f
Oudste filmland Denemarken
pakt de zaken
fris aan
MAX NABARRO, oudste
film-explicateur
SATERDAG 10 FEBRUARI 1069
UDJüXTRA 4
vals hoge ogen worden gegooid (b.v. „Twee."
.Honger," „Zelfmoordschool")En met erotisch
getinte produkties als „Zeventien," „Det tossen
de paradis," „Weekend" en „Ik, een vrouw"
(die Nordisk samen met de Zweedse Europa
maatschappij maakte) is in vele landen veel
geld verdiend.
Overheid helpl
Dit neemt niet weg, dat ook de Deense
het vooral door de concurrentie van de televisie
zwaar te verduren heeft gehad. De overheid
daar heeft echter veel. eerder dan die van ons
de noodzaak gezien om het film- en bioscoopbe
drijf de helpende hand toe te steken. Begin 1965
trad een nieuwe wet in werking, die daadwerke
lijke steun inhoudt; tegelijkertijd werd de ver
makelijkheidsbelasting afgeschaft.
In plaats daarvan wordt vijftien procent van de
inkomsten aan de kassa voor deze directe steun
gebruikt. Bij vertoning van een Deense film is
de 15 pet. voor de producent bestemd. Betreft
het films van andere origine, dan komt de hef
fing (circa 12-15 miljoen kronen, dus ongeveer
6-7,5 miljoen gulden) ten goede aan het Film-
fonden, een nieuwe instelling, die de taak heeft
om zoals het in de wet is geformuleerd „de
filmkunst in Denemarken te bevorderen."
Dit gebeurt, naar de heer Stormgaard van het
Filmfonds vertelde, op een verrassend breed ge
bied. In de eerste plaats door steun te verlenen
aan de in het najaar van 1966 gestartte (twee
jaarlijkse) technische en artistieke opleiding
voor de filmproduktie. Verder doet het instituut
(waarvan de dagelijkse leiding uit vier vertegen
woordigers van de staat en vier mensen uit de
verschillende takken van het film- en bioscoop
bedrijf bestaat) uitkeringen voor de produktie
van korte films, verstrekt het kwaliteitspremies
voor Deense films, garandeert het rente en af
lossing van leningen voor de produktie van Deen
se films en verleent het beurzen om de voorbe
reiding van scenario's mogelijk te maken.
Beurzen kunnen ook worden gegeven aan film
kunstenaars en -teohnici. Bioscoopexploitanten
(in Denemarken kan niemand meer dan één
theater in eigendom hebben) kunnen in aanmer-
Een overzicht van het studiocomplex in di
Kopenhaag se wijk Valby. Rechts de studi
uit 1906, die nog steeds in gébruik is.
king komen voor leningen om hun zaken te m<
der niseren. Verhuurders die zich speciaal heb
ben ingespannen voor het importeren van artis
tieke speelfilms en verantwoorde kinderfilm
krijgen prijzen en verder wordt geld beschik
baar gesteld voor de presentatie van Deens
produkties op buitenlandse festivals.
'Een (voor bijna alle andere landen, ook Neder
land) voorbeeldige regeling, waarmee niet alleei
de acute crisis het hoofd is geboden, mas
de continuïteit van de produktie wordt opgevi)
zeld. „We vertrouwen erop, dat een beter
film zal ontstaan," aldus de heer Stormgaard
„We hopen, dat de producenten nu ook eei
ker een andere kant uitkijken omdat kwaliteits
films niet meer zo riskant zijn. Maar natuurlij
moet je enige jaren met de nieuwe wet hebbe
gewerkt, vóórdat er werkelijk resultaten zijn
FRED RAADMAH
Max Nabarro, film-explicateur, is ne
genenzeventig jaar en weer volop in
het nieuws. Hij is de oudste en
enige beoefenaar van dit vak, dat met
de komst van de zelf-sprekende film over
bodig leek geworden. Maar de filmge
schiedenis begon stom, de stomme film
vond een plaats in de archieven en de his
torische belangstelling zou wel komen.
De geluidsfilm dwong Nabarro intussen, zich om
te scholen tot humorist, waarnaast hij kon terug
vallen op het métier van diamantbewerker. In de
ze laatste kwaliteit zonder werk door de crisis,
zag hij kans te worden aangesteld tot theaterdi
recteur in het toenmalige Velseroord, wat hij vier
jaar bleef. Ook de oorlog kraakte hem niet. Als
onderduiker amuseerde hij, „ome Rinus", het
Friese platteland. Als het hem, ondergedoken
jood. teveel werd, was „zijn schrift zijn klaag
muur". Na de oorlog, een van de weinige overle
venden van zijn familie, wist men hem te vinden.
Het Amsterdamse vakantiecomité riep hem in
1947 terug naar zijn oude professie. Met de schrik
in de benen begon hij zijn tweede succesvolle
loopbaan als explicateur van filmdraken. Die is
nu uitgelopen op wekelijkse séances van de Old
Time Movie Club in Amsterdam, Nijmegen, Den
Haag en Haarlem.
Laatste
komt plotseling de vader binnen met zijn hoofd in
het verband. Hij is niet dood, alleen maar weer
stomdronken geweest. Maar gelukkig, ging je
verder, het noodlot heeft niet zo hevig toegesla
gen en je hoorde een zucht van verlichting in
de zaal".
„In die dagen had iedere bioscoop zijn explica
teur. Als er opmerkingen werden gemaakt door
het publiek, riepen ze: niet meesmoezen, smoes-
kleppe, op elkaar. Sommigen waren goed, andere
niet. Die tussenteksten, die waren hard nodig,
niet alleen voor de bezoekers, er was toen nog
veel analfabetisme, maar ook voor de explica
teurs. Die kenden meestal geen vreemde talen,
daarom was het goed dat die teksten vertaald
waren, overigens vaat door derderangsvertalers,
daar deugde niet alles aan. Ik probeerde er al
tijd achter te komen wat het motief was van zo'n
scenarioschrijver, waarom hij deze beelden had
geschapen. Ik was de eerste Nederlander die
„The kid" van Chaplin expliceerde. Ik had zijn
bedoeling door: hij hield de mensen een spiegel
voor, hoe gek ze zich gedragen. En beeldde tege
lijk een stuk van zijn leven uit, omdat hij zelf dat
volksjongetje geweest is".
Jackie Coogan, die heb ik gezien toen ik op mijn
zeventigste naar de Verenigde Staten ging. Het
was een grote dikke kale kerel van in de vijftig
en hij dronk ontzettend. Dat was nou dat kleine
joelde dat ik zo verheerlijkt had bij alle mensen.
Ik zag hem boksen op de televisie en dacht, als
ik nou die film van Chaplin weer zie, zal ik het
dan nog durven? Maar toen stond ik op die boot,
windkracht acht, midden in de Oceaan, zag die
film en was alles vergeten".
„Omstreeks 1915 expliceerde ik „De Greep]
Louis Bouwmeester, de hoofdrolspeler, was i|
de zaal. Na afloop kwam hij naar me toe
zei: „Je hebt precies onder woorden gebra<
wat ik gevoeld heb". Dat was het grootste
pliment dat ik ooit gehad heb. Die Damstri
dat was één grote anekdote".
Sociaal bewogen
Ik ben de laatste der Mohikanen. In de eerste tijd
toen het mijn vak was, had ik een hele goeie
naam. Het was niet altijd zo gemakkelijk. Soms
zat de zaal vol en dan was de film er nog niet.
Ik vertelde zolang moppen, niet als Max Tailleur,
maar beschaafder. Dan werd je gewaarschuwd
dat de film er was en wachtte je tot het licht uit
ging en die straal op het doek kwam. In het don
ker zagen ze tenminste niet hoe ik zat te beven.
De film heette bijvoorbeeld „De vloek van de al
cohol of het noodlot ener moeder". Daarmee
wist je nóg niks. De zaal stampte, afkeuring en
voldoening, dat was allebei stampen. Je zag een
moeder met een heel stel kinderen aan de rokken.
Je begreep dat de vader dood was en begon: ar
me kinderen, wat moet ervan jullie worden zon
der vader Snikken in de zaal. Je liet de kinderen
antwoorden: moedertje, niet huilen wij zijn er
toch nog, als we groot zijn zullen wij wel voor je
zorgen. Iemand in de zaal snuit zijn neus. Dan
Max Nabarro met zijn instrumentarium.
Echtbreken
„Ik was sterk sociaal bewogen, had als
mantslijper die bladen gelezen waarin Henri
lak schreef en ik gebruikte de film eigenli
om mijn sociale ideeën onder het publiek
brengen. Zo had ik ook een bond van explicij
teurs en th ea term edewerkers opgericht. Wij
schouwden in het begin de geluidsfilms eigenl
als een wraak van de patroons, omdat wij
ook niet altijd even aardig behandelden,
kwam er misschien wel bij, maar het was
tuurlijk ook kostenbesparend. Als tegenmaatr<
begonnen we zelf geluiden te maken, met
tertjes en trommen.
„In 1930 werd ik ontslagen, maar we I
den geen weerstandskassen. Ik ben door
NW en het AW zo'n beetje opgevangen en
stempelen als diamantbewerker. Op een
maakte lk in de rij voor het stempelkanl
kennis met een paar heren, die zeiden
ze wel wat voor me konden doen. Ik wilde
zaal huren in Krommenie en toen kom ik di
en daar staat voor de deur directeur Roos
Haarlem, van wie ik het expliceren geleerd haj
terwijl ik ook gewerkt had in zijn r
de pauze werd gegeven. Hij vertelde me dat er
Velseroord een theater te koop was. Toen
ik als werkeloos diamantbewerker directeur
de NV bioscoop Flora.
„Je deed veel mensenkennis op van dat expli
ceren. In 1912 of 1913 werkte ik in Amsterdam,
was een jaar of drieëntwintig, toen draaide daar
„Gy zult niet echtbreken". Je zag mensen binnen
komen van wie je wist dat ze niet bij elkaar
hoorden. Ik dacht:- ik heb het al in de gaten.
Toen het donker was in de zaal en de film begon,
hoorde ik rumoer. De portier hield van buiten de
deur dicht: door mijn explicatie heen hoorde je
hem zeggen: „over mijn lijk". En een andere
stem: „Laat ze der uit komen, ik snij der in
mootjes". Met „ze" was de vrouw bedoeld, die
met de buurman in de bioscoop zat. Terwijl ik
doorpraatte, hield ik de deur van binnen tegen.
Toen het licht werd zei ik: dames en heren, er
is buiten een opstootje. Misschien willen dege
nen, die menen dat ze beter niet kunnen blijven
zitten de zaal door de nooduitgang verlaten. Vijf
dames stonden op".
Jeugd niet slecht
„Het expliceren is nu wel anders gewo
Af en toe maak je er een geintje tussendoor,
hoefde je vroeger niet te lappen, dan kreeg .1
meteen te horen: ,Hee die vent staat ons I
belazeren". Je ziet er nu zelf meer de kleddef
romantiek in. Maar je kunt het publiek nog s
van alles wijs maken, dat is niet verandert
Wat mij het meest treft, dat is het enthousi&j
me van de jeugd. Ik maak ze van dichtbij
en zie dat ze helemaal niet zo slecht
ze wordt afgeschilderd. Mag ze zich aar
spattingen overgeven (als ze het niet te
maakt natuurlijk) in een tijd die zo gevaarUfljvi
is als de onze?"
Asta Nielsen
OPENHAGEN Zelfs 't sigarenkistje is bewaard. Keurig afgestoft staat het
op de schoorsteenmantel van de kleedkamer, waar ook verder alles is gelaten
zoals het was. Enkele kubieke meters levende filmgeschiedenis. Je kunt je
voorstellen hoe die nog steeds glanzende spiegel van de kaptafel hem meer dan
een halve eeuw geleden weerkaatste. Lang, knap en elegant. Na de vermoeiende op
namen kritisch nog een laatste likje schmink verwijderend, alvorens de brand te steken
in een forse havana, in afwachting van het koetsje, dat hem naar Tivoli's duurste res
taurant zal rijden: Vladimir Psilander, filmlands éérste grote, geliefde jeune-premier
Hij schafte zich, zo wil het verhaal, een partij
groene planten, een bejaard paard en een reu
matische leeuw uit de dierentuin aan en filmde
op een der vele eilandjes voor de kust een dra
matische leeuwejacht, die het dier in kwestie
hartkloppingen bezorgde.
Maar Olsen was niet alleen een stuntmaker. Hij
had, toen de Nordisk eenmaal goed van de grond
was gekomen en in het Kopenhaagse voorstadje
Valby een studiocomplex was verrezen, tevens
de flair om de beste krachten aan te trekken
b.v. regisseur Carl Dreyer). Ook wist hij in een
tijd, dat de film nog een door velen geminacht
kermisvermaak was, Deense toneelspelers van
naam te bewegen in zijn melodrama's, kluchten
én verfilmingen van beroemde toneelstukken op
te treden. De Deen creëerde niet alleen de
eerste „filmster" ter wereld Psilander
maar lanceerde ook de onvergetelijke Asta Niel
sen. Zij heeft er nog het meest toe bijgedragen,
dat de Deense film in een korte spanne tijds de we
reldmarkt voor een belangrijk deel beheerste en
vooral de Italiaanse en de Zweedse cinema beïn
vloedde. In het begin van de jaren twintig toen
het Hollywoodse wereldrijk geconsolideerd werd,
de UFA groot werd en Denemarkens beste spe
lers en regisseurs in het buitenland werkten,
ging die lucratieve internationale positie verlo
ren. Hoewel de Nordisk nog lang prettige connec
ties met menig land bleef onderhouden, dank zij
twee wijd en zijd gewaardeerde ambassadeurs:
in talrijke theaters beende Pat (bij ons Watt) en
dribbelde Patachon (half Watt) regelmatig over
het scherm ten aanschouwe van een bulderende
zaal.
De kleedkamer van Vladimir Psilander
in de begintijd van de film namen de sterren
nog met een houten schuurtje genoegen
staat als mini-museumpje op het studio
terrein van de Nordisk-filmmaatschappij in
Kopenhagen.
stemt: continuïteit in de produktie. Nordisk zelf
levert jaarlijks vier of vijf speelfilms af en voegt
men daarbij de films van de andere maatschap
pijen (ASA, Palladium, Saga), dan komt men op
een jaarproduktie van circa twintig hoofdfilms.
Toegegeven, het merendeel is niet veel zaaks:
oubollige, huisbakken blijspelletjes met de on
vermijdelijke komiek Dirch Passer, routine
thrillers, sekswerkjes. Maar er verschijnen af en
toe ook films, waarmee op internationale festi-
Dit was zijn domein, dit door wingerd
kerde houten hutje temidden van de hallen, waar
de, mede dank zij hem, groot geworden Nordisk,
's werelds oudste filmmaatschappij, nog altijd de
camera's laat draaien. Al komt het zelden meer
voor, wat ééns regel was, dat het resultaat over
de gehele wereld is te aanschouwen.
Psilanders plotselinge, vroe
ge dood in 1917 hij was
pas 36 en had juist „De dan-
sende dwaas" voltooid
markeert het einde van Nor-
disks even uitbundige als
kortstondige bloeitijd.
T4 Ajs.1v Het we§^a^en van belang-
rÜke afzetgebieden door de
O oorlogsomstandigheden en de
5 h- snelle groei van de film-
industrie elders, maakten de
beroemde beer uit het han-
delsmerk van de maatschap
pij kreupel. Afsluiting van de
periode waarin de Ameri-
t-"-1 kaanse bioscoopexploitanten
maar de vlag met die ijsbeer behoefden te hijsen
om het publiek naar hun theater te laten stromen.
Het vloeide allemaal voort uit een inval van
Ole Olsen in 1906. Deze fantasievolle en onderne
mende Deen, evenals zovele Amerikaanse mag
naten zoon van arrae ouders, bezat een „bio-
scoopje in Kopenhagen en besloot, om niet lan
ger uitsluitend van anderen afhankelijk te zijn,
zelf films te gaan maken.
Valby is allang opgeslokt door uitbreidend Ko
penhagen en het studiocomplex, waar door de
jaren heen toch wel voornamelijk voor de kleine
binnenlandse markt is geproduceerd, wordt
steeds dreigender ingesloten door forse flatge
bouwen en fabrieken. .Binnen afzienbare tijd
zullen we hier wel moeten verdwijnen," voor
spelt Nordisks joviale public-relationsverzorger
Börgesen. Dan zal ergens buiten de hoofdstad
een nieuw, modern filmcentrum worden gesticht
waar men niet alleen de eigen produkties voor
bioscopen en televisie kan opnemen en afwerken,
maar ook die van de (studio-loze) concurrentie.
Psilanders kleedkamer verhuist ongetwijfeld
méé; voor het overige moet afscheid genomen
worden van het roemrucht verleden.
Het mini-museum is namelijk niet de enige re
likwie uit Ole Olsens glorieuze dagen. Studio I
uit 1906 is nog in gebruik, al is dan al het glas
de ijsbeer leefde destijds in een glazen huisje,
omdat hij het. niet zonder zonlicht kon stellen
lang geleden door hout vervangen. Van hout zijn
ook de andere vier studioruimten en zij maken
eveneens een antieke indruk. Dit in tegenstel
ling tot de apparatuur, waarmee wordt gewerkt.
Wat dat betreft doen wij voor de Denen zeker
niet onder. Maar zij hebben wat hier nog steeds
een onvervulde wensdroom is en dus afgunstig