Vorsten en presidenten bedanken De Vries De jaren na het beleg Kom er ACHT-er ALPHENAAR „CORRESPONDEERT" MET Zaterdag 19 februari 1966 L.D.-EXTRA Over mensen en dingen dicht bij huis OSLO SLOTT, ócMu /4S- XcUfU' to+y j~*. Cj fl"(w £0V\ d.f£<c*C(sï 6UA ej. Pk< Avr*y *"j- A^C-ifyX/L Litt ft lllllllll«lfflWiniWl!lllllllWlfflffill!lffl!!IIIWIIIIII!IIIIIIH!H!Unili!WIWWIWIfln«ni!llillll!IU Voor de heer De Vries is er ook liet probleem, dat „je misschien wel genoeg mensen kent, maar niet alle belangrijke data weet. Ik heb nu een schrift, waarin ik heb op geschreven wat er elke maand bij mijn weten te doen is. Ik heb ook nog een oude Almanak de Gotha, de bijbel van de vorstenhuizen. En dit" hij wijst op een stapel leg gers "heb ik pas op de kop ge tikt in een tweedehandsboekwinkel, zeven plakboeken uit 1930-1940 met krantefoto's van vorstelijke perso nen en politieke gebeurtenissen. Daar kan ik nu ook huwelijks- en geboortedata in vinden". „Ik heb altijd interesse in vor stenhuizen gehad. Als kind al. Toen ging ik vaak bij mijn grootmoeder op zolder spelen. Daar stond een witte schoorsteen, die ik dan ver- N Deze brief van koning Olav V bracht de heer De Vries op het idee dankbetuigingen te laan verzamelen. J sierde met het portret van de ko ningin en slingers, ik maakte zelf een troon en zo kon ik uren bezig zijn", vertelt de verzamelaar „Vroeger had Je van die ouder wetse monarchen, maar nu, ja, wat zal ik zeggen, de vorstenhui zen zijn verburgerlijkt. Vroeger wa ren de koningen iets bijzonders, daar ging iets statigs van uit. We zijn allemaal wel grote mensen, maar we vinden die sprookjessfeer toch wel mooi, zoals de opening van de Staten-Generaal met die Gouden Koets en zo, dat zou ik niet graag willen missen, zeker niet in deze nuchtere, zakelijke tijd. Daarom vindt ik van Engeland zo moei, dat ze daar zoveel tradities handhaven". „Toen in 1957 Haakon VII stierf dat was echt nog zo'n ouder- °e heer De Vries met een \>andc. zeven plakboe ken dip. a\) onlangs op de kop heeft yeikt. r lUoUiUïo (Gösta von Amsberg) (Otto von Habsburg) wet se, statige monarch toenleJoe; me dat wel iets. Ik stuurde spik taan een rouwbeklag. Ik had tin. geen flauw idee van, dat ik ai dankbetuiging zou krijgen. Toen:^ zo'n brief terugkreeg, getekend dof Olaf V, dacht ik: dat is een ideL, het is wel aardig om daarop v«C te borduren. Toen de paus wriTj, gekroond, heb ik een felicitatie s*L stuurd, maar ik ben niet katholAg. het deed me niets, het ging om de dankbetuiging". Die krw^ de heer De Vries dan ook. jj,e De Alphense belastingambteMOn verzamelt ook postzegels met beeltenis van leden van vorstèigs huizen die niet meer regeren. %e heeft een boekenkast met tientelj len werken over de tweede reid oorlog en Europese vorst# huizen („ik zit altijd in die va* tenhuizen te snuffelen"). In S? gang hangt een groot portret vtf koningin Wilhelmina. „Ik een roj* list? In elk geval. Dat kan missen", glimlacht de heer De Vri breed. „Ik prakkizeer er niet o# om me by een politieke partij te sluiten, maar als ze ooit een r* publiek zouden uitroepen, werd meteen lid van een royalistisch partij, al was het een illegale!' Kom er ACHT-er 1. ogen van agent 2. lampje in lantaarnpaal recWj 3. een bloem in vaas meer k 4. wenkbrauwen man in rests"'! rant f 5. koord van monnik agent 6. knoopjes op epauletten 7. snor man rechts 8. hekje rechts heeft een pa*^' meer. I) UNA zestig dankbetuigingen van vorstelijke personen en staats- hoofden uit West-Europa, twee albums vol, vormen het met zorg gekoesterde bezit van de Alphense belastingambtenaar D. de Vries 1(5). „Het is niet zo'n geweldig aantal", zegt hij, „maar het kringetje is beperkt en je vergeet weieens wat. Hé, denk je dan, nou heb ik ver geten naar die of die te schrijven". Want zo breidt de heer De Vries zijn verzameling uit: „Je schrijft iemand een brief, als er een gerede aan leiding toe is, een huwelijk, een sterfgeval, een verjaardag. En het leukst is het natuurlijk, als ze dan een dankbetuiging met een originele handtekening sturen." Dat deden o.a. prinses Irene, don Carlos, Otto von Habsburg, Olav V, Gösta von Amsberg (de moeder van Claus), Adenauer, Erhard, Liibke en Schdrf. Kunt D de acht afwijkingen in de oeide bovenstaande tekeningen vinden? De Juiste oplossing vindt U elders op deze pagina. menschen te zwak van geluid is". Er moest dus weer aan verbouwd worden. Op 26 oktober 1732 schrijft Garrels, dat door een ta melijk geringe ingreep het orgel „tot een goed en fraai werk te maaken" is. Abraham Stevens zal plezier van het Marekerkorgel heb ben. Gedurende dertig Jaren blijft hij tot 1763 trouw dat instrument bespelen. In de tijd dat het kleine Pieterskerkorgel moest worden ver bouwd voor zijn nieuwe bestem ming was het orgel bijna een eeuw lang weer instrument geworden in de hervormde eredienst. Had het voordien in het koor van de Pie terskerk dienst gedaan, thans moest het de hele kerkgemeente kunnen bespelen. Het orgel had een trieste perio de in zijn geschiedenis achter de rug. Oorspronkelijk op zon- en feestdagen alleen gebruikt, had het eon lange periode van intens ge bruik achter zich. Na de beelden storm als Paapse Stoutigheid ter zijde gesteld de provinciale sy node van Dordrecht had in 1574 immers bepaald „dat het speler der orgelen gansch behoort afgezet te worden" had het dank zij een ingrijpen van de Leidse magis traat in 1636 de kerkzang weer begeleid, zij het dat de Datheense Psalmen andere eisen aan hem stelden dan het Gregoriaans of de polyfonie haden gedaan. Probeerde men in de gerefor meerde kerken weer naar de a capella-zang terug te keren dat dit niet zo gemakkelijk ging als men aanvankelijk had ver wacht blijkt o.a. uit de mededeling van 1596, dat het nog niet hele maal was gelukt „de orgelpipen aff tho schaffen" in de katho lieke schuilkerken probeerde men te redden wat er nog te redden viel. Had men bij de Hervorming ge probeerd het muzikale kind met het badwater overboord te gooien, nu zat men met de moei lijkheid dat er op korte termijn in eigen kring niet voldoende musici aanwezig waren die fees telijke gebeurtenissen konden opluisteren met toepasselijke klanken. Dat zal ook wel de re den zijn, dat men bU de inwij ding van de Leidse Universiteit zo karig met muziek te maken krijgt: in Utrecht vraagt men in 1636 katholieke zangers om de plechtigheden te komen opluis teren! De enige vrijgelaten muziek uiting is die der kamermuziek en zoals we al eerder aanstipten die scheen hier ter stede een bloeiend bestaan te leiden. Onder dat mom werd veel katholieke kerkmuziek doorgegeven aan ande ren. We weten van de in 1625 ge storven Aefgen Jans Conings, dat zü in deze stad „veel tijts over gebracht (heeft) in 't leeren van de kerckelicke sang, zoo van 't Gregoriaen als van 't musyk". Dat dit dikwijls onder primitieve om standigheden gebeurde, is zeker. Immers „tot haren quamen allen dage wel vijftien maechden die daer leerden singen, also dat het in haer camerken zoo nou was dat se selfs qualick plaets conde krij gen om te sitten". Iets royaler zal het zijn toege gaan ten huize van de Leidse pen sionaris Van Veen. Zijn dochter Aechtgen Cornelis kreeg daar een goede muzikale opvoeding. Zij was er de oorzaak van dat in de Mui- derkring „de kerckelicke sang in 't musyck hier onder de vergaede- ringhe is ghesongen". Niet alle Leidse patriciërs lieten zich dus de mond snoeren. JXk Even leek het een sprookje, een verlate „witte Kerstmis", vooral voor wie zondag de moed had de polder in te trekken en zijn oog te laten dwalen over besneeuwde velden, bevroren sloten en beijzelde bomen. Maar al gauw begon de ellende: dooien, opvriezen, dooien, op vriezen, de sneeuw werd smur rie, de smurrie een harde koek. De ouderen hadden er al spoe dig genoeg van. Alleen de jeugd heeft zich geamuseerd. Met soms gevaarlijke spelletjes. Wat dacht u van kinderen op een slee, die met een snelheid van 30, 40 km wordt voortgetrokken door een auto? Als de automobilist plot seling moet remmen, schiet de slee onherroepelijk onder de wa gen. Toch hebben we begin deze week dit beeld herhaaldelijk in Leiden gesignaleerd. In Alphen zagen we een jeugdverkeersbri- gadiertje, dat met zijn stopbord je sneeuw opschepte en dat naar passerende auto's wierp. Dat jongetje n«V>et nog veel leren, maar de eerder genoemde cate gorie automobilisten moet beter E hebben het al eerder ge zegd, dat deze serie ge schiedkundige verhalen geen volledigheid suggereert. Maar om nu zonder verdere aan dacht te schenken aan orgels en hun bedienaren met de „ordina- ris musikantenvan de Universi teit onder het zingen van het lo vitat de 18de eeuw binnen te stap pen, zou wat té rigoureus zijn. Op gevaar af door u, lezers, van eenzijdige voorlichting te worden beschuldigd, zou ik u wülen mee nemen naar de jaren na het beleg. De hervorming heeft de kerken en kloosterkapellen ontluisterd; de Universiteit is gesticht, de eerste studenten zijn de stadspoorten bin nengegaan en de Magistraat heeft de stadhuistoren weer op laten bouwen en er een carillon in ge plaatst, maar na de beeldenstorm yan '66 en het beleg zit men met verwoeste en vervallen orgels. De openbare orgelbespelingen hebben ook vóór de geloofsomzwaai al plaats gevonden. Men is dus van mening dat een en ander her steld dient te worden. Daarom hechten Schout, burgemees teren ende Gerechte op 15 juni 1582 hun goedkeuring aan de overeenkomst die tussen de kerkmeesters en mr. Pieter Jansz. „orgaenmaecker van Uytrecht" was gesloten „omme te repareren twerc staende in de Pan- craeskerck over de plaetse, die men de sacristie plach te noemen, bij hem eertyts gemaeckt ende geduy- rende de voorleden beroerten ver nielt, waerinne van outs geweest zijn ende bij hem hermaeckt zul len werden de naervolgende regis ters". Een opsomming van die technische onderdelen van het kerkorgel zou hier iets te ver voe ren. Maar Meester Pieter heeft dat orgel „in bet're staat hersteld' om daarna voor 600 gulden „tgroot orgaen van Sint Pieters gaende te maecken", waarna hij in 1585 op dracht krijgt beide orgels van de Pieterskerk te onderhouden voor 18 Carolusgulden per jaar. Dat on derhoud ging later over op zijn zoon Dire, die in 1604 evenwel weigert om naar Leiden te komen uit vrees voor een hem boven het hoofd hangende arrestatie. Hij heeft nl. een geschil met de lood gieters en Dirc acht voorzichtig heid geboden. Het onderhoud van de Pieters- kerkorgels werd in 1624 toever trouwd aan Jan Jacobszn. (du Lin de tweede), die een jaar later het positief van het grote orgel moet vermaken. De restauratie van Pie ter Jansz. was provisorisch ge weest. Drie jaren later is het rug werk aan een uitbreiding toe. Er wordt een nieuwe speeltafel inge bouwd, twee extra secreten (is windladen) aan de bestaande toe gevoegd en negen extra registers bijgemaakt. Mr. Jan Jacobsz. uit Utrecht had zijn handen vol aan de Leidse orgels. Op 27 maart 1629 krijgt hij opdracht om voor 200 gulden en een vat bier het kleine orgel te vermaken: volgens bestek moet hij „in den eersten de twee groete secreten vermaecken nieu we in de plaets die seer bequam sullen wesen om het orgel daer wel mede te gebruyeken ende heel dicht gemaekt ende het hout daer toe leveren ende het leer ende dat er voert toe van noeden sal zijn". Er was onderhand geknoeid aan het pedaal. Jan Jacobsz. zal bij deze restauratie „het pedaal we derom daer maeken nae behooren van het werek". Dat kleine orgel is in 1733 ver plaatst naar de Marekerk. De ge- luidsomvang van het orgel moest vergroot worden „nadeimaal het or gel tegenwoordig voor een kerk vol

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1966 | | pagina 12