m REIST
MEN
IN
DE MATO GROSSO
Fawcett
Vliedend
boven de
„Groene
Hel"
1925 Percy Harrison Faw-
cett bereikt na een lange
reis van de kust via Corum-
ba, de stad Cuiaba samen
met zijn zoon Jack en diens
vriend Raleigh Rimell. Dag
van aankomst in Cuiaba: 2
maart.
Fawcett wil muilezels ko
pen bij een zekere Frederico,
die echter een oplichter en
bedrieger blijkt te zijn. Bij
Orlando, een andere hande
laar, krijgt hij wat hij zoekt:
2 paarden en 8 muilezels.
14 april ontvangt Fawcett
de laatste post uit de bewoon
de wereld van zijn vrouw
uit Engeland. En 6 dagen la
ter, op de 20ste april ver
trekt de expeditie, die nog is
aangevuld met een paar in
landse helpers, die echter
spoedig zuilen terugkeren.
Het is Fawcetts allerlaat
ste reis, waarvan hij niet zal
terugkeren. Hij gaat ten on
der, en of hij ooit zijn Indi
aans Pompei heeft aan
schouwd zal men nooit we
ten. Waarschijnlijk niet.
Er is reden aan te nemen,
dat ze zeer ver kwamen, de
ze drie Engelsen, tot de Ser-
tao do Roncador. toen nog
een volstrekt ,,wit" gebied
op de landkaart, een volledi
ge terra incognita. Daar, in
het hart der wildernis van
Mato Grosso, vond de expe
ditie haar einde.
Wat daar in die wildernis
in de sertao is gebeurd, bleef
tot vandaag de dag een ge
heim. Geen enkele sertanis-
tas, woudloper, heeft het ooit
opgehelderd, hoewel er ver
halen en geruchten genoeg
zijn. Geen enkel berust op
authenticiteit.
Wat vond Fawcett?
Wat zag hij?
Het zijn deze vragen, die
veertig jaar na dato nog mil
joenen mensen bezighouden.
~ET WAS NOG NACHT toen pater Piet Schoon-
akker padre Petlro me afzette op het bus-
in van Brasilia, de nieuwe hoofdstad van Brazilië,
irandinze architectonische experiment van Oscar
lever. Misschien de vreemdste, zonderlingste stad
lereld: een fantastische improvisatie, ontstaan op
pogvlakte van Goias met rondom wildernis. Men
jiver Brasilia oordelen zoals men wil, men kan dit
lalistische bouwwerk verwerpen óf het 't laatste
Idwonder noemen, men kan de stad banaal of
t vinden, één ding is zeker: wie haar, Brasilia, zag
_j het floodlight van een volle maan, w ie het Plein
)rie Machten aanschouwde onder de donkerpaarse
p tl van de vallende avond, die zal haar nooit meer
(ten, deze in beton, staal en glas gematerialiseerde
In en profetie van de heilige Don Bosco, die het
r,l)aal eens in één groots visioen zag.
■enps die me naar Goyania zal brengen, om vandaar
'dér te vliegen naar Cuiaba in Mato Grosso, staat
httil om te vertrekken. Een laatste handdruk van de
tók,naris, een allerlaatste goede raad, en dan is ook
:hr]
eitje .episode Brasilia" een eind gekomen,
talf
O
se- de urenlange bustocht' her-
ik me niet veel meer. We
ds^, padre Pedro en ik, de hal-
Jht doorgepraat en de bus
stad nog niet uit. of ik viel
Ik weet alleen nog dat
iel ging, en dat ik herhaal-
werd door het schelle
van twee jonge negerinne-
je voor me zaten en elkaar.
lach-explosies door, hun
feheimen waarschijnlijk toe-
cwden. Ze geurden een uur
goedkope parfum, en hun
(glansden onnatuurlijk fel van
'die ze erop en erin gesmeerd
om de krullen eruit te krij-
jm mooi en modern te zijn.
Jgoed wakker werd ik in de
let'3 vliegveld11- TEGEN de schemering lag Mato
de strip - bracht. Ik haal- Grosso onder ons. Het Grote
™TOfip. e'r waren geen muil- Woud, met een oppervlakte van
'jjyerr^.dép en de prehistorische twee en een half maal Frankrijk,
^rias fuet'iri de haarscherp ge- bevolkt door een miljoen zielen. Ik
j] bochten uit elkaar gevallen. za£ Mato Grosso voor het eerst in
was bewezen dat Brazilië mijn leven: een onmeetbaar oerbos,
hld der wonderen is. doorsneden van rivieren. Het maak-
QjJIiegtuig naar Cuiaba was niet te, gezien vanuit het smalle raam-
VaJ. De zeven, acht andere pas- pje naast me een even grootse als
walfr in ^e schuur, die de functie sombere indruk. Een woest en
vervulde, na- grimmig landschap vol grotten en
ir geen aanstoot aan. Allicht ravijnen en met zwarte bergen vol
die evenmin. Ik was net lang rode corrosie-plekken. In het roze
ïoefin Brazilië om te weten dat avondlicht deden die denken aan
normale gang van zaken is. bloedende wonden in het lichaam
an4 dat zo een paar uur had van sen groene reus. Nergens een
ruïfd,'i>en ik toch eens gaan in- spoor van mensen. Geen dorpen,
fen bij een man die van de geen steden. Een donkergroene kos-
chappij was, wat de oorzaak mos die zich door een onbeschrijf-
keek me wat verbaasd, lijke verlatenheid kenmerkte.
aari en deelde vervolgens Binnen 'n uur zouden we, na de
er géén oorzaak was. Het laatste tussenlanding, in Cuiaba,
stal z°u beslist komen. Zo niet het eerste doel van m'n reis zijn.
>ez^g. dan zeker morgen. En dat Ten minste dat dacht ik. Het ging
1104 een stukje praktijk van rei- niet door. Na de landing op de strip
).004 het interior", het binnen- van het stadje Rondonópolis verliet
gevan Brazilië. iedereen het toestel en het zag er
l van de strip, noch van de "aar uit dat we voorlopig niet ver-
rV' valt iets goeds te zeggen. d" zouden gaan. Niemand van de
/as er Iee" en triest en zeer Passagiers verstond me, noch één
[tCJi)ver de hitte zwijg ik. Als van de uit drie man bestaande
„IA seconde de moed had naar crew. Ik heb die toen meegedeeld
Zt te gaan. had je het gevoel <*at >k va" a,les sPrak- zowel Ho1-
r een pistoolschot witgloeiend lands als Ingles, zowel Alemano als
4p je werd afgeschoten. Frances. Het baatte niet. De taal-
tweede wonder was dat het .!l
;n bejaarde DC-3,
wachten tóch nog kwam
frtrokken. Ik was op weg naar
[Grosso, de Groene Hel van
kmcrika.
i reis was niet plezierig. Van-
Êge de vele remous bleef het
„riemen vast" permanent
Tweemaal werd
werd me alleen gewezen
stokoud autobusje dat ons naar de
stad zou brengen. Ik verstond het
woord ..hotel" en begreep de situa
tie. De koffers bleven in de machi
ne. Morgen zouden we verder gaan.
Het was te donker geworden om nog
in Cuiaba te landen. Dat alles werd
me duidelijk gedurende de tocht
van de strip naar de stad. Er was
gemaakt, op nog aan- één Braziliaan die een paar woor-
kleinere, primitievere strips den Duits bleek te kunnen brabbe-
^jjie van Goyania. Opnieuw een len. Hij was m'n redder in de nood.
gejende zon op de strips, maar
rekron ontlopen door onder
^an de vleugels van de machi-
Sja/' gaan staan, gedurende de
de crew nodig had om met
de benzine uit drums in
verWel te hevelen.
medepassagiers waren Bra-
werfr1. onder wie enkele volbloed
i de* en een paar mannen met
déproken Italiaanse trekken. De
liaanse vrouw naast me kreeg
skikwaad met haar maag wegens
en gebruikte regelmatig
dearvoor bestemde papieren zak
(ver te geven. Iedere keer als
>ofdëremonieel plaatsvond zette ze
ddafeby van twee (of drie) op
b35*1 schoot, 't Was de liefste ba-
igg^r wereld, maar nog verre van
|g". Hetgeen m'n enthousias-
om telkens weer het tijdelijke
rschap op me te nemen, aan-
0k matigde.
Pr me zat een man met drie
•eifeaar vastgebonden vechtha-
Moewel de dieren versuft wa-
J®jerhinderde dat niet dat ze een
der onaangename stank ver-
e gdde" en elkaar met tussenpo-
^y°n een half uur furieus te lijf
,jn gaan. Het speet me voor
beeldschone meisje dat
WE waren met acht mannen,
vier vrouwen (onder wie het
beeldschone meisje) en zes kinde
ren, waarvoor nachtlogies in Ron
donópolis gezocht moest worden.
Na het volbrengen van de dode-
mansrit naar de stad via een weg
die deze naam niet mocht dragen,
werd voor het hotel gestopt. Hotel
Central had echter geen plaats. Zo
verging het de man van de bus
nog driemaal. Toen hadden we
blijkbaar alle hotels van de hele
stad bezocht. De chauffeur keek
ons mistroostig aan en ik wist dat
we ons hadden voor te bereiden op
een nacht in de openlucht. Maar
opnieuw greep het Wonder in. Hij
herinnerde zich blijkbaar ineens
nog een hotel en inderdaad bleek
men daar het gezelschap onderdak
te kunnen bieden.
Het was inmiddels geheel avond
geworden en tengevolge van het
feit dat er geen straatverlichting
in Rondonópolis bestaat bleef het
hotel zolang we er buiten stonden
onzichtbaar. Het blééf dat goed
deels ook toen we binnen waren.
Hier en daar gloeide een armzalig
olielampje of stond een stompje
kaars te flakkeren. Toch was dit
ons hotel.
Het gezelschap loste zich op in
de duisternis en ik voelde me in
aanzienlijke mate alleen. Iedereen
sprak uitsluitend Portugees. Nie
mand van deze mensen kende ik.
Het stonk afschuwelijk in de gang
waarin ik me bevond en de mus
kieten waren al in de aanval.
Er doemde iemand op en ik
sprak hem aan. Voor noodgevallen
had ik me voorzien van enkele
Portugese standaard-uitdrukkingen,
waarvan ik in mijn overmoed en
naïviteit veronderstelde dat ze me
uit kritieke situaties zouden kunnen
redden. Ik sprak dus de zin voor
deze situatie uit: „Estou precisan-
do um quarto para uma noite só"
ofwel:,,ik heb een kamer voor een
nacht nodig".
De aangesprokene liet het me
driemaal herhalen en scheen de
zin der woorden toen pas te besef
fen. Hij knikte begrijpend, nam
mijn arm en leidde me door de
duisternis naar een gat in de muur
hetwelk een openstaande deur bleek
te zijn.
Daar was het. Mijn kamer voor
de nacht. De man loste zich zelf
vervolgens weer op in de buitenste
duisternis van de spelonk.
Ik zocht mijn moed bij elkaar en
betrad het vertrek.
In de ..groene hel" wordt de
jacht nog vaak beoefend met
vallen.
'a vóór de hanen zat:
lood'" ds vuurlinie
eruf bossen veren
,rTlfl.'' hatende hanen
nab;.'
bevond
kreeg tel
de elkaar
haar kap-
Een ranke kano, een brede
stroom en rondom het oerwoud:
Mato Grosso.
DOOR ANTHONY VAN KAMPEN
Er was één reeds driekwart op
gebrande kaars, en in het schijn
sel ervan zag ik het interieur. Er
stonden vier ijzeren ledikanten roes
tig en zeer aftands, elk voorzien
van twee matrassen. En verder
niets. Op de matrassen lagen of za
ten enkelen van m'n medereizigers:
een mulat met 'n poncho om zich
'-.een geslagen, een neger en twee
Brazilianen, van wie de een kreun
de „Madre de Dios" afgewisseld
door de andere met Madre san-
tissimo" en zulks om beurten. Een
van hen herkende ik als de bezit
ter der vechthanen, die tijdelijk on
der het ledikant waren gedeponeerd,
waar ze hoorbaar voortgingen met
elkaar naar het leven te staan.
Ik liet het licht van m'n elektri
sche zaklantaarn over de ruines
van mijn hoop schijnen. De aan
blik was troosteloos en getuigde van
een nameloze ellende op 't gebied
van hotelaccommodatie. Ik zag even
het gezicht van de mulat. Het stond
me niet aan. Het deed me denken
aan Sing Sing en Alcatraz. De man
wierp een blik op me, en toen had
ik zekerheid. Er bevond zich een
gangster in ons midden.
Daarna zocht ieder zijn slaap
plaats uit. De kaars gaf al spoedig
de geest, zodat ik niet precies weet
hoe de verdeling ten slotte uitviel.
In elk geval beschikte ik over
een der ledikanten.
Ik heb me niét uitgekleed, op
m'n schoenen na. Daar ik er ze
ker van was uat de mulat me, van
onder zijn poncho op hoogst ver
dachte wijze gadesloeg, haalde ik
m'n portefeuille inhoudende m'n pa
pieren en dollars, uit mij reistas
en legde die onder m'n regenjas
(die als hoofdkussen dienst deed).
Tweemaal die nacht haalde ik het
flesje ondrinkbare cachaca (de in
landse rum die meer van spiritus
dan van rum heeft) uit m'n tas
om er een slok vergetelheid uit te
drinken. Ten slotte ben ik dan toch
in slaap gevallen. Een slaap, vol
dromen over de goede dagen die
ik in Rio, Sao Paulo en Brasilia
had gehad. Rio met de Avenida
Atlantica, Copacabana. Rio met
zijn koele dranken en airconditio
ned kamers. Rio, dat dan ,,the
sexiest city in the world" mocht
zijn, leek mij een ver en onbereik
baar paradijs op aarde.
RONDONóPOLIS-CUIABA. Een
klein uur boven het zich van
de nacht en de schemering vrij
makende oerwoud, welks vreemde,
ruige architectuur in het grauwe
licht tussen nacht en morgen me
zo mogelijk nog meer trof dan de
avond tevoren. Ik zag onder me een
verloren wereld, onveranderd sinds
de Schepping, sinds de dagen dat
deze wildernis de verblijfplaats
vormde van sauriërs en andere
voorwereldlijke wezens. Dat grau
we licht van die morgen vergeet
ik niet meer, dat loodkleurige grijs,
dat waarschijnlijk de kleur is ge
weest van het begin van de Tijd.
De kleur die men ziet bij een
zonsverduistering. De kleur zoals
die er geweest moet zijn toen tij
dens de Schepping het Licht uit de
Duisternis geboren werd. Het licht
van het grauwe begin vier miljard
jaren geleden.
Mato Grosso onder me, een groe
ne wildernis met veraf en dicht
bij cyclopische rotsen en plateaus.
De scène die Arthur Conan Doyle
gebruikte in zijn boek ..The Lost
World" en die hij bevolkte met
voorhistorische reptielen, monsters
en aapmensen. Geen dorp. geen
mens was zichtbaar. Hier en daar,
zeldzame keren, een ijle rookpluim.
En tóch waren hier mensen ge
weest, avonturiers en outcasts. In
de rivieren bevond, en bevindt zich
misschien nóg wel, goud. En bij
de rivieren werden diamanten ge
vonden. De diamantzoekers door
kruisten deze jungle op zoek naar
een nieuw El Dorado.
%\TAAROM reist een mens
naar Mato Grosso?
Ik kan u een T. oelheid van
motleven noemen: ik wilde,
sinds de dagen dat ik de
verhalen las over de ban-
deirantes, de eerste kolonis
ten die vanaf de kust van
Brazilië dit land binnentrok
ken, dat land ook zélf een
maal gezien hebben. Ik las
de boeken van Conan Doyle
cn Rider Haggard die in dit
vreemde, woeste land spelen,
en ook daarom wilde ik er
heen. Ik hoorde over de ruig
heid, de leeghe'd en de een
zaamheid van dat land. Die
wilde ik zelf een keer zien
en ondergaan.
Ik hoorde ovetr de fauna,
het dierenleven in Mato
Grossn. en over de pensen
die daar leven. Ik wist dat
ik geen rust zou hebben, eer
ik daar zelf had rondgezwor
ven. Om zelf de monotone
grootsheid van de Groene
Hel te hebben ervaren.
Maar dit is niet de volledi
ge waarheid.
reden. Er
figuur d'e me zo ver van
huis had weten te lokken.
Een dode man, die veertig
jaar geled-n hiér verdween.
Om hém ging ik.
De man the in 1925 uit Cui
aba in Mato Grosso vertrok
om de Verloren Steden te
zoeken.
Ik hoopte nog mensen in
Cuiaba te vinden die hem ge
kend hadden. Die met hem
hadden gesproken. Die me
iets over het mysterie van
zijn verdwijnen zouden kun
nen vertellen.
Hoewel ik wist dat ik waar
schijnlijk niemand zou treffen
die Fawcett gekend had,
reisde ik toch naar Cuiaba.
Hij, Fawcett, was mis
schien wel het voornaamste
doel van m'n reis.
Op zoek naar een wonder-vondst
waarvan ze allen droomdendie
ene steen die hen voorgoed uit de
ellende zou halen en rijkdom zou
schenken. De ster onder de stenen.
DE DUITSE PATER, een rijzige
Franciscaan ontvangt me in
zijn huis te Cuiaba achter de kerk
van de Paroquia de Nossa Senhora
da Boa Morte, de parochie van On
ze Lieve Vrouwe van de Goede
Dood. Ik krijg een cel en dat be
tekent dat ik me eindelijk weer kan
wassen, scheren en verkleden. Het
lijkt allemaal een ongehoorde luxe
na de vorige dag en de nacht daar
op.
Broeder Satoemin Benzing, een
Braziliaan die wat Duits spreekt,
neemt me mee de stad in. Later
die dag ga ik er alleen heen. Het
is zondag en heel stil. Veel kerken,
veel kroegen. Veel loslopende paar
den en ezels. De temperatuur: 39
Celsius. Een stad van 30.000 inwo
ners met een oud-Portugees karak
ter. Kinderen spelen op straat. Ze
zijn schoon als cherubijnen en vuil
als varkens. Cuiaba, eens in de
achttiende eeuw een voorpost-stad
in deze wildernis, niet ver van de
grens van Bolivia, gelegen in het
gebied van de Cuxipo-indianen. Het
was een goud-stad. Men zegt dat
de goudklompen aan de oppervlakte
werden gevonden. Men had ze maar
voor het oprapen. Stad van „capan-
gueiros", smokkelaars, en misdadi
gers. Stad van avonturiers, ingeslo
ten, geïsoleerd door de wildernis.
Cuiaba, de stad waar hij was,
veertig jaar geleden. De man waar
voor ik zo ver heb gereisd: Percy
Harrison Fawcett, de legendarische
ontdekkingsreiziger, die van hier
vertrok en nooit terugkeerde.
Ik weet dat hij voor zijn laatste
tocht vanuit Cuiaba startte. Ik weet
zelfs de naam van het hotel waar
in hij, met zijn zoon en diens vriend
logeerde: Hotel Internacional.
Ik zoek het, maar vind het niet.
Ten slotte hoor ik dat het al lang
niet meer bestaat. Ik noem de
naam Fawcett, maar men kijkt me
vragend, niet-begrijpend aan. De
naam schijnt niets te zeggen, maar
misschien spreek ik hem verkeerd
uit. Ik vraag het vijf, zes mannen
zonder resultaat.
Dat resultaat boek ik pas bij de
zevende, een bejaarde Braziliaan,
die voor z'n huis staat. Ik noem op
nieuw de naam en hij knikt lang
zaam. Het geluk is mét me, want
hij spreekt een paar woorden En
gels. Hij begrijpt in ieder geval wat
ik bedoel, wat ik wil, wat ik zoek.
En hij lacht tenminste vriendelijk,
als ik voor de zoveelste maal die
dag zeg: „Desculpe, mas nao falo
Portugues", ..neern me niet kwa
lijk, maar ik spreek geen Portu
gees", een der tien zinnen, die ik
uit m'n hoofd heb geleerd.
Het is een moeizaam ge
sprek, maar ik begrijp er ten
slotte zoveel uit, dat hij zélf
niets van Fawcett afweet,
maar dat hij wel iemand kent
die hem lang geleden had ont
moet. Een zekere Garcia Re-
nato als ik me goed herinner,
hij zal in de loop van de mid
dag nog wel aankomen.
De man neemt me mee
naar binnen. We lopen door
een lange, koele gang, die op
een soort patio, een in Spaan
se trant gebouwde binnen
plaats, uitkomt. Hij laat me
alleen. Een uur. Twee uur.
Als ik de hoop al begin op
te geven hoor ik mensen aan
komen. Het zijn twee man
nen. De ene is de bewoner
van het huis. De andere een
oude pezige Braziliaan, met
een scherp gesneden gezicht,
en getooid met een reusachti
ge strooien hoed.
Ik weet zeker dat het Gar
cia Renato is. Dit is de man
die Fawcett heeft gekend.