Rousseau en de
zondagsschilders
HOE NAÏEF IS DE
KUNSTKENNER?
I
I
ZATERDAG 12 MAART 19M
•fa Het werk van Rous
seau le Douanier vertoont
een opmerkelijke variatie.
Het is niet mogelijk dit
oeuvre ook maar bij benade
ring in zwart en wit tot zijn
recht te laten komen. Om
toch een indruk te geven
van zijn werk zijn hier drie
doeken gereproduceerd. Bo
ven: een van zijn z.g. jungle
doeken, die hij vooral op la
tere leeftijd heeft geschil
derd. In het midden: De sla
pende zigeunerin, in het be
zit van het Museum voor
moderne kunst in New York
(Guggenheim-collectie)
Onder het wagentje van
Père janiet, uit de collectie-
Guillaume in Parijs.
(Van een onzer redacteuren)
Het waren op 2 september 1910
maar zeven vrienden en be
leenden, die de Paryse schilder
Henri Rousseau naar zyn laatste
rustplaats brachten. Een vergeten
man? Op dat ogenblik misschien
wel, al was niemand minder dan
ztfn vermaarde collega Paul Signac
een van die zeven. Sindsdien is er
heel wat veranderd. Een groot
dichter schreef Rousseau's graf
schrift, bekende beeldhouwers boot
sten het na in steen, zyn werken
gingen voor zeer hoge prijzen naar
beroemde musea en er is geen
kunstgeschiedenis of zij wijdt aan
dacht aan het merkwaardige werk
van Rousseau le Douanier, de
douanebeambte. Het is met hem
gegaan als met zovele vermaarde
kunstenaars: tijdens zijn leven
werd hij te weinig gewaardeerd,
na zijn dood kwam de erkenning.
Toen hij in 1886 voor het eerst ex
poseerde op een tentoonstelling van
de „Onafhankelijken" in Parijs, is
er hartelijk gelachen om zijn schil
derijen. Nu was zijn schildertrant,
zelfs in een tijd waarin vele nieu
we stromingen om de voorrang
streden, op zijn minst „eigenaar
dig": het was niet mogelijk het hier
of daar te „rubriceren". Zijn doe
ken waren een uitbeelding van de
werkelijkheid, op vele punten zelfs
een zeer nauwkeurige uitbeelding,
maar ze zaten anderzijds vol tech
nische onbeholpenheden, die voor
erkenning als serieuze kunst
onoverkomelijk leken. Trouwens,
bij nadere beschouwing was
het met die „werkelijkheid" toch
ook een vreemde zaak: Rousseau's
figuur en natuur schénen wel pre
cies geregistreerd te zijn, maar de
sohilder hield er toch wel een heel
eigen kijk op na, die men ner
gens kon „onderbrengen". Kortom,
het werk van de douanier viel bul
ten de geijkte normen, zeker als
men de sfeer van sommige van zijn
doeken in ogenschouw nam. Dat
was geen werkelijkheid meer,
maar droom bijv. van wilde
dieren in een Jungle vol gevaren.
Gelukkig had Rousseau goede
vrienden onder zijn collega's,
die de betekenis van zijn
werk al vroeg inzagen: Signac, Lu
ce, Gauguin, Redon, Pissarro en
Seurat. Zonder hun steun zou de
douanier het niet ver hebben ge
bracht. In 1844 zag hij het le
venslicht In Laval als zoon van
een blikslager. Op 18-jarige leeftijd
ging hij in militaire dienst, waar
nij meespeelde in de kapel van het
52-ste regiment. Tussen 1869
en 1884 vervulde hy de functie, die
hem de eeuwige bijnaam van de
douanier heeft gegeven, maar in
laatstgenoemd Jaar gaf hij het be
roep van commies tweede klasse bij
de douane op, omdat hij voelde, dat
zijn roeping in de schilderkunst lag.
Hij moest toen verder zien rond te
komen van een (vervroegd) pen
sioen van honderd francs per jaar,
dat hij later wat aanvulde met het
geven van lessen in schilderen,
voordragen en zingen. Maar dat
hij en zijn twee echtgenotes (resp.
gestorven in 1899 en 1903) het alles-
Rousseau „le douanier" was dus
een autodidact, die op middel
bare leeftijd de drang om zijn
leven aan de kunst te wijden niet
meer kon weerstaan en verder was
aangewezen op het oordeel van zijn
collega's, de pers en het publiek.
Zoals gezegd: bij sommige van zijn
kunstbroeders vond hij waardering
en er waren er zelfs, die zijn werk
kochten. Maar pers en publiek gin
gen, over het algemeen, zijn bete
kenis pas begrijpen toen hij het
einde van zijn loopbaan naderde.
In 1907 had hij het geluk de aan
dacht te trekken van Wilhelm Uh-
de, een Duitse kunstkenner en ver
zamelaar, die zich drie jaar tevo
ren in Parijs had gevestigd. Uhde
had een open oog voor talenten, die
later wereldvermaard zouden wor
den. zoals Picasso en Braque. Ook
voor het „naïeve schilderen" had hij
een bijzondere sympathie. Aan
Rousseau wijdde hij in 1911
maar de schilder was toen al een
jaar overleden een monografie
en nog maar weer een jaar later
organiseerde Uhde een her
denkingstentoonstelling. Ook ande
re naïeve schilders (essen) heeft hij
onder de aandacht gebracht, zoals
Séraphine Louis uit Senlis. In het
Parijse Musée d'Art Moderne
draagt de zaal. waarin het werk
van dieze „moderne primitieven" is
bijeengebracht, dan ook de naam
van Uhde-zaal.
Er waren er intussen, tegen het
einde van zijn leven, nog an
deren, die oog hadden gekre
gen voor het eigenaardige werk van
de „douanier" (al was hy toen al
by na een kwart eeuw beroepsschil
der). Zo gaf niemand minder dan
Picasso in 1908 een banket in
zyn atelier ter ere van zyn colle
ga Rousseau. En ook Seurat en
de kubisten waren hem gaan be
wonderen. Wat hen aantrok was
vooral zyn innig contact met de
werkeiykheld, zoals Hofmann het
uitdrukt. Het is de vraag of deze
visie op de kunst van Rousseau
Juist is. Anderen zagen en zien in
zyn oeuvre juist iets van „een an
dere werkelykheid". By Rousseau,
zo zegt byv. Jos die Gruyter, „wordt
het zakelijke voorwerp niet zake-
lijk, maar juist spiritueel gegre
pen. Het zakeiyke detail wordt
niet verstandeiyk waargenomen,
maar psychisch gezien; het neemt
bezit van de kunstenaar, meer nog
dan dat deze er bezit van neemt.
Het detail wordt aldus vaak in de
geest vergroot en zo groeien de
bestudeerde blaadjes wel uit tot
reuzenblaren, door de schilder langs
takken geregen tot sieriyke over
dachte, rijke ritmen".
Het werk van Rousseau de dou
anier is en wordt dus op uit
eenlopende manieren geïnter
preteerd. Maar, hoe dan ook, dat
het van invloed en zelfs van grote
invloed is geweest op sommige van
zyn tydgenoten en latere schilders,
is wel zeker. En daarmee zyn we
op het punt gekomen waarom het
hier gaat. Er groeit op het ogen
blik in ons land belangstelling voor
„naïeve en primitieve" schilder
kunst, zoals die is vastgelegd op
die doeken van een aantal ama
teurs. By een presentatie voor de
televisie is toen ook de naam van
Rousseau gevallen. En dat nu is
een vergelijking, die naar onze me
ning beslist té ver gaat. Er is
alle reden om waardering te heb
ben voor de nuttige vrye-tydsbe-
steding van zondagsschilders, die
soms opmerkeiyke resultaten berei
ken. Maar over het geheel genomen
biyft het in de sfeer van het dilet
tantisme. Als twee hetzelfde doen
is dat nog niet hetzelfde. Het primi
tieve werk van een amateur kan,
ondanks of misschien dóór de tech
nische fouten die men erin aan
treft, een byzondere attractie vor
men. Maar daarmee is het nog
geen „kunst" geworden, al werden
de schilderyen van de Franse voor
ganger Rousseau wèl als zodanig
erkend. Voor dat verschil zyn vele
redenen aan te voeren.
Ook Rousseau was aanvanke-
ïyk een dilettant. Maar na
zyn vrij willige pensionering
heeft hy zich met hart en ziel als
beroepskunstenaar aan doek en pa
let gewyd, een kwart eeuw lang.
Nu zegt dit op zichzelf niet zo heel
veel. Want ook in het latere werk
van Rousseau van amateur dus
autodidact geworden treft men
technische onvolkomenheden aan,
waaraan hy halsstarrig „trouw" is
"'I
schilders, welke aanvankelijk in de Bols Taverne int
sterdam en daarna in de VARA-studio in Hilversum
geëxposeerd, is thans ondergebracht in het gebouw i>a<
Unilever in Rotterdam. Hierboven en beneden twee val-
tentoongestelde werken, die wel een indruk geven va-
verschilen in werkwijze. Huiselijke taferelen behoren M
geliefde onderwerpen van de dilettanten, die zich, ol
schooldmaar met veel liefde, op het hanteren van paH
penselen hebben geworpen. De thans circulerende cofl
is een selectie uit werk, dat bijeengebracht is voor eenl
het weekblad „Eva" georganiseerde wedstrijd.
gebleven. Ook de omstandigheid,
dat hy voor zyn jungle-doeken
naar de Jardin des Plantes ging om
er dieren en planten te observeren,
is geen doorslaand argument.
Rousseau was echter een begena
digde, die mogeiyk, zelfs als hy
een academische opleiding zou heb
ben gehad, in primitieve trant zou
hebben geschilderd, al kan nie
mand dat met zekerheid zeggen.
Wel zeer typerend voor zyn werk
is, dat het in zekere zin „buiten
hem om ging". „Niet ik ben het,
die deze schilderijen maak", zo zei
hy eens, „maar een ander, die myn
hand bestuurt". Hy voelde zich een
geïnspireerde visionair en dat is
meer dan men kan zeggen van de
amateurs, die, hoe charmant de
werkjes soms zyn die van hun pa
let komen, toch altyd de indruk
wekken hun bedoelingen door ge
brek aan technische vaardigheid
niet te hebben kunnen verwezen-
lyken. Op dat punt ryst Rousseau
verre uit boven binnen- en buiten
landse „amateurs". Slechts zelden
en zeker niet in de doeken van
zyn laatste jaren krijgt men de
Indruk, dat hy door gebrek aan
vakkennis is gehandicapt.
Tegenover Rousseau's tekortko
mingen stonden byzondere
eigenschappen, die in elk van
zyn doeken naar voren springen.
Byzonder sterk ontwikkeld was zyn
gevoel voor compositie. Telkens
weer bereikt hy een monumenta
liteit, die zyn werk verre uittilt bo
ven dat van de dilettant, die veelal
biyft steken in een onbeholpen
heid, die wel grappig maar niet
lofwaardig is. Ook Rousseau's ver
bluffend gevoel voor kleur springt
duideiyk in het oog. In dat opzicht
treft men by hem zelden of nooit
een wanklank aan, zoals men die
zo heel dikwyis vindt op de doek-
jes, die het resultaat zijn
tydsbesteding. Wat dé 1
zijn kleuren betreft heefi
op gerenommeerde vakbr
vloed gehad door de gedu
van zyn combinaties.
werk niet aan gebrek a
in zyn onderwerpen. 7
sterke verbeelding,
heeft men verondersteld
jungle-doeken een herinn
ren aan een verbiyf i
in Mexico, maar latere o:
gen hebben waarschynlijl
diat hy nooit in Zuid-A
geweest en dat zyn level |.s
tasie de bron is geweest
werken.
Het zou betreurensffl
als sommige
in de kunst de i
krijgen, dat het maken
verdienstelyk schilderij I)
de maker maar komt i|
Onvoorzichtige uitlatin
dat gevaaiyke misvei
hand kunnen werken.
was een uitzonderiyke fl
wiens werk men niet te d
geiyklngen mag trekken.!
ook de schilderkunst, lsf
taat van een proces 1
rige ryping, technisch ei|
Moge de schildert
biyven voor een devak
die zich op het ge
heeft voltrokken: menj
microfoon en noemt 2
of „zangeres". In werW
men zonder die microfoi
staat de stem verder daag
of derde ry te laten 1
als amateur een palet
neemt, kan in het
twyfeld een zekere
vinden. Maar men
kunst wat op die naaml
heeft.