Mijn nichtje
verd bijna
verkwanseld
WONDERLIJK
TIBET
Weekeïndbijlage Leidsch Dagblad
Tibetaanse meisjes trouwen dik
wijls met broers."
„Maar we zijn geen broers."
„Op zulke kleinigheden letten we
niet. Je bent toch nooit allemaal
tegelijk thuis.... het bruidsgeld
zal ik niet te hoog stellen...."
Eén der jongelui zei veront
waardigd:
„Hoort u eens, Rimpoche, Kost
baar Juweel (de officiële aan
spreektitel van mijn Tibetaanse
papa), dat Is bij ons de gewoonte
niet. Bij ons delen we de vrouwen
niet met anderen."
„Maar zij is nog ongerept, heel
bijzonder", probeerde papa nog.
Hier viel Mithu ongevraagd in:
„Ik wil niet, nee! Mannen-man
nen, kindjes-kindjes, schreeuwen-,
schreeuwen! Nooit!"
„Stil jij", beet haar grootvader
haar toe. „Ik zou je toch een stel
nieuwe kleren hebben gegeven?
Ga heen, met jou valt niet ver-,
standig te praten."
Meteen richtte hij zich weer kalm
tot de bezoekers:
,,'t Is jammer, 't zou de eerstej
niet zijn, waarmee ik zikenrela-»
ties van dienst ben geweest. Maar'
kijk nu eens naar dit tapijtje, hetj
is mijn eigen lievelingstapijt, dat:
wil ik nu aan jullie, als mijn beste
vrienden, voor een spotprijs ver-;
kopen
Op het juiste moment kwam mijn'
Tibetaanse broer Ganèsh, papa's,
jongste zoon, binnen met zijn1
waren. Allerlei zogenaamd-Tibe-'
taanse schoenen. In een klein
benedenkamertje werkte een
schoenmaker dagelijks aan die
schoenen, klompachtige produkten
van rood fluweel, zoals ik er nog
nooit één door een Tibetaan zag
dragen. Om ze nog „echter" te
maken, liet mijn broer er licht
blauwe plastic(!) figuren op stik
ken. Het kwam nooit bij de toe
risten op, dat ze alleen daaraan
al konden zien, dat ze voor de mal
werden gehouden.
Ten slotte kocht het viertal toch
vele, dure geschenken: theekopjes,
tapijten én schoenen. Voor ieder
een was het een geslaagde mid
dag. En Mithu zag hen met een.,
zucht van opluchting vertrek
ken. wetend, dat een volgende
maal een minder-fatsoenlijk toe
rist haar misschien wél als sou
venir zou willen meenemen.
Drie winters bracht ik door in het huis van mijn
„nieuwe familie" als aangenomen dochter van de
Tibetaanse Roodkap-Lama, even buiten de grenzen
van Tibet. Roodkap-Lama's mogen trouwen en mijn
Tibetaanse „papa" maakte daarvan een overvloedig ge
bruik. Twee van zijn vrouwen woonden bij hem thuis, en
vele van zijn kinderen, kleinkinderen en achter-klein
kinderen. In het „Huis met de Leeuwen" woonden wij met
z'n zes en vijftigen in elf kamers, waarvan er één als
slaapkamer-met-troonbed voor de heer des huizes was
gereserveerd en een andere turkooisblauwe kamer voor de
ontvangsten van zakenrelaties was voorbehouden. Als
„Chinya Lama" was papa zeer rijk, machtig en gevreesd
in ons heilige dorp. Naast zijn tempeldienst dreef papa
handel in letterlijk alles tot mijn nichtjes toe!
"VT AN beroep ben ik portretschil-
deres en bij mijn Tibetaanse
familie vond ik vele interessante
modellen. Zo bezocht ik op een
dag nomaden-vrienden, die hun
tent op het stoppelveld achter het
huis hadden opgeslagen. De vrouw
wilde meteen voor mij poseren en
voor deze gelegenheid gespte zij
om haar jas van schapenbont een
brede lederen ceintuur, bezet met
zilveren plakkaten, elk met een
dikke bloedkoraal in het midden.
Zij was een landelijke schoonheid
met vriendelijk breed gezicht en
omvangrijke boezem en heupen.
Terwijl zij poseerde op de open
achtergalerij van ons huis opende
de vrouw zo nu en dan haar jas
(waaronder zij geen ander kle
dingstuk droeg) om ongedierte te
zoeken, dat zij behoedzaam op de
balustrade neerzette. Want voor
een Boeddhist is alle leven heilig;
men mag het onder géén voor
waarde vernietigen.
Na een tijd kwam haar echtgenoot
kijken, hij had zich op zijn manier
mooi gemaakt met een muts van
vossebont en een lang recht
zwaard voor in de gordel, zoals
alle Kham-pa's gewoon zijn dat
te dragen. Alles in de hoop ook
te mogen poseren en geld met
„niets-doen" te verdienen. Wij
spraken voor de volgende dag af.
Genadiglijk stemde mijn Tibe
taanse papa toe, dat ik 's middags
in de ontvangkamer mocht zitten.
„Als je er maar op rekent, dat ik
vier landslieden van je op bezoek
krijg, die souvenirs willen kopen.
Ik kan waarschijnlijk een goede
slag slaan."
Hollanders, papa?" vroeg ik ver
baasd.
„Ja, ze komen uit Zwitserland,
Oostenrijk en Duitsland. Jullie
spreken toch immers allemaal de
zelfde taal?"
„Dat niet precies, maar ik wil er
graag bij zjjn."
~T)E jongelui kwamen. Zij hadden
lange tijd in de streek gewerkt
en wilden geschenken kopen, nu
zij met verlof naar Europa gingen.
Papa stalde van alles uit: Tibe
taanse theekopjes, gebedskettin
gen, boterlampjes, thangka's (tem
pelschilderijen, die men kan op
rollen) en vloerkleden.
„Kijk heren, de kopjes zijn ge
maakt van rhododendronhout,
vandaar die rode kleur, want rho
dodendron betekent „rood-boom".
Hoe mooier de nerf, hoe duurder
het kopje. De binnenzijde is van
echt zilver, zodat de Tibetaan
die op reis alleen uit zijn eigen
kopje drinkt dadelijk aan de
aanslag kan zien of men vergif
in zijn thee heeft gedaan. Dan
slaat het zilver zwart uit."
De jongelui waren nog niet erg
onder de indruk en papa verdub-
delde zijn pogingen, handig de
anecdotes mengend met zakelijke
bijzonderheden:
„Dit zijn porseleinen kopjes uit
China, want de Tibetanen kunnen
die niet maken. Maar de zilveren
schoteltjes en de zilveren deksel
tjes met rode bloedkoraal zijn
typisch Tibetaans. En als u iets
heel bijzonders wilt heb ik hier
kopjes van bleekgroene jade
De jongelui zeiden dat alles prach
tig was, buitengewoon, maar
kopen deden zij niet. Dat was het
moment, waarop papa Mithu, mijn
Tibetaanse nichtje, liet opdraven.
ÏVU werd het ernst; dat was altijd
zo, als de Chinya-Lama zijn
klanten thee aanbood en zeer
zeker, als hij die liet serveren
door zijn zestienjarige klein
dochter, die hem persoonlijk wel
iswaar onverschillig liet, maar die
zoveel succes had bij het sterke
geslacht. Zij kwam binnen met
het theeblad en de jongelui rea
geerden prompt: „Mithu, je ziet
er lief uit." „Je bent wérkelijk
zoet", met een verwijzing naar
haar naam, die Zoetje betekent.
Papa glom.
„Luister eens", zei hij joviaal,
„waarom trouw je 'r niet? Betaal
me het bruidsgeld en ze is van
jullie.'t Hoeft niet voorgoed te
zijn, als je d'r kwijt wilt stuur
je d'r maar terug."
De heren meenden, dat het een
grapje was, en vroegen wie van
de drie de gelukkige zou zijn.
„Jullie allemaal samen natuurlijk.
In een pas-uitgegeven
kostbaar opgezet boek
(Wonderlijk Tibet.
N. Kluiver NV, Deventer)
heeft de Amsterdamse
portretschilderes
mr. Lily Eversdijk
Smulders
haar ervaringen in dit
deel van de wereld
beschreven. Zwerven zit
haar in het bloed: zij
bezocht landen als
China, Verenigde Staten,
Japan, Korea, Bali,
Marokko Turkije,
Algerije, Libanon,
Jordanië en Irak. Ook
door Centraal-Afrika
zwierf zij rond. Het
Rijksmuseum kocht haar
werk aan; de directeur
van het Rijksmuseum
voor Volkenkunde te
Leiden schreef het
voorwoord voor haar
jongste werk. Haar
grootste gave is zich
geheel te kunnen
aanpassen bij het leven
van de volkeren, die zij
leert kennen. Zo kon
het gebeuren, dat zij
door de honderden
vluchtelingen, die na
de komst van de
Chinezen uit Tibet
waren verdreven,
volkomen werd
geaccepteerd en door
het gezin van de
Roodkap-Lama als
dochteren zuster
werd opgenomen.
Drie winters bracht zij
bij de familie door.
Op ons verzoek schreef
zij exclusief voor ons
blad bijgaand verhaal,
dat met door haar
getekende portretten
werd verlucht.