S/ó/fa,
}EEH
ERKVERGUNNING VOOR
CHINEZEN
tót
nit^wtAi^t
LEIDSCH DAGBLAD
e gaan bij de Chinees eten", is tegenwoordig
een vaak gehoorde uitdrukking. Daarbij
realiseert men zich over het algemeen niet,
dat het dan wel bij „de Chinees" is, waar
aan culinaire geneugten overgeeft, maar dat
al gerechten eet, die beslist niet in een Chinees
voorkomen. Lekker veel sambal op die nasi
naak die bami maar stevig gekruid.
Chinezen gruwen van al dat scherpe spul;
is nagenoeg niet gekruid. Maar de klant is
n die Nederlandse klant wil, vooral sinds zoveel
nin Indonesië zijn geweest, Indische gerechten.
souplesse hebben de restaurateurs uit dit
land in het oosten zich aangepast en vaak treft
opschrift Chinees-Indisch restaurant aan.
üplesse heeft de Chinezen in ons land eigenlijk
kenmerkt, ook, toen ze in 1933 met zo'n 1200
ilengepropt op kleine kamertjes in Katendrecht
In de bittere crisisjaren wisten de meeste van
d wel iets te verzinnen om aan de kost te ko-
t „pinda lekka", het venten met die kleverige
kken, was er wel het beste voorbeeld van.
is 'n opgave </an de Vreemdelingendienst ver-
nomemeel ongeveer 200 zogenaamde gevestigde
en om en nabij de honderd Hongkong-Chine-
lotterdam. Deze laatste categorie is in het bezit
paspoort van de Britse kroonkolonie,
ltste vijftien jaar zijn er ook in Rotterdam heel
nese restaurant en eethuisjes geopend. Momen
den het er ,26 zijn. Uiteraard wil men de bedie-
die zaken zoveel mogelijk in stijl houden, dus
inese kelners. Maar er wordt geen werkvergun-
leer gegeven aan nieuwe mensen uit China en
zodat de restaurateurs Indonesiërs en werk-
van andere Oosterse afkomst aannemen. Her
ik krijgt de Rotterdamse Vreemdelingendienst
in voor toelating van Chinezen, maar de Rijks-
heeft bevolen, dat slechts in zeer bijzondere
van de rege-l: „geen werkvergunning voor
Chinezen" wordt afgeweken.
Spanjaarden, Turken en Grieken wel en wij
•t er gevraagd. Bij het ministerie blijft men
ntwoord schuldig op/zoals men ook niet bereid
voor ons met zoveel woorden uit de doeken te
ligt echter voor de hand, dat de politieke
In het China van thans er alles mee heeft te
F kennelijk vreest men infiltratie door onge-
Heden. „Met de Chinese kolonie hier hebben we
n°oit last," verzekerde ons de chef van de Vreem-
de hoofdinspecteur J. Ph. van Hoek. „Ze
oornamelijk in de horecasector werkzaam. Het
nog wel op Katendrecht, maar heel wat ver-
°ch elders in de stad. Beschonken zijn ze nooit,
et zijn over het algemeen matige alcoholgebrvi-
P Katendrecht wordt wel gegokt, maar niet-
Zen w°rdtn niet toegelaten. Men houdt het onder
flals ze dat met zoveel zaken doen. Al is een Chi-
i Vele tientallen jaren hier en al is hij zelfs met
fUropese vrouw getrouwd, hij blijft deel uitmaken
groep. Er 2ijn maar heel weinig Chinezen, die
goed Nederlands spreken. Naturalisatie komt zelden
voor, daar voelen ze zich toch nog te verbonden voor
met het land van hun geboorte. Trouwens, de wet stelt
als voorwaarde, dat men de Nederlandse taal moet be
heersen, wil men voor naturalisatie in aanmerking kun
nen komen en, zoals ik al zei, is dit vrijwel nooit het
geval."
Men is blijkbaar zo bevreesd voor het infiltreren van
ongewenste elementen, dat bemanningen die op Schip
hol aankomen om in de Rotterdamse haven aan boord
van een schip te gaan, door de Rotterdamse politie van
het vliegveld af worden begeleid. Toch moet het nog wel
eens voorkomen, dat een Chinees clandestien hier ver
blijft.
Informaties bij het Gewestelijk Arbeidsbureau leerden
ons, dat zich zelden Chinezen als werkzoekenden bij het
bureau laten inschrijven. De enkele keer, dat dit wel ge
beurt, kan zo'n man er vrij zeker van zijn, dat hij bij
een Chinese werkgever niet meer aan de slag komt. En
dat geldt niet alleen voor het Nederlandse gebied, maar
voor vrijwel alle Europese landen. Ook over de lands
grenzen heen zijn de Chinezen, die in West-Europa zijn
gevestigd, zeer nauw met elkaar verbonden. Zodra een
werknemer met ruzie of om een andere minder prettige
reden bij zijn Chinese werkgever is vertrokken, schijnen
vrijwel alle kolonies van deze Aziaten, in Nederland, in
Duitsland of in Engeland het op de een of andere ma
nier aan de weet te zijn gekomen. De Chinezen regelen
nu eenmaal graag hun zaken zelf.
Vóór de oorlog zouden de in Nederland verblijvenden
volgens de grote kenner van China en haar bevolking,
dr. F. van Heek, deel hebben uitgemaakt van organi
saties als de Bo-on-cub, de Sam-Tin (het zogenaamde
Drie-Vingeren-Verbond) de Club der Hakka's. Chinezen,
die het met elkaar aan de stok hadden, gingen vrijwel
nooit naar de politie; zij namen zelf maatregelen. Dit
had zelfs wel moorden tot gevolg.
Rotterdam heeft het grootste aantal Chinezen binnen
zijn stadsgrenzen gehad. Dit is geen wonder als men
bedenkt, dat het grootste gedeelte van deze mensen
zeeman was. De Nederlandse koopvaardij was er kort
voor de eerste Wereldoorlog toe overgegaan om vooral
Chinese stokers aan te nemen omdat zij veel beter tegen
de hitte bestand waren dan de Nederlanders, waarbij
waarschijnlijk nog wel komt, dat ze goedkoper werkten.
In 1914 opende op Katendrecht een Chinees een siga
renwinkel, welke neringdoende zich al spoedig meer
ging bezighouden met het plaatsen van Chinese schepe
lingen. Zo werd Katendrecht de Chinatown van niet
alleen Rotterdam, maar van heel Nederland. De Neder
landse koopvaardij ging echter steeds meer gebruik ma
ken van olieschepen en in de crisisjaren werden zoveel
schepen opgelegd, dat duizenden zeelieden werkloos
werden. Ook Chinese. Zij konden passage naar Singa
pore krijgen maar velen wilden niet terug, hetgeen ook
wel voortvloeit uit het feit, dat zij bang waren hun ge
zicht te verliezen tegenover hun familie wanner zij als
berooide lieden terugkeerden.
De achterblijvers vestigden zich voornamelijk in Rot
terdam, zij het dat er eveneens heel wat naar Amster
dam trokken. In de boardinghouses was het volgens een
door dr. Van Heek opgestelde tabel een verschrikkelijke
toestand. In de Atjehstraat op Katendrecht verbleven
in tien kamertjes 330 Chinezen. Ondanks deze overbe
volking viel het op, dat ze toch alle mogelijke moeite
deden hun behuizing zo schoon mogelijk te houden. Een
Chinees is, hoe arm hij ook is, een schoon mens.
Aanvankelijk stond de Chinese kolonie er financieel
nog niet zo slecht voor, maar in het bitterste van de
crisisjaren dreigde een groot aantal ten onder te gaan.
De pindatrommel is voor velen een redding geweest, in
het midden gelaten of men de zoetigheid kocht „voor
het lekker" of uit medelijden. Na de opleving van de
scheepvaart in '38 is het grootste deel van de Chinezen
vertrokken. Sommigen echter hadden al zulke vaste
banden met or.s land, een eigen zaak (in 1919 werd het
eerste Chinese eethuis op Katendrecht geopend), ge
huwd met een Nederlandse vrouw, dat zij in Nederland
bleven. Op een enkele uitzondering na hebben zij allen
nog de Chinese nationaliteit.
Over de politiek, die in hun geboorteland wordt be
dreven, praten zij niet veel. Formosa of Peking? Zij ha
len beminnelijk glimlachend de schouders op. Het gaat
ze hier goed. Waarom er dan over gepraat? Ondanks
alle welvaart in die sector van de horeca, in welke
branche zij een niet meer weg te denken element vor
men, laat de herinnering aan China hen toch niet hele
maal met rust. Men heeft ons verteld, dat een aantal
in de loop van de achter ons liggende na-oorlogse jaren
al weer één of meer keren in China is geweest. Drie of
vier vrienden waren met de trein gegaan. Dwars door
Siberië; al met al een treinreis van een dag of twaalf.
De voor de hand liggende vraag is of de rode regering
in Peking haar zonen zomaar weer laat gaan. Weer
werd er geglimlacht bij die vraag, die werd beantwoord
met een wedervraag: „Waarom niet?"