Jan C. Goedegebuur (29): jongste
theaterdirecteur van Nederland
Gaspar van Wittel als
baanbreker
der Italiaanse
„vedutisten"
SFEER SCHEPPEN DIE NET IETS MEER GEEFT
DAN DE MENSEN VERLANGEN
Sr
KATERDAG 7 JANUARI 1967
LEIDSCH DAGBLAD
L.D.-EXTRAl
•g Boven: Jan C. Goedegebuur. Onder: één van zijn tekeningen.
Sinds kort is Jan C. Goedegebuur (29) de jongste schouw
burgdirecteur van Nederland. In een noodkantoor, dat voor
hem en zijn secretaris is ingericht, bereidt hij zich in het
Drentse Hoogeveen voor op de opening van het grote culture
le centrum, dat in deze snelstgroeiende gemeente van ons land
wordt gebouwd. Jan Goedegebuur wordt meer dan schouw
burgdirecteur alleen. Het gebouwencomplex bevat, behalve
de intieme zeshoekige schouwburgzaal (een amfitheater met
de mogelijkheid er rond te spelen) nog een aantal kleinere za
len, waar zich activiteiten van velerlei aard kunnen ontwikke
len. Er zijn bovendien een magnifieke expositieruimte en een
groot café-restaurant in ondergebracht.
In april hoopt men het centrum te kunnen openen. Vanaf dat
moment is hij de culturele gastheer van Hoogeveen. Méér dan dat.
Zijn voornaamste taak zal zijn: de bevolking van de ruim 30.000
zielen tellende gemeente cultureel opvoeden. Hij zal moeten zorgen
dat de Hoogeveners graag en veel naar het centrum komen. Hij
zal te maken krijgen met leden van de siervogelkweekvereniging,
met beatminnende jeugd, met toneelliefhebbers, die precies weten
wat wel en wat niet mag op de Bühne en met de ruimeren van
geest, die open staan voor het experiment. En hij zal moeten zor
gen, dat iedereen aan zijn trekken komt. Niemand in de voormalige
Drentse veenkolonie zal mogen mopperen, dat de 4M'z miljoen gul
den voor het centrum beter besteed zouden zijn voor de aanleg van
wegen.
Jan Goedegebuur heeft op goed
geluk naar deze baan gesolliciteerd.
Hij was een beetje uitgekeken op
het onderwas. Hü wilde eens iets
anders en hij vond het prettig, als
hij meer zou gaan verdienen.
Waarom men deze jonge en op
theatergebied onervaren man heeft
gekozen uit de meer dan honderd
sollicitanten, wordt misschien dui
delijk, als we hem gaan portrette-
Jan C. Goedegebuur is zich laat
gaan ontplooien. Pas op de kweek
school in Den Helder begon hij in
teressen te krijgen. Zijn leraar pe
dagogie en psychologie toonde hem,
dat er werelden waren, waarvan hij
het bestaan nauwelijks vermoedde.
Hij begon met grote happen gees
telijk voedsel tot zich te nemen. Hij
beurde, wat anderen voelden, dach
ten. Hoe ze zich uitten. En hü
sloot zich tegelykertyd op. Leerde
te leven met verlangens naar din
gen die voorbü zün, machteloos
heid in communicatie met anderen
en zichzelf, zyn vrees voor het
ouder worden. Hij las, keek en
luisterde, of anderen die dingen
ook voelden en of ze er een op
lossing voor wisten. En dan sloot
hy zich weer op en probeerde door
te schilderen tot schrüven te ko
men in een geestelüke situatie,
waarin hü zich prettig voelde. Door
zich creatief te uiten, vond hü
een zeker evenwicht, dat hü dan
prompt weer naar buiten wilde uit
dragen. Hü wilde anderen binnen
brengen in de sfeer, die hü zich
schiep. Omdat hü dacht, dat ze er
gelukkiger door zouden kunnen
worden. Hü ging toneelstukken re
gisseren, omdat hü merkte, dat hü
precies aanvoelde, hoe een zin moest
worden gezegd en welk gebaar bü
welk woord paste. Bovendien voelde
hü dat hü de gave had zün beel
den aan een ander in woorden dui-
delük te maken.
ging daar mee door, toen hü op ze
ventienjarige leeftüd in een sana
torium terechtkwam. Daar ging hü
bovendien de noodzaak van het
zich creatief uiten ontdekken. Hü
begon met dichten, verhaaltjes
schrüven, tekenen en schilderen.
Dat alles nog heel voorzichtig, mo-
gelükheden aftastend, zich telkens
afvragend of hü het kon, of hü het
zo goed deed als anderen. Na een
jaar sanatorium voltooide hü zün
opleiding tot onderwüzer. Hü ging
les geven op een lagere school in
zün geboortestad Den Helder.
EVENWICHT
in de klas. Dat was voor hem het
belangrükst.
Zijn voor het merendeel gevoels
matig ontwikkelde lesmethode vond
waardering. Hü ging op dezelfde
manier lessen geven aan het Pae-
dagogisch Centrum. En met succes.
SCHIEDAM
Dat laatste merkte hü ook voor
de klas. Inmiddels was hü ge
trouwd en met zün vrouw naar
Schiedam verhuisd, waar hü les
ging geven aan een aantal ulo-
Jan Goedegebuur had zich intus-
len ontwikkeld. Hü stelde zich open
roor alles wat om hem heen ge
scholen in expressievakken. Hü
zocht intensief naar middelen om
zün leerlingen creatief en geeste-
lük wakker te schudden. Hü
deed dat door een sfeer te maken
DAVOS
Zün onderwüzerstijd in Den
Helder moest hü onderbreken. Hü
werd opgenomen in het sanato
rium in Da vos. Na een operatie en
wederom een jaar liggen kwam hü
volkomen genezen ter.g In Davos
heeft hü geschilderd. Hij maakte
er een showprogramma en regis
seerde het. Zün schilderijen ver
kocht hü, het programma werd een
succes. Jan Goedegebuur kreeg
meer zelfvertrouwen. Door telkens
zijn prestaties te toetsen aan die
van anderen en altüd zeer kritisch
te blüven ten opzichte van eigen
werk begon hij te begrijpen, dat
hü zün creatieve uitingen rüp
moest maken om ze voor de bui
tenwereld te exposeren. Het maken
van gedichten viel af. Bleven:
schilderen en het schrijven van
verhalen en televisiestukken.
Terug in Nederland ging Jan
Goedegebuur door met wakker
schudden van zijn leerlingen. Hij
ging ook door met het intensief
meebeleven van zün omgeving.
Dat doet hy' nog. Hü doet zün
uiterste best zich zover mogelük in
anderen in te leven. Hü tracht de
harde onmogelükheid van commu
niceren zo veel mogelijk te ver
zachten. Hij stelt zich volkomen
open en accepteert wat hü niet
kan begrijpen om daarna zün in
drukken te verwerken en en aan
de maatschappü terug te geven.
Dan zün er rijn sfeer, zün geluk,
zijn problemen aan toegevoegd.
SCHEPPINGEN
Hü schildert elke dag na afloop
van zijn werk. Thuis ln zijn eigi o:
omgeving met vrouw en zoont. w
gevangen in zün eigen sfeer i w
omhangen met zün eigen schild bi
rijen, bouwt hij aan de perfect» ei
nering van zijn uitingsdrift de* di
middel van schilderen en schri je
ven. Hü weet, wanneer iets af ti
Begint dan weer aan iets nieut
omdat hü tevens weet, dat het vc
gende werkstuk nog beter mo
zijn. Kalm en met groot zelfve
trouwen werkt hij naar scheppi
gen toe, die ook voor anderen ie
moeten gaan betekenen. Ee
hoopt hü zelfverzekerd met een
gen televisiestuk naar de studii
te kunnen lopen om dan te kunn
zeggen. „KJjk, dat heb ik gemaa1
en het is goed genoeg om te ve
tonen". Eens hoopt hij zijn sch'
derijen aan het grote publiek
kunnen tonen.
Die stappen zal hij pas neme
als hij er voor zichzelf van ove
tuigd is dat zün werk beter is di
dat van vele anderen.
st
Nu heeft hü de functie yre
schouwburgdirecteur. Hü zal zi|te
er helemaal aan geven. Het *h<
hem wel lukken net als met zlte
schilderüen, een sfeer te maken |wi
zijn cultureel centrum. De Hoog
veners zullen gepakt worden dq|
de omgeving, die hü
schept. Jan Goedegebuur zal
inleven in de bevolking, die 11
moet gaan boeien. Hü zal aan dj|
indrukken al zün kennis toevoegij.
en zün publiek dan iets voorschp
telen, wat net iets meer is, dan v> p
ze zelf verlangden. Dat is zün H
vensstül. Daarom is niemand il
zün naaste omgeving bang, d I
Jan Goedegebuur niet zal slag!
in zün taak van Hoogeveen ej
noordelijk cultureel centrum lp
maken. Maar hüzelf ziet zün nietje
we baan als een van de vele dl i j
gen, die hü nog doen wil en map
(Van onze correspondent
in Rome)
I,1 r zijn bepaalde schilders,
jy die door en door Neder-
lands mogen worden ge
noemd en toch in hun vader
land nauwelijks bekend zijn.
Het gaat waarlijk niet om
kleine of onbeduidende mees
ters. Zij werden vergeten enkel
en alleen, omdat zij zich blij
vend in den vreemde vestigden
en hun werk dus tijdens hun le
ven niet in onze streken door
drong. Twee uiterst belangrijke
schilders voor wie dit opgaat,
maakten van Italië hun tweede
vaderland en voor beiden zijn
het tenslotte Italiaanse kunst
historici geweest die hun werk
het meest grondig bestudeerden.
Twee jaar geleden verscheen
een werk over Antonie Pitloo
1791-1837die zich in Napels
vestigde en daar een school van
landschapschilders stichtte, de
„School van Posillipo", die zelfs
veertig jaar na zijn dood nog
het gehele kunstleven van die
grote stad beheerste.
Thans Is de beurt aan Gaspar van
Wittel, wellicht een nog belangrij
ker figuur, niet alleen uit hoofde
van zijn eigen, moeilijk te over
schatten verdiensten, maar ook
doordat hü een beslissende Invloed
heeft gehad op de meest vermaar
de van alle „vedutisten", de Vene-
tlaan Canaletto.
Natuurlük is er over Van Wittel
ook in onze taal het nodige geschre
ven, vooral door de vroegere direc
teur van het Ned. Historisch Insti
tuut in Rome, dr. G. J. Hooge-
werff. die de betekenis van deze
schilder ten volle begreep en door
zün archiefstudies de weg baande
voor het boek, dat thans versche
nen is, een volledige monografie
van prof. Giuliano Briganti, die
uiterst methodisch leven en wer
ken van de schilder beschrijft, ons
een goed inzicht geeft van het Ne
derlandse milieu waaruit de Amers
foort se jongeman voortkwam, van
de omstandigheden, waarin hü in
Rome en in andere steden van
Italië leefde en werkte en daarbü
stuk voor stuk de büna 500 wer
ken van de meester beschrüft. Het
is een prachtig boekwerk, in groot
formaat met 31 afbeeldingen in
kleuren, zes grote platen in zwart
en wit die twee bladzijden beslaan,
109 grote en 434 kleine weergaven
van vrijwel alles wat de meester
wrochtte. De prijs is voor een zo
fraai boekwerk niet eens zo bijzon
der hoog: 16.000 lire (ongeveer ne
gentig gulden).
Prof. Briganti vertelt wat men
onder een „veduta" dient te •er-
staan. Hü gaat daarbü uit van de
vele meesters uit het noorden, die
in de zestiende en in de eerste helft
er zeventiende eeuw „stadsgezich
ten" van Rome hebben getekend of
geschilderd, te beginnen natuurlük
met Heemskerk, zonder wiens werk
wü ons onmogeüjk een voorstelling
zouden kunnen maken van het Ro
me, waarin de grote Italiaanse
meesters van de hoogrenaissance
hebben geleefd en gewerkt. De Ita
lianen, vrüwel uitsluitend aandacht
schenkende aan de menselüke fi
guur, verwaarloosden het land
schap en zeker het stadsgezicht. De
Noorderlingen, voor wie die „zuide-
hjke wereld nieuw en vreemd was,
wilden hun indrukken vastleggen
en wü danken het daaraan, dat we
iets weten over het voorkomen der
ruinen van de Romeinse oudheid
zoals die er uitzagen in de zestien
de eeuw, of over de oude, door Bra
mante gesloopte Sint Pieterskerk.
Grote aandacht wijdt Briganti
terecht aan de Antwerpenaar Paul
Bril (1554-1626) die van zün twin
tigste jaar af in Rome woonde en
daar als landschapschilder naam
maakte. Bril onderging in zün
laatste, derde fase, de invloed van
Adam Elsheimer, een „Italianisant",
die op zün Duitse en Nederlandse
basis de invloed van de Venetiaan
Tintoretto entte en behalve Paul
Bril ook Rembrandt sterk heeft be
ïnvloed. Bril is dan de leermeester
van een belangrijke Nederlandse
„italianisant": Willem van Nieu-
landt.
Maar voor al deze schilders geldt
de regel, dat hun landschappen
slechts „verbeeldingen" zü« van de
werkeUjkheld, zü zün als men wil
„romantisch". Het landschap wordt
gefatsoeneerd, drukt stemmingen
uit en dient vaak tot omlüsting
van enige gewijde voorstelling en
ook al zün de aartsvaders of apos
telen slechts nietige figuurtjes, die
de hoofdzaak, „het landschap",
stofferen.
Van Wittel '1655-1736). in het
Italiaans verbasterd tot Vanvitelli,
behoort tot een latere generatie.
Voor hem heeft de bübelse voor
stelling, die als voorwendsel diende
om landschap of stadsgezicht te
schilderen, geen enkele reden van
bestaan meer. Italiaanse schilders
voorzover zü aan het landschap
aandacht schonken, bleven aan die
traditie nog wel getrouw, maar in
Nederland was de grote Ruysdael
toen van Wittel in 1655 geboren
werd, al een man op jaren en hoe
wel Gaspar heel jong, nog voor hü
twintig jaar was, naar Italië ver
trok, zal hü toch „in patria" wel
iets hebben gezien van de stads
gezichten der gebroeders Berckhey-
de en van Jan der Heyden.
In zün lange en vruchtbare le
ven (hü is meer dan tachtig jaar
oud geworden) heeft Van Wittel
met pen, tekenstift en penseel de
steden van Italië: Venetië, Napels,
maar voor alles Rome en omge
ving voor ons vastgelegd. Zün schil
derüen zün, precies als die van
Jan van der Heyden, een getrouwe
weergave van de werkelükheid, zo
dat ze niet alleen als kunstwerken
maar ook vanwege de topografische
waarde grote betekenis hebben.
Toch zün het allerminst een soort
kleurenfotografieën. Door middel
van de belichting en van zorgvul
dige afweging der kleuren geeft
hü iets meer, Iets anders, dan de
simpele werkelükheid. Wie veel van
zün werk gezien heeft (en in Rome,
waar vooral de Galleria Colon-
na het Capltolüns museum _»n de
Galleria Doria bijzonder rijk zijn
aan deze „vedute", heeft men daar
toe ruimschoots gelegenheid) kan
hem onmogelijk verwisselen met
zün navolgers, die in zün trant
werkten maar zonder zün talent.
Prof. Briganti heeft naarstig niet
alleen alle authentieke schilderüen
van de meester opgespoord, maar
van de meesten vond hü ook de
pentekeningen, die eraan ten
grondslag liggen. Die tekeningen
zün evenzeer kunstwerken als de
voltooide doeken, vaak zelfs sponta
ner. De meester schünt deze teke
ningen te hebben gebruikt om van
bepaalde plaatsen meer schilderüen
te maken, waarbü hü dan alleen
het licht verteerde en meestal ook
de figuurtjes, die hem ter stoffering
dienen. Tekeningen van Van Wit
tel vindt men in onze musea en
prentenkabinetten verscheidene,
niet alleen in Amsterdam, Den
Haag, Antwerpen, Rotterdam (een
bijzonder fraai Romeins stadsge
zicht, dat waarschijnlük gediend
heeft als voorbereiding voor een
schilderij dat nog niet is gevon
den) maar ook in kleine musea.
Briganti heeft Europa min of meer
afgeraasd en in Nederland en Bel
gië, hadden natuurlük ook de voor
gangers van Van Wittel zün bij
zondere aandacht.
Helaas bezit geen enkel museum
in ons land een authentiek schil
der van deze belangrüke meester.
Het Amsterdamse Rüksmuseum
heeft een doek, afkomstig uit de
verzameling van mevrouw Pomaret,
dat in 1961 te Rome werd tentoon
gesteld. Volgens Briganti is het
geen Van Wittel doch een werk van
een navolger, Demachy. In diezelf
de groep, van mevrouw Pomaret
waren wel echte en zelfs büzonder
mooie Van Wittels. Het is te ho
pen, dat onze musea eens in de
gelegenheid zullen komen die lacu
ne aan te vullen. Het frisse aan-
trekkelüke werk van de Amers-
foortse Romein mag toch in zün
vaderland niet ontbreken!
In zün eerste Romeinse tüd v sj
Vah Wittel leerling van de Antw
penaar Abram Genoels. Hü werl
toen ook samen met een zeer eigf
aardige figuur, de ingenieur Con
is Meijer, die aan de Paus
volledig uitgewerkt plan voorlej
om de Tiber bevaarbaar te mak
van Perugia tot de zee en dus v
Rome een zeehaven te maken. I
plan werd geillustreerd door V
Wittel die tezamen met zijn ondi
nemende landgenoot de Tiber i
voer van Perugia tot Rome. I j
reeds door dr. Hoogewerff bes'
deerde handschrift van Me:
wordt door Briganti in zün geb
afgedrukt, natuurlijk met de tel
ningen van de jonge Gaspar.
Aan Italië heeft Van Wittel 1
halve zün „vedute" twee grote d j
gen geschonken: zün belangrijk
leerlingen, die in Venetië werkt
en van wie Canaletto wereldrof
verwierf, en dan zün eigen zo:
Luigi, een der grootste classici?
sche architecten van Italië die o
het enige complex heeft ontw
pen, dat met Versailles vergeld
kan worden, de villa der Koninf
van Napels te Caserta.
Gezicht op het Markusplein in Venetië. „Galleria Doria" te Rome.
- i