Wijn en volop
natuurschoon
in het zeer
nabije oosten
EEN GOEDE RAAD:
MEJDT DE AUTOBAHN
Griekenland
en de nieuwe
toerist
süfe ,ry
Vegwijs
TOERISTISCHE BIJLAGE LEIDSCH DAGBLAD 1967
PAGINA 9
Bcène op het toneel van
een Atheense revue, deze
zomer: een goedgeklede
Griek ontmoet een ande-
Griek, in lompen gekleed,
n zegt „Wat zie je eruit?
Ie lijkt wel een toerist."
Scène uit de werkelijk
heid op het Plein van de
Grondwet, waar zich de
luurste caféterrassen van
Ithene bevinden: getroffen
ioor de verregaande vervui-
Ing van het toilet waar
elfs de watertoevoer is aP-
esloten, vraag ik de kelner:
rat is er aan de hand? Ant-
roord: „Wij hebben de kra-
moeten sluiten. Alle be-
leltoeristen kwamen zich
hier wassen, van top tot
*n."
Twee scènes die de uiterst
paradoxale kanten aantonen
tan een probleem, waarmee
Griekenland zich ziet ge-
tonfronteerd en waar het
aog niet helemaal is uitge
komen: de verarming van
ie gemiddelde toerist.
Er was een tijd, dat de-
teem deling hier werd gezien
n „lordos", een lord,
ten individu dat een beetje
acentriek was met zijn uit
fluitende belangstelling voor
tude steenklompen, maar in
(Ik geval rijk. Op deze
pondslag werd, vooral tij
dens de regeringen-Kara-
ma nlis (1955—1963), de toe
ristenindustrie opgebouwd:
de toerist die helemaal tot
Griekenland doordrong, werd
rerondersteld enigszins ruim
zijn middelen te zitten.
Men zag het land nog niet
en Spanje of Italië,
vaar jaarlijks tien tot twin
tig miljoen toeristen ver
schijnen.
Dit jaar echter lijkt ook
Hellas zijn eerste miljoen
Ie gaan volmaken, maar te-
telijk daarmee begint men
te beseffen, dat op z'n minst
twee nieuwe typen komen
bovendrijven die de „lordos"
terdringen: a) de doorsnee
toerist, die in een groepsreis
komt op zo voordelig moge
lijke basis; b) de doodarme,
of althans doodarm lijkende
toerist met veel haar en
weinig schoeiselde Griek
noemt hem „letzotoerist" of
tewel stakkertoerist.
En steeds meer Grieken
kun je horen beweren: de
kwantiteit van de toeristen
wordt steeds hoger, de kwali
teit lager. Ze hebben al uit
gerekend, dat dit ook finan
cieel opgaat: waar het aan
tal toeristen elk jaar met
zo'n 24 procent oploopt, loopt
het bedrag dat ze jaarlijks
inbrengen nauwelijks 12 pro
cent op. De gemiddelde toe
rist brengt steeds minder
geld in het Griekse laatje.
En nu beginnen de mis
verstanden. Misverstand no.
1 is nog van statistische
aard: men gaat geloven dat
het bovenstaand verschijnsel
uitsluitend wordt veroor
zaakt door de letzotoerist.
Dat er een horde binnen
komt waarop Griekenland
verliest in plaats van dat het
er aan verdient: een genre
dat van de (gastvrije) bevol
king leeft en lift, zonder
zelf geld op zak te hebben.
Natuurlijk komen zulke ex
treme gevallen voor, maar
de meeste jongelui die de
Grieken voor „stakkers" ver-
.slijten zijn toch toeristen die
wel degelijk geld inbrengen,
maar daar alleen veel langer
mee doen (en laten) dan de
gemiddelde toerist.
Het is zonder enige twijfel
het grootscheepse collectie
ve toerisme dat voor boven
staand statistisch verschijn
sel verantwoordelijk is: de
families die op steeds voor
deliger basis een paar weken
aan een Grieks strand ver
blijven, met zoveel mogelijk
.inbegrepen" en voornamelijk
uit op de, nog steeds gratis,
zon. Zelfs de oudheden (die
wèl iets kosten) laten veel
van deze zon-en-zee-aanbid-
ders onverschillig.
Misverstand no. 2 is van
psychologische aard en daar
om ernstiger: men gelooft
dat die beatniks er alleen
in Griekenland zo durven
bijlopen en daarmee blijkge-
ven van verachting voor het
land waar zij gastvrijheid
genieten. Hoe vaak heb lk
het Grieken niet horen ver
kondigen: „Zo moesten ze er
in hun eigen land eens dur
ven bijlopen. Hun slechte
manleren sparen ze op voor
Griekenland". En hoe ik
betoog, dat die beatniks heus
niet alleen in Griekenland
hun haar laten groeien, het
mag niet baten: de Griek
voelt zich persoonlijk èn als
Griek beledigd steeds wan
neer hU zo'n verwaarloosde
toerist ziet. Door velen wordt
de lange haardracht als ex
tra-stuitend ervaren omdat
die tot nu toe het „voor
recht" was van de priesters.
Bovendien gelden alle letzo-
toeristen als „stinkend" en
„vuil". Het laatste berust
vaak nog weer op een neven-
misverstandje, en bovendien:
het wassen wordt soms ook
nog weer tegengegaan, zie
boven. Maar het zou toch
wel goed zijn als de beatniks
iets van deze Griekse menta
liteit zouden aanvoelen.
Er speelt nog een ander
psychisch element mee:
veel Grieken hebben
zelf ervaringen opge
daan in Westeuropese landen
(dus de „keurige landen waar
de stakkertoeristen vandaan
komen), waarbij zij aan de
grens moesten aantonen
over voldoende geldmiddelen
te beschikken. Eén Griek
vertelde mij dramatisch, dat
hij om deze reden bij de Ne
derlandse grens rechtsom
keert had gemaakt, „niet
omdat ik geen geld had,
maar omdat ik eergevoel
had". Waarom wordt dan
zo'n regeling ook niet aan
onze grens afgekondigd?
vragen talloze Ingezonden
stukken-schrijvers, die dan
ook nog aandringen op ver
plichte kappers- en badin
richtingen aan de grenzen.
Zij verwijzen met graagte
naar Frankrijk, een land dat
zo'n beatnikwacht reeds
heeft ingesteld, en herin
nerde er bij wijze van knal
effect aan, dat „zelfs" het
„achterlijke" Turkije dit
Franse voorbeeld heeft ge
volgd.
Als ik mij niet' vergis, is
echter in Griekenland
de ergste geschoktheid
over deze vorm van toe
risme aan het wegebben.
Langzamerhand leert men
met het nieuwe verschijnsel
te leven, en in de pers begint
men het te ontleden en er
soms zelfs begrip voor op te
brengen. Het meestgelezen
dagblad „Ta Nea", overigens
nogal proletarisch van in
stelling, heeft de afgelopen
zomer nog wel een venijni
ge actie (je zou het haast
hetze kunnen noemen) ge
voerd tegen het „toeristen-
proletariaat." De populaire
stadskolom van dit blad had
wel zowat elke dag een
plaatje van arme toeristen
die ergens op een trottoir
een watermeloen zaten te
eten, met giftige onder
schriften als „ziedaar de lie
den waarvan wij rijk hopen
te worden". Ik geloof dat de
fotoreporter van dit blad
slaag kreeg als hij niet elke
dag met zo'n tafereeltje op
de proppen kwam.
Maar politiek aan weers
kanten van dit blad kwamen
er voor het eerst ook andere
geluiden. De rechtse „Me-
slmvrini" schreef soms wel
willend en geamuseerd over
de „toeristische jeugd" die,
al liftend en gitaarspelend,
„de wegen van ons land een
fleurige aanblik geeft". En
ook de communistische „Da
geraad" toonde soms begrip
voor dit proletariaat, b.v. in
een reportage van haar me
de werker Jannis Theodora-
kis (broer van de Zorba-
componist) over een bloed
donor-centrum in Athene.
Daar komen dagelijks tien
tallen letzotoeristen hun
bloed geven voor een cent
per gram, om maar weer wat
langer in het Griekse para
dijs te kunnen blijven.
De journalist schrijft: „we
kunnen smalen over deze
jongelui, maar ze doen het
dan toch maar. Wij Grieken
zijn bang om ons bloed te
geven. Griekenland is het
enige land waar een tekort
aan bloed plasma bestaat
doordat er zowat geen vrij
willigers worden gevonden
die hun bloed willen af-
Langzamerhand gaat
men ook beseffen dat
de letzotoeristen wel in
aantal toenemen maar
de „doorsneetoeristen" toch
in een nog sneller tem
po, en dat er geen ge
vaar is dat de eersten hele
maal de toon gaan aangeven.
Bovendien hadden we deze
zomer plotseling een opmer
kelijke teruggang van het
aantal letzotoeristen in Athe
ne, maar dat had een spe
ciale reden. Kakayannis, de
maker van „Zorba de Griek",
was aan een nieuwe film be
gonnen. die zal heten „De
Dag dat de Vissen de Zee
Uitkwamen". Voor de opna
men had hij honderden let
zotoeristen nodig uit alle de
len der wereld, en die verza
melde hij allemaal op een
afgelegen stukje kust niet
ver van Delphi. Het moet er
een dolle tjjd zijn geweest.
Voor het overige kunnen we
er hier het zwijgen toe doen,
want deze film pretendeert
het verschijnsel Toerisme,
met al zijn tragikomische fa
cetten en al z(jn mis (ver)-
ftanden voor het eerst in de
geschiedenis eens tot de bo
dem te gaan behandelen.
Het wachten is dus op de
première.
drs. F. G. van Hasselt.
(Van onze correspondent in Bonn)
Een aantrekkelijk Duits „vakantiegebied"
ligt vlakbij de Nederlandse grens: De
Eifel, het oude vulkanische heuvelland,
waar wolkenbanken het zonlicht in sluiers
doorlaten en één voor één de oude kraters
in een „spotlight" zetten, waaruit eens de
lava stroomde en waarop nu de wijnranken
groeien. Naar Altenahr stromen de meeste
toeristen, maar het is niet in de eerste plaats
het natuurschoon dat hen lokt. Bussen vol
geladen met zogenaamde feestvierders wor
den hier middag aan middag afgezet voor
lokaliteiten waarin het „wijnfeest" begint.
De drank is al zo gauw in de man, dat de
omgeving nauwelijks meer een rol speelt.
Terwijl deze toeristen, die op een koopje
„uit" zijn, zich aan dergelijke geneugten
tegoed doen, stromen Rijn-opwaarts de lu
xueuze passagiersschepen naar het zuiden.
Ook hier wordt gezongen en gedanst tot het
een obsessie wordt, maar er zijn ook boten
waarop men in werkelijke „privacy" het
Rijnland aan zich voorbij kan laten trek
ken. Indien dit enigszins mogelijk is, make
men zo'n reis in het voorjaar, als de vrucht
bomen tegen de hellingen in bloei staan,
temidden van het pas uitgekomen groen en
tegen de achtergrond van de streng-donke-
re dennebossen. Of in de late herfst, als de
hei-oranje en felgele bladeren nog niet zijn
afgevallen. In oktober valt ook de periode
van de wijnoogst en serieuze proevers en
kenners worden door de coöperatieve wijn
verenigingen of individuele wijnboeren al
tijd met grote vriendelijkheid en met
veel geduld ontvangen.
Men bedenke daarbij dat de beste Rijn
wijn in de knik bij Assmanshausen groeit,
tegenover Bingen, en de beste Moezelwijn
tussen Traben-Trarbach en Bernkastel.
Maar wanneer men van droge, krachtige
witte wijn houdt, is het aan te bevelen naar
het Frankenland te reizen, waar één nietige
„Bocksbeugel" meer pit bevat dan een paar
flessen van de gemiddelde Rijn- of Moezel
wijn bij elkaar. Maar ook hier is het
als overal wanneer het om wijn gaat
zaak zich niet in de luren te laten leggen.
Maar afgezien van de wijn vinden de
Nederlandse toeristen meestal pas dat zij
echt uit zijn geweest, als zij bergen hebben
gezien. Dan moeten ze natuurlijk naar Beie
ren. waar de bergmeren even mooi zijn als
in Zwitserland, Oostenrijk en Italië. Als de
föhn waait, maar niet alleen dan. liggen de
Alpen aan de einder van een vredig en
vruchtbaar groen landschap, onschuldig met
hun besneeuwde toppen te glinsteren in de
zon.
Maar de echte natuurliefhebber verruilt
het idyllisch-boerse Beieren met zijn on-
verwacht-uitbundige en geraffineerde ba-
rokkerken-tussen-het-hooi toch liever voor
het grensgebied tussen de Schwabische en
Frankische Jura. Hier slingert het eerste
gedeelte van de „Romantische Strasse" zich
naar het zuiden en wordt de horizon ge
markeerd door de kantige rotsformaties van
een landschap waar eens gigantische vulka
nische explosies plaatsvonden, zo nemen de
geleerden tenminste aan.
De enige ferme accidentatie behalve ln de
Alpen vindt de klimlustige in de Harz, die
door de grens tussen Bondsrepubliek en
DDR in tweeën gesneden wordt. De befaam
de „Broeken" ligt op Oostduits gebied, maar
is van het westen uit vanaf alle mogelijke
standpunten en tegen betaling van tien
pfennig door middel van verrekijkers te be
wonderen. Maar hoewel ook Oostduitse gid
sen lyrisch over de Broeken uitweiden, is
het de onderdanen van Ulbricht niet toe
gestaan deze befaamde en door Heinrich
Heine zo uitvoerig geanalyseerde granietrots
te betreden. Maar tussen Braunschweig en
Marburg zijn er nog plaatsen genoeg waar
de Harz-liefhebber zijn hart kan ophalen.
Jammer alleen dat de meeste vakantie-oor
den hier aan het massa-toerisme ten offer
gevallen zijn en het bijna onmogelijk ge
worden is in de kleine plaatsen een redelijk
comfortabel hotel te vinden.
Een algemene raad die alle vakantiegan
gers moet worden gegeven, is: bezoek in de
zomer nimmer het Rijnland of de Harz. Ga
dan liever naar het Zwarte Woud.
Een van de vreemdste aspecten ln dit aan
natuurschoon zo rijke land, waar de hotels
en pensions in „netheid" vaak verre boven
die in Nederland uitsteken, is dat, terwijl de
gastronoom er gevleid wordt met een keur
Op de foto bovenin een groepje
„fröhlische Wanderer'' in de Eifel, om
precies te zijn in de omgeving van de
Wildenburg bij Reiff er scheid.
van aangename wijnsoorten, de Duitse keu
ken niet anders dan van bescheiden klasse
kan worden genoemd. Het moge zijn dat
men verzot is op „Sulperknochen" of
„Handkas mit Musik" (in Hessen», op
„Dampfnudeln" of „Leberknödel" (in Bele
ren). of op „Braunkohl mit Br&genwurst"
(in Nedersaksen), maar over het algemeen
vullen al deze wel zeer bijzondere spijzen
meer op onverantwoorde wijze de maag, dan
dat zij de geest verrijken of stimuleren tot
die aangename gedachten, die het gevolg
van een goede maaltijd dienen te zijn. De
voorkeur voor bovengenoemde gerechten is
er dan wellicht ook de oorzaak van dat ner
gens ter wereld zoveel badplaatsen met heil
zame bronwateren tot grote bloei konden
komen als in Duitsland.
Het grootste gevaar dat een gelukkige va
kantie in de Bondsrepubliek bedreigt, is een
rit over een van de beruchte Autobahnen.
De grootste uitdaging aan het lot is een rit
op het traject tussen Oberhausen en Frank
fort: wanneer men niet van de heel bijzon
dere gewoonten van de Duitse autorijder op
de hoogte is, loopt men hier de meeste kans
op een retour per ziekenwagen.
Als men niet in grote haast op doorreis
is naar het zuiden, doet men er verstandig
aan deze levensgevaarlijke snelwegen die
hun tanden pas tonen als het eerste onge
luk als is gebeurd en de ketting zich van de
ene botsing op de andere aaneen rijgt te
vermijden en de secundaire wegen te kiezen,
die altijd nog beter zijn dan het beruchte
Belgische hoofdverkeerswegennet. Van de
Duitse bevolking ondervindt de toerist niets
dan vriendelijks en goeds. Al met al dus
reden om zich in de Duitse Bondsrepubliek
op zijn gemak te voelen.
RUDOLPH BAKKER
Het Königsrneer in Beieren.
- -
AV dp
'i
i
im
-_r