Wrede straffen in de Gouden Eeirv
i Beul: goed betaalde ,baan
toch weinig animo
dodelijk trof. Om hieraan paal en perk te stellen
organiseerde de magistraat dit gooien. Men mocht
nog wel gooien, maar dan alleen met materiaal
meest eieren of vis dat de overheid tegen
een geringe vergoeding beschikbaar stelde.
Het kaken of te pronk staan was een enorme
schande. Vele veroordeelden gaven daarom de
voorkeur aan een snelle dood boven het „guychel-
spel" voor het gillende volk dat door de omroe
pers bijeengeschreeuwd was.
De draaikooi
Een geliefde straf bij het publiek was de „draai
kooi". Het geven van deze straf bezorgde de bal
juw en schoutengrote populariteit. De veroor
deelde meestal waren het vrouwen werden
Door Han Wielick
in een tegen het raadhuis geplaatste soort pape-
gaaiekooi op een as geplaatst. Ze werden op een
bankje in het midden van de kooi gezet, hun han
den en voeten werden vastgebonden en daarna
werd door een van de rakkers (politiemannen) de
gestrafte zeeziek" gedraaid. Na een half uur
draaien waren de gestraften meestal bewusteloos.
Een paar emmers water brachten hen weer bij,
waarna ze buiten de stadsmuren in het gras wer
den gegooid om op te knappen.
De doodstraf werd afhankelijk van de ernst van
de misdaad voltrokken door ophanging, worging,
onthoofding of radbraken. De laatste straf was de
strengste.
Verdediging
Ja, onze voorouders waren bijzonder wreed. Een
van de grote juristen uit die tijd Ulrik Huber
(overleden in 1694) verdedigde in zijn „Heden
daagse rechtsgeleerdheid" de straffen en de pij
ningen. Hij achtte de rechtsorde erbij gebaat en
zei dat het kwaad, dat uit het nalaten van pijni
ging zou ontstaan, veel groter was, dan het onge
mak dat uit het gebruik ervan voort kon komen.
Omdat naar zijn mening de rust niet te handha
ven was. Omdat veel misdaden anders niet te be
wijzen zouden zijn en dus onbestraft zouden blij
ven en dit zou stimuleren tot nieuwe misdaden.
Streepje voor
Hoe het zij, wanneer iemand in de 17de en 18de
eeuw iets deed tegen de gevestigde orde en
ZATERDAG 9 MAART 1968
TT et „beroep" beul was in
A de jaren dat er bijna
dagelijks werk voor hem was,
een zeer lucratief „vak".
De beul van Haarlem bij
voorbeeld kreeg per executie
van een misdadiger een stoop
wijn, een paar handschoenen
en zes gulden. Aan reiskosten
ontving hij drie gulden per
dag en aan wagenhuur mocht
hij 12 stuivers per mijl in re
kening brengen. Moest hij na
de terechtstelling op het Gal
genveld in de Volewijck de
terechtgestelde op het rad
legden en het hoofd op de
staak plaatsen, dan kreeg
hij een „halve justitie" of te-
wel drie gulden extra.
De baljuw, die als openba
re aanklager optrad, kreeg in
de Watergraafsmeer bij Am
sterdam in de 17de eeuw 200
gulden per jaar. Hij mocht
geen geschenken aannemen
boven de waarde van een hal
ve gulden. Wel honing en
kaas in onbeperkte hoeveel
heden. Voor iedere vergade
ring kreeg hij één stuiver aan
het begin en twee stuiver in
het midden van de Gouden
Eeuw. In latere tijden kreeg
hij meer inkomsten, nl. de
helft van de civiele boeten
op overtredingen van voor
schriften. Zo had de baljuw
in de Watergraafsmeer tus
sen 1723 en 1793 ongeveer een
inkomen van drieduizend gul
den per jaar. De „rakkers",
dienaren van de schout, ont
vingen in dezelfde eeuw 11 x
20 gulden en 1 x 36 gulden
per jaar, vermeerderd met
kleine boeten. De benaming
„racker" werd afgeleid van
rekker. Zij hielpen de beul bij
het ondervragen van een ver
dachte en voerden de pijni
gingen uit, w.o. het rekken
van de ledematen.
Een goede beul had per
week zo'n 25 „klanten", die
hij „onder handen nam". Hij
doodde niet alleen, maar ge
selde, brandmerkte enzovoort
Dit bezorgde hem een week-
salaris van ongeveer 75 tol
150 gulden. Waarbij hij dar
ook nog betaald kreeg vooi
slijtage van zijn gereedschap
zoals het zwaard waarvoor 3
gulden per executie werd be
taald, de doek eveneens 3
gulden en de kist ook
al 3 gulden. Tel daarbij nog
touw-geld, salaris voor z'n as
sistent en reisgeld en het is
duidelijk dat beul een bijzon
der goed betaald vak was, in
de tijd dat een ongeschoolde
arbeider zo'n 200 gulden per
jaar kon verdienen! Maar de
overheden betaalden niet
voor niets zoveel. Het aanbod
van beulen was altijd kleiner
dan de vraag en zelfs doorge
winterde oud - soldaten be
dankten voor de „eer" om als
beul door het leven te gaan.
Een executie in vorige
eeuwen was een publieke
vermakelijkheid.
Op de plaat ziet men
hiernaast de
terechtstelling door
ophanging van
Marretje Arends en
Pieter van Dorp na het
pachtersoproer van 1798.
Een rechtszitting in de Gouden Eeuw.
terug. Met de vervolging van verdachten waren
de baljuwen en de schouten belast. Het onderzoek
van een misdrijf was geheim en moest gericht
zijn op het verkrijgen van een bekentenis. Zo'n
bekentenis wilde men beslist hebben. De doodstraf
was alleen na een bekentenis geoorloofd en tevens
sloot een bekentenis in de meeste gevallen ook ho
ger beroep uit. Bekende een verdachte niet, dan
werd overgegaan tot een .scherp examen ook
wel „pijnlijk vragen" genoemd.
Vierschaar
De baljuw met de .mannen" de schepe
nen waren de hooge vierschaar. De schepenen
vormden de rechtbank en waren afkomstig uit
de lering der welgestelde burgers. De vroedschap
het gemeentebestuur maakte jaarlijks een
dubbeltal van 14 mannen op, waaruit zeven, later
verradeyen, brandt, vrouwenkrafft, kraemschen-
derye, openbair gewalt, muntvervalsching, bloet-
schande en overspel".
Vergelding
Doodslag en moord werden met de doodstraf
vergolden. Werd een vrouw op overspel betrapt,
dan mocht de vader van de vrouw de overspelige
doden. De echtgenoot was dit niet toegestaan,
omdat men vreesde dat hy door louter afgunst
gedreven zou worden. Valsheden werden met de
dood bestraft, in Holland met onthoofding. Majes
teitsschennis en verraad werden eveneens met
de dood bestraft, meestal na radbraken, terwijl
lasteraars gestraft werden met het doorsteken
van de tong met een gloeiende priem, gevolgd
door verbanning.
De rechtsgeleerde en geneesheer Adriaen Koer-
bagh werd in 1668 wegens het samenstellen van
goddeloze boeken veroordeeld: „dat de schuldige
op het schavot de rechterduim zou worden afge
De marteling van
Cornelis de Witt.
Het vastgebonden
slachtoffer links
tijdens het verhoor
door Ruwaart van
Putten.
~T ~M~ et volk ^eP hoop op „Die plaetse", in Amsterdam,
B—M waar weer eens het schavot met blok was opge-
JêLJBL richt. Over een paar minuten zou de kar des
doodshet plein tegenover het stadhuis oprijden.
Op deze kar, omgeven door honderden krijsende en gillende
mannen en vrouwen, stond een vrouw die haar laatste gang
maakte. Haar straj was bejubeld door het volk. In de voor
gaande elf jaren was zij reeds 21 maal in handen van de justitie
geweest. Vijfmaal was zij gebrandmerkt, haar oren waren ook
al eens voor straf afgesneden. Zij was onverbeterlijk gebleven.
Zij had gemoord, gestolen, gevochten, ontucht gepleegd, bijna
alles wat strijdig was met de wet. Baljuw en schepenen waren
snel klaar met haar zaak: de dood op het schavot.
De beul maakte korte metten met haar. Een
schip vervoerde het stoffelijk overschot naar de
overkant van het IJ, waar in de Vogelwyk (nu
Volewyck) het hoofd op een spiets en het lichaam
op een wagenwiel werd gebonden, als afschrikwek
kend voorbeeld.
Wat in december 1617 in Amsterdam gebeurde,
kon men dagelyks in alle steden van ons land
waarnemen. Wie de justitieboeken uit de 17de
(Gouden) Eeuw en de verslagen van ooggetuigen
leest, wordt steeds weer getroffen door de wreed
heid van onze voorouders, die pynigden, geselden,
radbraakten, brandmerkten, aan de kaak stelden,
doorstoken en sneden, vaak voor geringe' ver
grijpen. Justitiële berechtingen, die meestal ook
een volksvermaak waren.
Overspoeld
Zeker ons land werd vooral na het twaalfja
rig bpstand overspoeld door rovende en moor-
t b n. van afgedankte soldaten. Niemand
v^yn icv .n meer zeker en dus sloeg men hard
negen, schepenen werden gekozen en door de bal
juw beëdigd.
Vele baljuws maakten ernstig misbruik van hun
macht en tegen deze lieden en de wijze van pro
cesvoering rees vaak verzet. In theorie moest el
ke bekentenis vrywillig verkregen zyn en daarom
moest de verdachte ze enige tyd na het pynigen
„buigen pyn ende banden van ijser" herhalen.
Men redde dan tenminste de schyn.
De grote waarde die men aan een bekentenis
hechtte, maakte dat verdachten langdurig in
voorlopige hechtenis zaten op water en brood.
In alle „rechtsverordeningen" van die tyd vindt
men de middeleeuwse gedachte van het „wraak"-
karakter van de straf terug. Zo vermeldt een
stadsboek van Kampen „dat brandstichters ver
brand, valse munters in een ketel gegooid moe
ten worden, meinedigen twee vingers moesten
worden afgehakt".
Wat was overigens strafbaar? Vaste regels be
stonden niet. Wel was er een aantal ernstige en
minder erge feiten omschreven, maar overigens
had iedere rechter een vrijbrief tot straffen. Ern
stige misdrijven noemde een Gelderse bepaling
van 1592: „Moirdt, moirdtbrandt, rooff, dief te,
nomen en de tong met een gloeiende priem door
stoken, met dertig jaar tuchthuis en verbeurd
verklaring van zyn goederen". De straf werd
.slechts" tien jaar tuchthuis, 10 jaar verbanning
en een boete van 4000 gulden.
Veroordeling
Was na al of niet veronderstelde misdaad een
maal de bekentenis afgedwongen, dan volgde de
veroordeling. Die kon bestaan uit: de zaak in be
raad houden, reprimande, verbod een herberg te
houden, op water en brood een vrijheidsstraf uit
zitten, verbannen worden, binnen biyven, oftewel
gebannen zyn, geseling binnenskamers, opsluiting
in een tuchthuis, op de kaak stellen, op het scha
vot te pronk staan, geseling in het openbaar, on
der de galg met de strop om de hals staan, brand
merking, ophanging, worging, 't zwaard over het
hoofd en onthoofding. Binnen biyven betekende,
dat men byvoorbeeld een half jaar niet buiteijs-
huis mocht komen, een soort particuliere gevan
genisstraf dus.
daarvoor was echt niet veel nodig dan
hy de straf geducht aan den ïyve.
Een harde stryd dus. Slechts één streepje
onze voorouders uit de Gouden Eeuw voor t
buitenland, waar het niet minder wreed i
zy gingen zich niet te buiten aan heksenpJ
sen, waarvan over onze grenzen zovele onself
gen het slachtoffer zyn geworden.
Deze processen, toch al weinig gevoerd in
landen, kwamen hier na de zestiende eeuvj
meer voor.
Vermakelijke ffj
vergissing bij
het vertalen
Toen de Franse vertaalster Yvette Simoi
kele jaren geleden op een byeenkom
telde, dat een van de ergste ziekten in[
ka de „televisie" was, konden de afgeva;
hun oren niet geloven. Ze waren er ondei
ven van. Nu, dat was juffrouw Simond ook t
hoorde, dat de man wiens rede zy had ver
in werkeiykheid „tb" had gezegd en niet
dat haar vertaling had moeten luiden
lose".
Gelukkig waren geen diplomatieke gevoelefcg
kwetst, zodat het incident geen betreurensf.
dige gevolgen had, maar eenvoudig een mopP
welke graag werd verteld door het persona d(
trots is op de verbazingwekkende nauwkL
heid van zyn vertalingen. rde
In de ruim 20 jaar, gedurende welke de Vet
ties gepionierd hebben in de kunst van ge^
dige vertaling, heeft een gevoel voor de bT~
rykheid van de taak van de V.N. haar bel
vertalers vervuld van zodanige zelfbeheersi
waakzaamheid, dat de mogelykheid van a
tale fout in een vertaling zo goed als onm
is geworden. De enige vergissingen, welke
darisch zyn geworden, waren van vermal
aard.
Tydens de van 1945 tot 1949 gevoerde N
bergse processen verscheen een nieuw gi
van vertalers, dat tegeiykertyd kon lui
vertalen en spreken, terwyl de luisteraal
koptelefoon konden inschakelen, waardoor
zyn eigen taal hoorde.
Nazi-hoofdman Hermann Goering merkte
mig op: „Ze verkorten myn leven". En I
gelyk. Want dit vlugge en doeltreffende sj
heeft het einde van de processen en de do<
de oorlogsmisdadigers verhaast.
Te pronk
Het te pronk staan of aan de kaak stellen, ge
beurde in het openbaar een half of een heel uur.
Het slachtoffer kreeg dan het zinnebeeld of het
werktuig omgehangen, dat zyn misdaad aanduid
de. Een overspelige een houten huik, een soort
klok met bovenin een gat, waaruit 's mans hoofd
stak. Lakendleven stonden te pronk met een rode
lap op de mouw en hy die verboden boeken had
geschreven, had eèn groot aantal boeken aan een
koord om de hals hangen. Had een vrouw een
kind slecht behandeld, dan stond zy te pronk met
een pop in haar armen; een diefje moest met een
koord om de hals op een ladder staan.
Geseling en brandmerken voltrokken zich meest
al ook in het openbaar „tot t roode bloet nae by
het lyff loopt". Iemand die gebrandmerkt was,
liep voor de rest van zyn leven te koop met zyn
misdaad, omdat die afdruk meestal op de wang
werd aangebracht. Stond iemand te pronk of werd
hy in de kaak gepiaatst. dan verzamelden zich
honderden mensen, die stenen, vuil, eieren of rot
te vis naar de gestrafte gingen werpen, zonder
dat deze er iets tegen kon doen. Dikwyls stierf
een gestrafte aan de kaak, omdat een steen hem