EENDEN BESPIED IN HUN KOOI Weekeïndbïilage Leidsch Dagblad Zaterdag 29 januari 1966 Een eend it zo'n fijngevoelig dier HET VRIEST dat het kraakt. Aan het eind van de Menneweg in Sassen- heim, aan de rand van het dorp, staat als laatste in de rij het huis van de kooiker. Zijn vrouw doet open. zegt dat haar man al op ons wacht in de kooi. ..steeds maar rechtuit en als u er bent, niet roepen, maar flui ten". DOOR FRITS KOFFIJBERG Begin septemberDoor de telefoon klonk aarzelend de stem van kooiker J. A. Reuzen ,Ja, ach ja, u kunt natuurlijk weieens komen kijken Maar voor lopig, nee, dat gaat moeilijkToen resoluut: „U zult op een vorstperiode moeten wachten. Het is echt niet de tijd om iemand mee de kooi in te nemen. t Deze twee foto's moesten met de nodige omzichtigheid j worden gemaakt, want de meeste wilde eenden zijn bijzon- t der schuw. Toen we probeerden over de omheining heen te J fotograferen, vlogen honderden eenden verschrikt op. De t bovenste plaat vanachter een schutting genomen) biedt een kijkje in een vangpijp, nadat er wat voer is gestrooid, t Op de foto daaronder ziet u een klein deel van de bevroren vijver. Dit beeld kon alleen worden gefotografeerd t door de lens voor een kijkgaatje van een paar centimeter in a het vierkant te houden. Ie kooien steeds kleiner. Er zijn veel minder broedplaatsen d&n vroeger. Juist voor de opgroei pe riode van Jonge eenden is het zo belangrijk, dat er rustige natuur gebieden blijven, vooral bU plas sen en sloten. Wat dat betreft ligt deze kooi niet ongunstig." Het woord „kooi" wekt as sociaties met gevangenschap. In een eendenkoon is het echter een vrijwillig komen en gaan van wil de eenden. Ze gaan als de duister nis is ingevallen op aas uit, zo als dat heet en ze komen tegen het ochtendkrieken. De kooi is voor deze dieren de thuisha ven, waar zij beschut (tegen de wind) en beschermd (tegen vijan den als bunzing en hermelijn, waarvoor vallen worden uitgezet) kunnen uitrusten van een drukke nacht. Een veilig dagverblijf dus dat wil zeggen: buiten het jacht seizoen. In het Jachtseizoen lopen zij namelijk het niet geringe risico door de kooiker te worden ge vangen. Deze wordt daarbij ge holpen door drie hondjes (met twee maakt?n w» al kennis bij de in gang). Ze behoren tot een speciaal ras, deze kooikershondjes. Het zijn intelligente, leergierige dieren. Als de kooiker gaat vangen, stuurt hij een van de honden binnen de om heining van de vijver, waar deze op de oever rond een schutting gaat lopen. Zo'n toneelstukje trekt pu bliek. Zodra de eenden de hond zien, zwemmen zij in zijn richting, al blijven ze wel op een veilige afstand en in het water. Eenden hebben namelijk de merkwaardige ge woont s dat zij een vijand graag van dichtbij zien en ze denken dat de hond een van hun bekende be lagers is, een hermelijn of een bunzing. De hond wacht hun komst niet af. Zodra de eenden naderen, loopt hij in de richting van de vangpijp. De nieuwsgierige vogels volgen wel. Als de hond de eenden halverwege in de pjjp heeft gelokt (een boog van takken, waarover een net is gespannen verhindert het wegvle- gen), komt de kooiker achter de schuttingen tevoorschijn, btf de opening \an de vangpijp. Nu zijn de eenden niet langer nieuwsgie rig. Het merendeel fladdert ver schrikt verder de nauwer worden de sloot in en verdringt zich aan het eind voor de opening van het hok, de laatste halteplaats voor zij naar da poelier gaan. De heer Reuzer geeft geen recht streeks antwoord op de vraag, hoe veel eenden hij in een seizoen vangt. „Dat schommelt jaarlijks. Het is echt een natuurbedriJf. Ik kom eigenlijk altijd eenden tekort." „Hij vertelt, dat 80 tot 90 pro cent van wat er wordt gevangen, Jong goed is. „Een oudere eend laat zich niet meer vangen." Als die halverwege in de vangpijp is ge lokt, maakt hij rechtsomkeert, als hij de kooiker ziet. „Lang niet alle eenden hier worden gevangen. Als ik dat zou doen, was ik gauw uitgepraat." Twee- tot drieduizend meest oudere vo gels worden zorgvuldig gespaard. Dat zijn de zogenaamde staleen- den, die de kooi als hun vaste dag verblijf hebben. Zij vormen het ka pitaal, waarmee de kooiker winst maakt, liet zijn namelijk de stal- eenden die nachts, als zij de kool hebben verlaten om voedsel te zoe ken, andere eenden mee terug ne men. Alsof ze hun soortgenoten kunnen vertellen: wjj weten wel een goed dagverblijf voor je. En het zijn de nieuwelingen, die worden gevangen. „Als Je je eigen staleenden vangt, ben Je alles kwijt. Hoe meer uit- vliegers je hebt., hoe beter. Daar drijf J3 op Daarom moet Je elk jaar ook jonge eenden voor Je stal opkweken' Me1 eenden vangt men eenden het doet ons aan een bekend ge« zegde denken. Een doodlopende weg, een hek dat openstaat, een bordje „ver boden gerucht te maken", een hob belig landpaadje en aan het eind daarvan als een eiland in het weiland, omgeven door een brede sloot Sassenheims eeuwenoude eendenkooi, waarvan de ruige be groeiing pittoresk contrasteert met het omiingende polderlandschap. De enige verbinding met de kooi bestaat uit een houten brug getje met in het midden een soli de hek, dat eren solide blijkt te zyn gesloten Niet roepen, is ons gezegd. Er we fluiten dus, hoog. laag, iaAg, kort, melodieus, schril, drie muiuten, vier minuten, tot ein delijk twee blaffende hondjes te voorschijn komen, een paar tellen later gevolgd door een man in een lichte overall („eenden schrik ken van donkere kleding", horen we later), die een soort weitas op zijn heup heeft hangen. In een schuurtje, waar een pot kachel, gestookt met grote hout blokken. een beetje warmte en een doordringende brandlucht ver spreidt, vertelt de kooiker: „Een den zyn ontzettend gevoelig voor verstoring. Ze hebben een goede op merkingsgave, ruiken scherp en reageren snel. Maar als het vriest, zijn ze wat trager. Dan worden ze ook minder onafhankelijk, want als het blijft vriezen, is er buiten niks meer te vinden en komen ze alle maal op voer". Toch moeten we fluisteren en ons zo min mogelijk vertonen, als we de kooi in gaan. Want ook in de winterse kou blijft alle gerucht uit den boze zó traag zijn die een den ook weer niet. De Eassenheimse kooi, die een oppervlakte beslaat van drie hec tare, bestaat uit een grote vijver, waarop zes vangpljpen uitkomen. De vijver is geheel afgeschermd met hoge rietmatten, waarin hier en daar op ooghoogte een kijk gaatje is aangebracht. Langs de smal toelopende vangpijpen staan korte, schuine schuttingen: als men er tussen staat, kan men in de vangpijp kijken zonder vanaf de vijver te worden gezien. Terwijl hij zijn ronde maakt, houdt de kooiker geregeld halt. En dan fluit hij: een langgerekte, vrU hoge toon. Het signaal schijnt de eenden vertrouwd in de oren te klinken, want met tientallen, hon derden tegelijk komen ze aansche ren, tïrwijl de kooiker een hand vol voer uit zijn tas over de om heining gooit. Als we een keer nieuwsgierig over de rietmat loe ren, omdat we niet zo gauw een kijkgaatje kunnen ontdekken, vliegt een zwerm talingen verschrikt op De heer Reuzer (een 55-jarige Brabander, wiens vader en groot vader hetzelfde beroep uitoefenen) heeft de Sassenheimse kool zeven tien Jaar geleden overgenomen. .Doordat je in een krap landje zit, wordt met die wegenaanleg en wo ningbouw het aantal rendabe- De kooiker kijkt tussen de schuttingen door in een van de vangpijpen, waar al tientallen eenden op voer wachten. Op de voorgrond twee van de drie hondjes, die zo n be langrijke rol spelen bij het vangen. iï Hup weer verdwijnt een handvol voer over de f omheining. j "^3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1966 | | pagina 9