Met is niet
Je
is
eenvoudig
hier alleen
staande
te houden9
Doffer 073 won ruim
13 mille aan prijzen
Stereo
wint
terrein
Pantomime-speler Rob van Reijn:
Op de bank
Postduiven zijn
als wielrenners
ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1967
L.D.EXTRA 5
wJ
ROB VAN REIJN, de man die vijftien jaar lang in zijn eentje
het publiek amuseerde met zijn verbazingwekkend kluchtige
mimekunst, is van de one-man-show overgezwaaid naar het
teamwerk. En vraag niet hoe het hem bevalt.
„Geweldig", zegt hij bijna juichend enthousiast. Ja, hij heeft een
tot nu toe zeer gelukkig huwelijk gesloten met het pantomime
theater Carrousel, dat zeven jaar lang een min of meer noodlijdend
bestaan heeft geleden, maar dat niettemin namen heeft voortge
bracht als Aart Staartjes en Eric Herfst. En Rob van Reijn gelóóft
in dit huwelijk. „Ik wil bewijzen dat een pantomimegroep wèl be
staansrecht heeft".
Dat bewijs is wel nodig, want Carrousel kon in die zeven jaar
zonder Rob van Reijn maar moeilijk het hoofd boven water
houden, ondanks zware subsidiële injecties in de mimekunst. En
voor een man alleen is het helemaal moeilijk zich met pantomime
een inkomen te verschaffen: vorig jaar ging Will Spoor eraan fail
liet.
En Rob van Reijn? Vijftien jaar lang heeft hij het volgehouden
en wat zegt hij ervan? „Ach, in Nederland zucht hij en zegt al
leen: „In het buitenland moet je komendaar trok ik volle za
len. In Duitsland kreeg ik eens na afloop 15 minuten applaus. Dat
doet je wel wat. Daar kwamen de mensen naar me toe; ze vroegen
of ik niet daar en daar wilde spelen. Dat kon natuurlijk niet, want
ik had m'n afspraken".
Vorig jaar oktober kwam Rob van Reijn bij Carrousel hij werd
artistiek leider en toen begomien de zalen vol kinderen te stro
men. „De kinderprogramma's waren afgeladen vol", vertelt Rob
niet zonder trots. In januari van dit jaar startte Carrousel met
een avondvullend programma „voor de groten". Maar dat was al
lemaal nog maar experimenteren, de mogelijkheden „uitproberen,
schaven en slijpen, veel en hard repeteren".
Begin augustus volgde de première van Carrousel met Rob van
Reijn in een heerlijke 150 jaar oude („maar wel een fraaie, vol
sfeer") circustent in het Amsterdamse Vondelpark. „Het liep daar
storm. Er was een geweldig grote toeloop, zó zelfs dat we de speel
tijd met een week moesten verlengen. Daar ben ik écht wel trots
op, want dat is uniek in de mimekunst", zegt Rob van Reijn, héle
maal in.
Vijf weken heeft Carrousel onder aanvoering van Rob van Reijn
in de hoofdstad gespeeld en nu trekt de groep door de provincie,
nadat Carrousel enkele weken geleden nog gauw even naar Milaan
was geweest voor een pantomimefestival, waarvoor het was uitge
nodigd.
Hoe zal dat spelen in de provincie uitpakken? In Leiden, waar als
eerste na Amsterdam het programma „Zwart wit" werd opgevoerd,
liep het in elk geval faliekant fout. In de oude eerbiedwaardige
schouwburg zaten toen net iets meer dan een handvol toeschou
wers, maar dat kan best gelegen hebben aan de korte voorberei
dingstijd (er was vrijwel geen reclame voor de uitvoering gemaakt)
en aan het feit dat de studenten juist in de ontgroeningstijd za
ten. „Ik gok op een jong publiek, op studenten vooral", zegt Rob
van Reijn. „Ik wil overal vrije voorstellingen geven. Jadaar zit
natuurlijk wel een groot risico in, maar ik geloof zeker dat deze
groep bestaansrecht heeft", zegt de rap pratende artistieke leider.
Pantomime, een stil spel, arm aan woorden, maar o zo rijk aan
bewegingen, karikaturaal, lachwekkend, luchtig, maar ook poëtisch,
dromerig, ijl. Binnen die beperktheid van uitdrukking, zijn toch
de mogelijkheden welhaast onbegrensd. Rob van Reijn bewijst dat
o.m. in zijn „act", waarin hij drie figuren uitbeeldt en toch een
vloeiend toneelstukje opvoert: een breiend moedertje op 'n bankje,
een dief die haar besteelt, en de koddebeier, die de dief vangt. En
ze zijn alle drie wezenlijk op het podium aanwezig, ofschoon Rob
van Reijn er maar één tegelijk speelt; maar dié indruk heeft de
toeschouwer niet. Dat is één facet van de mimekunst.
De basis van de mimekunst is misschien wel gelegen in het ge
zelschapsspel voor huiskamergebruik, waarbij de een door bewe
gingen iets uitbeeldt en de ander ernaar raadt. Dat is de oervorm.
Pantomime heeft deze veredeld en geperfectioneerd. Want ook bij
pantomime moet de toeschouwer raden, wat wordt uitgebeeld. Pan
tomime moet dat tevens treffend doen, raak, maar overtrokken, zo
dat de uitgebeelde situaties Worden herkend en het publiek erom
lacht. Want pantomime is vooral humoristisch.
Rob van Reijn werkt zeker op de lachspieren. Het is geweldig
hem te zien als de masseur, die zijn klanten kneedt, uitknijpt
en uitrekt als kauwgum. Dol is hij als de professorale pia
nist die geen raad weet met de noten; een beproefd nummer, maar
Rob van Reijn ververst het elke keer weer. („Ja humor is mijn
sterkste kant").
Kolderiek is de parodie op de revolverheldenromantiek van bijv.
Bonanza-spul, waarin Rob van Reijn met de leden van Carrousel
de gekste dingen uithaalt. Maar met pantomime zijn er meer mo
gelijkheden: Carrousel bewijst dat in Pas de deux (voor één per
soon), waarin met fosforiserend licht wordt gewerkt, zodat de toe
schouwers alleen een gezicht, handen en voeten en enige rekwisi-
ten zien, bewegende voorwerpen die een eigen leven gaan leiden.
Een verrassend spel van licht en donker, sterk poëtisch.
TONEEL
Is dit alles kunst? Dat is voor sommigen nog de vraag, want
deze tak van (Ja van wat?) ressorteert nog steeds onder het
ministerie van Onderwijs. Tenminste, daar komen de subsidies van
daan, vertelt Rob van Reijn, die deze overigens te laag vindt. Hij
zegt: „Ik zou het liefst zien dat de mimekunst aansluiting vindt
bij het toneel. Naar mijn gevoel gaat ze meer de kant op van
toneel, dan van ballet. Want wat we nu doen met de groep is
geen uitgesproken pantomime meer. Het is meer fantasie, 't Is
enorm gevarieerd geworden, met veel lichteffecten en andere toe
standen". Geluid is ook ingevoerd; in de westemparodie wordt
het geluid van voetstappen, vuistslagen en brombeerstemmend al
thans versterkt weergegeven, wat het komisch effect stellig ver
hoogt.
„Het is veel afwisselender geworden dan vroeger", blikt Rob van
Reijn terug. „Toen deed ik het alleen, nu zit ik in een groep en
ik moet zeggen, het geeft een geweldig fijne verhouding. Het is
moeilijk om je in Nederland als pantomimespeler alleen staande
te houden. Nee, het buitenland, daar is het beter". Hij heeft en
kele jaren geleden een reis gemaakt door de Antillen („ik kon er
terugkomen om les te geven"), verder is,hij in Venezuela geweest,
in Scandinavië in Frankrijk en waar niet al. Wat dat betreft
heeft hij het gemakkelijker dan zijn pratende kunstbroeders die
door allerlei taalbarrières worden tegengehouden; pantomime, zou
men kunnen zeggen, is universeel.
Carrousel, waarvan jonge talentvolle spelers als Nelly de Wek
ker en Peter Faber in het oog springen, hoopt elk jaar met
een nieuw programma te komen. Maar al heeft de ploeg met
Rob van Reijn (die de ideeën en de mimografiën leverde) een nieu
we injectie gekregen, „het blijft een gok. Maar ik geloof er zeker
in. Het is een geweldig brok amusement. Op hoog niveau".
P. C. Goosen,
ongen, ik heb nou toch iets
gekocht, daar heb je geen
idee van", hoorden we op
een zonovergoten terras van de
ene meneer tegen de andere
meneer zeggen. „Ik heb stereo
gekocht, je weet wel, zo'n draai
tafel met zo'n rare arm en
twee van die kastjes. En een
gelui d dat ik heb, niet te be
schrijven zo mooi. Ik heb er ge
lijk een hele stapel stereo-pla
ten bij gekocht, bijvoorbeeld
van Glenn Miller. Man, het is
alsof dat hele orkest ineens om
je heen zit op je flat."
Glenn Miller en stereo de
arme man heeft er. eerlijk ge
zegd,. bij zijn leven nog nooit
van gehoord. En daarmee zit
ten we dan meteen midden in
een brokje handels- en koop-
problematiek. Want de vraag
naar stereo neemt toe, zeker
bü klassiek, maar toch ook wel
in het populaire genre en het
aanbod van de handel en de
vraag van het publiek zijn niet
altijd aan elkaar gelijk. Neem
bijvoorbeeld het geval van
Glenn Miller. Een fenomenaal
musicus in zijn tijd, wiens pla-,
le Waar is nu eenmaal naar
zijn geld en de grammofoon
platenmaatschappijen bedrijven
geen filantropie.
Hoe de verhouding tussen mo
no en stereo op het ogenblik
exact ligt, is niemand bekend.
Wel weten we dit: op het ter
rein van de klassieke muziek
worden bijna alle nieuwe opna-
ten nog steeds gevraagd wor/ men stereofonisch opgenomen
den. Maar de man, die een du
re stereofonische apparatuur in
zijn huis heeft staan, wil dan
eigenlijk geen mono-platen
meer horen. Wat moet een pla
tenmaatschappij dan doen
men zegt uit service-overwegin
gen, al noemen wij het dan
economische overwegingen?
Langs elektronische wijze wordt
van de mono-opname, om het
even simpel te stellen, een ste
reo-opname gemaakt. Alles is
mogelijk tegenwoordig en de in
dustrie, ook de platenindustrie,
staat voor niets. Natuurlijk
klinkt die gemaakte stereo vol
ler, breder en ruimer dan de
mono-uitvoering, maar echt ste
reofonisch? Nee, dat is iets an
ders.
Kwaliteit
Veel mensen valt het overi
gens niet eens op. om twee re
denen: óf men luistert, zeker
bü populaire muziek, niet al te
ingespannen óf de apparatuur
is nog altüd minder van kwali
teit dan die van de plaat. Want dan nog wordt er een lichte
en uitgebracht. Bü de populai
re muziek varieert dit sterk.
In Amerika, als eerste begon
nen met stereo, wordt alles zo
wel in mono als in stereo uitge
bracht. Vreemd is echter weer,
dat op een grote verkopers-bü-
eenkomst, de toen opgenomen
bestellingen voor 90 pet. stereo
en voor 10 pet. mono waren.
De nabestellingen waren ech
ter voor 90 pet. mono en voor
10 pet. stereo.
Desondanks is het 'n feit,
dat stereo langzaam maar
zeker terrein wint. We
hebben hier in ons land drie
systemen: het pure mono, het
pure stereo en dan kennen we
ook nog een soort gulden mid
denweg-systeem, n.l. het com-
patible-systeem. Bü dit sys
teem is het mogelük om de
stereo opgenomen en gesneden
platen met mono-apparatuur af
te spelen. Een in wezen kwalü-
ke zaak. Want alleen een mo
derne mono-apparatuur met
lichtgewicht arm komt voor iets
dergelüks in aanmerking
één ding staat als een paal bo
ven water: de kwaliteit van de
duurdere platen is over het al
gemeen variërend van goed tot
nagenoeg vlekkeloos. Aan de
goedkope series mankeert soms
nog wel het een en ander al-
schade aan de plaat toege
bracht. Oude mono-apparaturen
brengen een büzonder grote
schade aan deze platen. Een
stereo-naald is nu eenmaal an
ders gebouwd en tast nu een
maal anders de groef af dan
de wat starre mono-naald. En
daar doet het gewicht van de
arm dan ook nog het züne toe.
De langs elektronische weg ver
kregen stereo moet overigens
op precies dezelfde wü'ze behan
deld worden als de echte stereo.
Wat doet nu op dit punt de
Nederlandse platenmarkt? Een
betrekkelük willekeurige keuze
uit grammofoonplatenmaat-
schappüen leerde ons het vol
gende:
C.N.R. uit Den Haag neemt
uitsluitend stereofonisch op.
Men heeft hier het compatible-
systeem. Singles, stereo opge
nomen, worden mono uitge
bracht, omdat nu eenmaal de
single-gebruikers (de jongelui)
over het algemeen uitsluitend
de beschikking hebben over een
goedkope mono-apparatuur.
Maar als een serie singles in
eens uitgroeit tot een lang
speelplaat, dan brengt men de
ze in stereo uit, zonder opnieuw
te hoeven opnemen. Aan pseu-
do-stereoeffecten waagt men
zich hier niet.
Inelco uit Amsterdam maakt
wel langs elektronische weg van
oude, veelgevraagde mono-pla
ten stereo, maar dit staat ove
rigens, zü het in zeer kleine
letters, wel vermeld op de hoes.
Maar wie leest nauwkeurig een
hoes? „We moeten wel, omdat
de platenwereld thans in een
overgangsstadium verkeert en
in zo'n periode moet een mens
wel eens noodsprongen maken".
CBJS. uit Haarlem heeft zo
wel mono als stereo. Hier is
onlangs een nieuwe serie, voor
namelijk klassiek populair en
populair klassiek, als u het ver
schil begrüpt, uitgegeven die
men super-stereo noemt. De
drummers zitten Inderdaad bü-
na naast je op de bank.
Philips Phonogram uit Am
sterdam kent ook het versclnjn-
sel van de opgefokte stereo,
maar dit dan voomamelyk in
de populaire prü'sklasse.
U ziet: over het algemeen is
dan wel niet alles stereo, waar
het etiket stereo opstaat, maar
we zün een net land en mees
tal staat in een klein hoekje
wel vermeld of er iets met die
stereofonie aan de hand is.
Kükt u dus ook naar de kleine
lettertjes. Ze züm altüd al be
langrijk, bü wetten, contracten,
maar nu zelfs bü grammofoon
platen.
TT"vE jonge Heiloose dojfer
073 (na zes weken van
cijferen aangewezen als
snelste van de 60.000 duiven,
die op 6 augustus in ongeveer
zes uur van Survilliers-Fosses
bij Parijs naar hun Neder
landse bazen terug vlogen) is
de resultante van een inces
tueuze verhouding.
Zün eigenaar Wout Schutte (37),
die aan de derbyvlucht Survilliers
tienduizend gulden aan prüzen
overhield, zegt: „Ik had eerst mün
beste vlieger aan mün beste duivin
gekoppeld, daarna heb ik een van
de dochters bü de vader.' gezet. Er
zün mensen die zeggen, dat je van
inteelt achterlüke duiven krijgt,
maar ik heb twee keer vier goede
vliegers gekregen. Mooi zün ze ove
rigens niet".
Verleden jaar bracht de „duiven-
bloedschande-makelaar Schutte
zoon Walter (5) even op post, toen
073 over een hoge boom in de verte
„langs de ideale vlieglün" binnen
kwam en direct op het gefluit van
zün baas reageerde. Hoewel de
kleine vet-blauwe prijsvlieger ook
in de weken na 6 augustus onklop-
baar bleek hü heeft nu al der-
tieneneenhalf mille verdiend
houdt zün baas het op geluk, dat
073 op 6 augustus de snelste was.
„Duiven rijn net als wielrenners,
ze vormen een peloton en een kop
groep. De duif is een echte klad
vlieger, als hü niet in conditie is
blijft hü in het peloton zitten, als
hü dat wel is, bepaalt hü de vlieg
lün in de kopgroep. Wie het eerst
„knüpt" (is van de globale vlieg
lün afwükt naar huis) heeft de
meeste kans.
Tocht
073 was net als zün broertjes,
voor de grote derbywedvlucht he-
succes in de wedvlucht Orleans
(2200 gulden aan prüzen). Dit jaar
waren 073 en Kappie Boemelaar
vier seconden vlugger dan hun zes
tigduizend rivalen door met een ge
middelde snelheid van 72 km per
uur naar huis te vliegen.
„Huis", dat is het bungalowgrote
duivenhok (tien meter lang, twee
meter breed), dat de heer Schutte
in het wüde land achter zün huis
aan de Kennemerstraatwëg in Hei-
loo voor zün veertig duiven neer
zette.
Op de bewuste zes augustus zat
lemaal niet in conditie. „Als een
duif niet in conditie is, vlieg hü
met iets minder goed, maar maakt
hü helemaal niets meer. In mün ge
val bleken ze in hun hok last van
tocht te hebben. Tocht en vocht
zün funest voor ze. Een klein plank
je board deed wat 073 betreft won
deren". Wout Schutte waakt voor
de conditie van zün duiven: in de
hokken zün dubbele deuren, de ver
lichting is subtiel geregeld, terwül
een hygrometer de vochtigheid in
het oog houdt.
„Je kan direct zien of een duif in
conditie is. Zün ogen flonkeren dan
als briljanten, zün neusdoppen wor
den van grüs tot hagelwit, zün ve
ren raken overdekt met poeder".
Het bedrüven van goede postdui
vensport blüft een genuanceerde
zaak, waarvoor kennis en fantasie
vereist zün. Zo blükt, dat een dui
venhok getimmerd moet worden
van oud hout (nieuw hout moeten
de snelle vliegers niet) en dat de
duiven zelf psychologisch verant
woord benaderd moeten worden.
Schutte praat dan ook tegen ze als
een vader tegen zün drie weken
oude zoon. „Als ik in een slecht hu
meur ben, merken ze dat aan me.
Je moet altijd heel vriendelük te
gen ze praten en je in het hok be
wegen als in een vertraagde film".
Grote gok
Vüf jaar duivensport leerde deze
enthousiaste sportman niet alleen,
dat hü uitgebalanceerd moet voe
den (eiwitten voor een korte, zet
meel voor een lange vlucht), maar
ook, dat het bü wedstrüden altüd
een grote gok is. „Voor wedstrüden
met oude duiven in het voorsei
zoen is nooit zoveel belangstel
ling, omdat iedereen weet wat de
favorieten waard zün. Bü de derby
wedvluchten voor jonge duiven
heeft iedereen gelüke kansen, van
daar de enorme inschrüvingen".
Voor het slagen van een snelle
vlucht spreken factoren mee, die
de postduivenkweker zelf niet in de
hand heeft. In deze tüd zün de
duiven in de rui, vernieuwen zü
hun „strüdpennen". Als een nieu
we pen tot de helft van de vereiste
lengte gegroeid is, wordt de oude
afgeworpen. Er bestaat de kans, dat
een duif tüdens de vlucht nog net
de beschikking heeft over een extra
halve pen aan de beide vleugels,
maar voor hetzelfde geld heeft hü
aan beide kanten een halve te kort.
Er is dus geen onwrikbare for
mule voor duivensport-successen?
Schutte: „Er komt veel geluk bü.
maar het is toch wel voornamelük
een zaak om een goed hok te heb
ben, goed te voeden en een goede
duif te hebben. Dan denk ik niet
eens aan een duif met een goede
bouw, maar aan een met de juiste
instelling". 073 maakt een agressie
ve indruk. Na een vlucht „herpakt
hü direct", dat wil zeggen, hü wil
meteen wel weer op pad.
Vleugels", maakt op een buiten
staander een büzonder sympathie
ke indruk: aan iedereen wordt ge
dacht. Derby-prüzen worden geüj-
kelük verdeeld in provinciaal en
landelük verband (bü een sterke
westenwind hebben niet alleen de
oostelijke provincies kans op een
premie maar zün er ook prüzen
voor Noord- en Zuid-Holland). Per
duif kan er maar één hoofdprüs
gewonnen worden.
Men kan intekenen voor de auto
(een rüksdaalder)een van de koel
kasten (twee kwartjes), een fiets
(een kwartje) of voor een stuiver
voor de prüs wieheef tdieheeft".
Die laatste premie is een extraatje
bü een eventuele overwinning.
Survilliers kostte de succesrüke
Heiloose duivenkweker een tientje
aan intekengeld voor vüf duiven.
073 bracht in: een auto, een mille
wieheeftdieheeft, vierhonderd pro
vinciale derby en duizend gulden
aan restprüzen.
Wout Schutte is een van de zes
tigduizend Nederlandse duivensport
liefhebbers, die week in week uit
met de klok in de hand naar de
meest gunstige vlieglün staren zon
der zich nog te verdiepen in de
vraag hoe de duiven er steeds in
slagen in een rush het nest terug te
vinden. Een theorie heeft Schutte
niet. „Ik heb er geen idee van, ik
kan me er alleen nog maar over
verbazen. Het oriënteringsvermo
gen is in elk geval niet gegroeid.
Drieduizend jaar voor Christus
maakte iedere farao, die zichzelf
respecteerde, al gebruik van post
duiven om goed of slecht nieuws te
verspreiden".
Dit jaar raakte hü in 26 vluchten
(gemiddeld met tien duiven) pas
twee van zün troetelkinderen kwüt.
„En die komen misschien wel te
rug als de akkers kaal worden."
Sympathiek