat hij is ge
weest een treffelijk instrument Gods Dit was
alles. ,,In de kerk behoort", zei ds. Cornelisz. „de
lof van God, niet van mensen bezongen te
worden".
Sir William Temple zei het anders: „Bij deze
natie is tijd te kostbaar om te worden verdaan
met plichtplegingen, die de dode zegt men hier
nuchter toch niet kunnen terugroepen
Wat het luiden der kerkklokken bij. begrafe
nissen betreft, heeft de schrijver het niet bij het
rechte eind. Want ook in onze dagen worden nog
op tal van plaatsen in ons land de klokken ge
luid. Dit gebruik is dus nog lang niet verdwenen.
«Red. L.D.).
De mannen sloofden tot zij niet meer konden, we
duwen vaaik tot ver boven de tachtig jaar, poog
den als wasvrouw of strijkster een paar moeiza
me stuivers per dag te verdienen. Waren die oud
gedienden tot werken niet meer m staat, dan
trokken zij in bij kinderen of familie. Als dat on
mogelijk was, dan bestond voor de meeste ouden
van dagen geen andere toevlucht dan de hulp van
de buurt of een kerkgenootschap- zy verhuisden
naar muffe keldertjes, waar vaak centimeters
water in stond, woonden in een kast onder een
trap of vonden hun laatste jaren een plaatsje in
één van de vele bogen van de stadsmuren, tussen
a-sociale gezinnen en individuen, die zich daar
vaak vechtende een plek hadden veroverd.
In de Gouden Eeuw, toen er vooral door kooplie
den onnoemelyk veel geld werd verdiend, sticht
ten vele rjjken uit mededogen of om hun naam
vereeuwigd te zien, hofjes, zoals byv- in Am
sterdam het Begijnhof en meerdere oude hofjes
in Leiden.
Verschillende kerkgenootschappen lieten oude
vrouwen- en mannenhuizen bouwen, omdat ze
volgens goed-vaderlandse zede van zuinigheid bo
venal berekend hadden dat cUt ongeveer dertig
gulden per jaar per armlastig lidmaat bespaar
de. De kosten per inwonend oudje bedroegen zes
tig tot zeventig gulden per jaar, welke som door
collectes, legaten, schenkingen en belastingen
byeengebracht werd.
De ouden van dagen moesten zich In deze hof
jes en huizen aan in onze tijd onbegrijpelijk
strenge regels houden en aan allerlei eisen vol
doet eer zij werden toegelaten.
Dat was ook wel noodzakelyk, want er waren
veel meer aanvragen dan plaatsen. Bijna overal
werd van de gegadigden geëist, dat zij ten minste
vyften jaar in de stad hadden gewoond en zeker
tien jaar lidmaat van een kerk waren geweest.
Zij nochten geen kinderen tot hun last hebben,
terwjl de vrouwen ouder dan vyfenvyftig, de
mannen boven de zestig jaar moesten zyn. En
zy moesten op z'n minst al twee jaar ondersteu
ning van de diaconie hebben genoten. In het dia
conale oude vrouwen- en mannenhuis in 1681 in
CO KV K fl HOA-J E
Het Corvers Hofjen in Amsterdam, dat in
1712 kon worden gebouwd, doordat mr. Jan
Corver de diaconie een enorme som geld na
liet.
ter gaf hem de nodige kracht met prachtige vol-
Werd zo'n vermaner moe, dan namen familie
leden zyn plaats in. zy lazen voor uit de bybel
en hielden godsdienstige gesprekken. Had de ..ge
zegende Siele het ellendige lichaam" verlaten,
dan drukten familieleden de ogen dicht en kleed
den de overledene in een doodswade, het hen
nepkleed: een lang geplooid hemd, aan de mou
wen en hals afgezet met zwarte borduursels
Deze boorden werden meest door begyntjes
gemaakt, maar het doodskleed van een vrouwelij
ke overledene was meestal reeds in de bruids
dagen door de bruid genaaid en in de eerste hu-
wehjksnacht gedragen.
De gewoonte was een strobos aan de deurpost
te spykeren, die na de begrafenis verbrand werd.
De ramen werden gesloten met overgordynen of
lakens, alle spiegels en schilderyen werden om
gedraaid. Buiten het huis werd een graflantaarn
bevestigd.
Op rijm
Aan de scliandtafel
Kwam een van de ouden van dagen te laat bin
nen, dan werd hij of zij gestraft. De gestrafte
Eenmaal per maand was er inspectie door de
huisbewaarder. Dan werden alle kasten nauwkeu
rig er op nagezien, of er geen verboden waren als
vuurmakers in lagen. De mannen mochten wel
roken, maar alleen op de binnenplaats na
het middageten. Eenmaal per jaar kregen alle
inwonenden linnen en wollen kleding, kousen,
schoenen of muilen en iedere zaterdag deelden de
diaconessen lappen, garen en sajet uit, waarmee
de bewoners en bewoonsters hun goed konden
verstellen.
Stierf een van de inwonenden van het diacones-
senhuis, dan waren de mannelyke huisgenoten
verplicht hem of haar ten grave te dragen.
De koster of een aanspreker nodigde de buurt
genoten uit voor de begrafenis met briefjes, waar
op de tekst meestal op rym was gesteld.
Uiterlyke rouw tonen, byvoorbeeld in kleding,
was niet verboden, maar de gereformeerde kerk
had het liever niet, omdat zy het „te papisch"
vond. Niettemin hield de traditie geruime tyd
stand. Men kleedde zich in het zwart. De vrou
wen in rouwhuiken, de mannen in rouwmantels.
Het gereformeerde geloof keerde zich eveneens
Amsterdam gebouwd op een erf op de Binnen-
Amstel tussen Heeren- en Keizersgracht, werd
per jaar f70 uitgegeven voor iedere bejaarde.
Gelijke kleding
moest dan een of meer weken aan een se handta
fel (een afgezonderde tafel) eten en kreeg min
der voedsel dan de anderen. Werd het reglement
meermalen overtreden, dan mocht de schuldige
zes of twaalf weken zyn kamertje niet verlaten.
Hielp dit nóg niet, dan volgde verbanning voor
een of meer maanden uit het huis.
Inspectie
Begrafenis-
schilden van het
korenmolenaars-
gilde.
Laatste gang
Ook bij de laatste gang bleek de mode op de
duur sterker dan de leer. Zo was het een teken
van welstand om 's avonds, of nog sjieker
op zondag begraven te worden. De lijkstoet werd
dan omzoomd door dragers met lantaarns met
twee of drie brandende kaarsen. Deae teraarde
bestellingen werden door de overheid zwaar be
last. Met deze 'begraafbelastingen werd vaak een
weeshuis in stand gehouden.
Het deftigst was in de kerk te worden begra
ven. Vooral wanneer men dan ook nog in het
koor ter aarde werd besteld en het liefst tijdens
de predikatie. In 1625 verzocht de kerkeraad van
Hoorn met klem aan de burgemeesters een veror
dening uit te vaardigen, waarin werd afgekon
digd dat het verboden was tijdens de predikatie
graven te openen Daarbij zaten geen hygiëni
sche overwegingen voor. Daarvoor had slechts een
enkeling oog.
Zoals de Dordtse arts Van Beverwijok die wees
op het gevaar van besmetting door de lucht, die
De vrouwen en mannen moesten gelyke kleding
dragen in het Engelse ouden-van-dagenhuis
droegen de vrouwen bruine greinen japonnen
over blauwe kalaminken rokken. Zij moesten
lichte werkzaamheden verrichten, maar mochten
in de meeste gevallen de opbrengst hiervan zelf
houden. Zy moesten hun eigen bed opmaken,
mochten noch sterke drank, noch dove kooltjes
in hun vertrek hebben. Het was niet toegestaan
De inwonende oudjes moesten iedere dag twee
maal de godsdienstoefening bywonen. De vrou
wen kregen eenmaal, de mannen tweemaal per
week 's morgens catechisatie. Iedere middag
moest een van hen een predikatie lezen. Voor en
na de maaltijden werd er gebeden en gezongen
en tijdens het eten werd een hoofdstuk uit de bij
bel gelezen. De mannen waren verplicht twee
maal per week mee te doen aan een brandweer
oefening. Allen mochten zondags na de kerkdienst
uitgaan, maar in de week kregen de mannen al
leen op maandag, woensdag en vrydag verlof
om 's middags te gaan wandelen. De vrouwen
dinsdags- en donderdagsmiddags.