Geld voor: wintersport, uitverkoop, nieuwe auto of kleurentelevisie persoonlijke lening DERDAG 11 JANUARI 1 LEIDSCH DAGBLAD ONS DAGELIJKS VERVOLG- VERHAAL 99 Thalassti" Oorspronkelijk* roman door Jan de Hertog (otr, Jacques en Bernard daal de touwladder af en plonsden in water. zy waren nauwelijks drie Uten in zee toen Bernard riep: ongeveer vjjftig meter van ichip verwijderd. „Vooruit dan |r,M zei de stuurman. „De maz- ichlpper." Voor hij zijn mond- j Inzette voegde hij eraan toe: (en we deze eerste keer dicht by »r biyven; mocht er iets gebeu- tik dan op je flessen. Ik zal het- |e doen." lie zei: „Oké" en wy jden af. g was het eerst in het water. I ik hem volgde, merkte ik dat se een stuk warmer was dan in juiden van Frankryk. Voor ik I, keek ik omlaag en ik zag een idembenemend schouwspel, dat ïinuten lang bleef dryven, bor- ide bellen blazend uit myn nek. rots, waar wy dicht by lagen, naakt en kaal boven de water- iel. Maar daaronder veranderde D een berghelling vol bloemen lo'n wonderbaariyke kleur, dat k ademloos naar lag te staren, jraren blauw en roze en zilver en en turkoois-groen; tussen hen ten miljoenen visjes in de meest |stische kleuren, als tropische Iers. De met bloemen begroeide Dg daalde vrywel rechtstandig p het blauw, maar links van rag ik iets donkers, dat eruit rn te steken. Ik dook tot op tien IT, zwom er langzaam heen en de spiegel van een schip opdoe- uit het blauw. Het eerste wat lerkende, was een gebroken rrad, begroeid met wier. Toen ïrder zwom herkende ik mast- pen en de zwarte gaten van én. zy moest daar al heel lang (en hebben want zy was hele- I begroeid. Guirlandes van bloe- hingen langs haar flanken om en vervaagden in het blauw. ukt zag de stuurman onder my HJzwemmen en hy kruiste haar n Toen hy haar bakboordzyde ~7kte en omlaagkeek bleef hy ï*weHy zweefde een minuut lang rieijos boven de diepte, toen draai- "ij zich plotseling om, keek rond 2gJ zag hem zyn dolk trekken en éth£ op zyn flessen tikken. Het had meerdere seconden no- my te bereiken; toen ik het klonk het alsof hy vlak naast Ik dook vyf meter dieper, myn plafond en zwom naar toe, waarby ik het dek op on- drie meter hoogte overstak, zag ik het ook. de andere kant van het wrak water groen en vol weme- schuine banen van zonlicht, ■enic diepte schemerde iets wits. 1$ kon ik niet uitmaken wat het ™~Toen herkende ik een rechthoe- ttajfundatie als die van een huis, aalt zy was overwoekerd met wier zweefden duizenden vissen van rootten boven, die het zicht be- •den. de stuurman duiken en ik hem. Ik maakte nog een pla- en toen nog een, en nog een. nu op dertig meter, in de schemering van de diepte, raakten myn handen de grond, lelde, en stond op. len lagen in het wier gebroken in ronde schyven; alleen waar het wrak lag, stonden er nog een paar overeind. Het wrak rustte op wat drieduizend Jaar geleden een voor gevel moest zyn geweest. Het was zwart afgetekend tegen het blauw en het zilver van de schuine banen zonlicht tussen de pilaren, wy ston den er roerloos naar te kyken, be vangen door eerbied en verbyste- ring; ik zag de schimmen van vis sen langsgiyden achter de pilaren, als vogels tegen het diepe blauw van een avondhemel. Het was een schouwspel, zo fantastisch en onwer- kelyk, dat wy lang nodig hadden voor wy van zuil naar zuil begon nen te dansen, met lange, langzame sprongen, om ons heen kykend. Ik had de stuurman vergeten en hy my; toch bleven wy instinctief dicht by elkander, als ganzen. Wy zaten naast elkander op een van de schyven van de gevallen pi laren in de binnenplaats, toen ik het zag: een lange, donkere schim, die stil voorbygleed achter de staande pilaren. Ik had er nog nooit een van die afmetingen gezien. Hy zag er ont zagwekkend uit; de driehoekige vin op zyn rug stak omhoog als een zeil. Ik strekte myn hand uit en greep de arm van de stuurman. Het was de eerste keer dat ik een levend lichaam aanraakte onder water. Het voelde koud en glad. Wy zagen de haai langs giyden, vak na vak, achter de pilaren. Toen verdween hy in het blauw achter de gebogen steven van het wrak. Van de steven hing een boegspriet omlaag. Er waren nog touwen aan, guirlandes van wier. Toen zagen wy een donkere, elliptische schyf op ons afkomen. Het was de haai weer, van voren gezien. Ik voelde geen angst, maar ik kon de arm van de stuurman niet loslaten. Hy moest zich lostrek ken om zyn dolk te kunnen grypen. Ik trok myn dolk ook, maar ik was niet van plan hem te gebruiken. Ik was heel kalm en niet bang. Ik was in ieder geval niet bang dat de haai ons zou aanvallen. Misschien was ik bang dat de stuurman hem aanval len zou. Hy kwam langzaam naar ons toe gegleden, toen zwenkte hy en pas seerde op vyf meter afstand voor ons. Ik zag zyn witte buik, waaraan drie visjes hingen, vastgezogen aan zyn huid. Ik zag zyn kleine byzien- de ogen en zyn kolossale blauwe lichaam, prachtig gevormd, en zyn staart die langzaam bewoog maar een indruk van geweldige kracht gaf. Ik draaide my langzaam om, terwyi ik hem met myn ogen volg de, en toen zag ik ons opeens zit ten zoals hy ons moest zien: twee oranje wezentjes, tegen elkaar aan gedrukt op een witte pilaar begroeid met zeewier, met zilveren belletjes opstygend uit hun nek, die langzaam omhoog dreven als tweelingwolkjes, glinsterend in de zon. Ik zou ook zyn komen kyken als ik een haal was; ik zou veel te yerbaasd zyn om da- deiyk over eten te denken. Ik zou (wordt vervolgd) PANDA EN DE POLYDINGUS. 17—96. De ontdekkingsreiziger begaf zich naar Panda en trok hem naar een kant van de steeds wijder wordende kloof. „Dit is allemaal wel een beetje hinderlijk, zeg!" zei hij geeuwend. „Zo midden in de nacht. Dat trillen gaat nog maar dat er- iemand om ons staat te lachten hoort niet!" „En die scheur dan?" riep Panda verontwaardigd. „Dat was nog het ergste van allemaalIk had er wel in kunnen vallen en me pijn kunnen doen!" „Inderdaad!" sprak Sir Mortimer. ,fleel vervelend, zeg. Maar nu ga ik weer wat slapen." Zover zou hij echter niet komen. Want op dat moment ontdekte Panda een struikje dat op en neer sprong. Kijk eens!" riep hij verrast. „Daar is een raar iemand!" „Nogal, ja!" gaf de reiziger toe. „Nu komt er niets van slaap, want ik ben bang, dat we dat eerst even moeten onderzoeken!" ADVERTENTIE Waarom zou u het niet lenen? Duizenden mensen vinden het heel gewoon om geld van ons te lenen voor een belangrijke aankoop. Waarom zou u in zo'n geval ook niet een bij ons sluiten? Wij lenen u het benodigde bedrag (van 500,- tot 5.000,-) zónder borg of andere zekerheid; zónder beperkingen voor wat de besteding betreft; mèt kwijtschelding van de nog te betalen termijnen bij onverhoopt overlijden. Over de Persoonlijke Lening zal men u gaarne op al onze kantoren (meer dan 380) iedere gewenste inlichting geven. RECHTER TIE EN DE VOSSEMOORDEN 13 39, Bedienden hebben de schalen gevuld met expuise lek kernijen en de gasten tasten toe. „Ik ben benieuwd naar de dans die Kleine Phoenix voor ons zal opvoeren," zegt Yoe-lan. „Ik ge loof dat ze bijzonder talentvol is, en ze schijnt een speciale ver rassing voor ons in petto te hebben." „Toen je me vanmiddag aan haar voorstelde was ik niet erg onder de indruk," zegt de Staatsacademist, „maar ik zal mijn oordeel opschorten tot ik haar heb zien dansen". Hij staat op en vervolgt: „Ik breng een toost uit op onze vriend Lo, een begaafd dichter., uitnemend magistraat en volmaakte gastheer. We zijn hem dankbaar dat hij ons zo luisterrijk onthaalt aan de vooravond van het Maanfeest." Hij richt zich tot de dichteres en zegt: „Yoe-lan, jij zult een ode voor ons improviseren ter ere van deze gelegenheidHet onderwerp is "De Gelukkige Hereniging." De dichteres staat op, met haar wijnkom in de hand. Ze denkt even na en declameert dan: De amberen wijn gloeit in de gouden kommen, De geur van wildbraad zweeft door het vertrek Vanuit de zilveren schalen De rode kaarsen stralen. Maar deze wijn is 't bloed en zweet der armen, Het wildbraad hun gebeente en hun vlees Vanaf de rode kaarsen druipen hun wanhoopstranen. Het is stil na Yoe-lans voordracht. Dit gedicht is bijna beledi gend. DE WONDERLIJKE AVONTUREN VAN BRAMMETJE FOK 1025. In de armen van Dienaar Dzjinn keken Bram en Karo twijfelend naar de resten van de Kokanje. „Ik zou echt niet weten, hoe iemand daar ooit weer een heel schip van moet maken", zei Bram. „Maar als Dzjinn uit het Niets een houten handje, krenten en grote grutten kan toverei\, moet zoiets ook maar een peuleschilletje voor hem zijn. Tutubeveel hem om de Kokanje te maken". Gebiedend strekte de papegaai de vlerk. Hij had er schik in, dat hij alleen die machtige Dienaar kon commanderen. „Maak errr een schip van", zei hij zo kort mogelijk, want dan liep hij de meeste kans door de Dienaar niet verkeerd begrepen te worden. Maar Bram was er niet gerust op. Zo'n bevel kon ook wel eens al te kort zijn.en wat zou er dan weer gebeuren? Een flitsende wolk schoot uit de handen van Dzjinn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1968 | | pagina 15