LD
„Het zouden je eigen kinderen kunnen zijn"
Ze sloegen,
trapten en
chanteerden
s
en toch:
t Hf IO
Ontnuchterend
Einde
Straathoek
Waarom
Televisie
Verwarring
—Zaterdag 13 november 1965
Het Haagse Bos: nor
maal in de avonduren een
idyllische omgeving, de
afgelopen zomer echter
een oord dat werd ge
terroriseerd door een
jeugdbende. Maar was
het wel echt een bende?
Iemand van het Huis van Bewaring II in den Haag zei tijdens het vooronder
zoek: ,,Stuk voor stuk zijn het eigenlijk wel aardige jongens, het zouden je eigen
knderen kunnen zijn".
Voor veertien paar ouders
vas deze hypothese zinloos:
'het waren hun eigen kinderen.
En je zult toch maar de bood
schap thuis krijgen, dat je zoon
van zestien of achttien is opge
pakt, omdat hij herhaaldelijk
heeft meegedaan aan het mo
lesteren van late wandelaars in
het Haagse Bos. En in de krant
lezen, dat hij deel uitmaakte
van een volgens de politie ge
vaarlijke, agressieve jeugdben
de".
Wie de zaak alleen van persbe
richten kent, ziet weinig aanlei
ding om over „aardige jongens" te
spreken. Met handen en voeten
hadden zy elf homoseksuelen (of
wie zij daarvoor hielden) afge
tuigd. Slachtoffers die een kapot
te lip, een blauw oog of kleer
scheuren opliepen, mochten nog
van geluk spreken. Een van de
mannen werd zo toegetakeld, dat
hy een maand in het ziekenhuis
moest blijven. Van een paar wer
den de tenen gebroken, anderen
werden door modderplassen ge
sleept. Een van de slachtoffers
werd gechanteerd voor een bedrag
van f 62.50.
Op de vierde avond dat de jon
gens ,het Haagse Bos onveilig
maakten, hield de politie een raz
zia, waarbij drie van hen werden
aangehouden. Binnen een week
volgde de arrestatie van elf an
deren. Acht „bendeleden" waren
Jonger dan achttien jaar; zij ver
schenen een paar weken na hun
aanhouding voor de kinderrechter
en werden toen meteen op vrije
voeten gesteld. De zes anderen
kwamen voor 'de rechtbank. Tegen
hen werden straffen geëist van zes,
vijf en vier maanden, waarvan
steeds twee voorwaardelijk. De
uitspraak luidde resp. zes weken,
een maand en zeventien dagen,
met aftrek van voorarrest.
Dat is allen aal deze zomer al
gebeurd: de ranselpartijen, de ar
restaties, de jechtzaak. Oude koek
dus, waarvan de lezer bij het her
kauwen aleei maar een bittere
smaak in di mond krijgt? Bitter
wegens die uitspraak namelijk.
Want het vas immers zo, dat het
publiek in meerderheid heel wat
harder oordeelde dan de rechtbank.
Men ?iad gehoord over de twee
soorten jeugdbenden, die in de
residentie opereren, bullen en kik
kers en „dit was weer zoiets" en
„er moest maar eens een voorbeeld
worden gesteld". Maar het publiek
keide slechts feiten, en dan nog
aleen die feiten, welke waren ge
publiceerd door de kranten, die op
hun beurt weer afhankelijk waren
van mededelingen van de politie.
Over de achtergronden van deze
op het oog ordinaire nozem-affaire
is echter onlangs in het Maand
blad voor Berechting en Reclasse
ring een even interessant als ont
nuchterend artikel verschenen.
Ontnuchterend, omdat het afre
kende met het wijdverbreide, voor
vele ouders geruststellende idee, dat
het natuurlijk wel weer een be
paald soort jeugd (zeg maar no
zems, provo's of bullen) was ge
weest dat deze gewelddaden had
gepleegd. Interessant, omdat er in
werd nagegaan, hoe het kwam dat
„stuk voor stuk aardige jongens"
tot zulke laagheden in staat wa-
De schrijver van dat artikel was
de gevangenispsycholoog drs. N. J.
M. Pieck, die in de gelegenheid
was om in het Huis van Bewaring
met de „bende" in z'n geheel en
met ieder van de jongens afzonder
lijk te praten. In zijn flat in
Scheveningen vertelt hij: „Het zijn
Drs. N. J. M. Pieck is als psycho
loog verbonden aan de Haagse
strafinrichtingen en speciaal be
last met de jeugdafdeling van het
Huis van Bewaring II (140, 150
jongens van 15 tot 23 jaar). Eer
der is hij drie jaar werkzaam ge
weest in het Rijksasiel voor Psy
chopaten in Den Haag. Toen is hy
al begonnen deel te nemen aan
gespreksbyeenkomsten met jeugdi
ge delinquenten, die by wyze
van experiment op initiatief van
het Strafrechteiyk en Criminolo
gisch Instituut te Leiden werden
georganiseerd. Door die gesprekken
kreeg hy zoveel belangstelling voor
de jeugdige delinquent, dat hy
overplaatsing aanvroeg, welk ver
zoek werd ingewilligd.
Zo'n serie gespreksbyeenkomsten
omvat tien avonden („eigeniyk te
kort, dan sta je pas aan het begin")
Eén avond in de week wordt twee
uur achter elkaar met acht jon
gens gepraat. Het nuttig ef
fect: „Ze worden bewust gemaakt,
ze leren hun sociale relaties beter
te hanteren en zichzelf uit te druk
ken." De jongens mogen praten
over onderwerpen, die zy zelf heb
ben gekozen. „En dan sta je dik-
wijls verbaasd, hoe serieus en
hardwerkend zy zich er mee bezig
houden. We moeten er voor waken,
dat we die nozems, provo's, bullen
en kikkers een bepaald soort gaan
vinden, een etiket opplakken. Want
jonge mensen die net als wy de
mogelijkheid in zich hebben om
criminele gedragingen te vertonen
en die dat op een ogenblik wèl
doen als wij dat niét doen. De
grens tussen jongens, die wel en
die niet delinqueren, moet men
trouwens niet te streng trekken."
Maar hoe komt het, dat uitgere
kend deze jongens die zoals de
heer Pieck nadrukkelijk stelt
niet echt agressief en nagatief zyn,
die grens hebben overschreden?
„Het is altijd heel moeiiyk om de
oorzaak van jeugdmisdadigheid te
achterhalen. De psycholoog bekijkt
het weer vanuit een ander straatje
dan de socioloog of crimino
loog. In dit geval geloof ik, dat ze
te ver zyn gegaan, doordat men
tegen elkaar ging op pochen, door
een flink doen, waar eigeniyk geen
van de groepsleden blij mee was,
zelfs de raddraaiers niet. Maar
men keek wel uit om dat te laten
merken, men deed mee om er by
te horen. Er was niemand die be
wust koos voor een .rotstreek".
Men draaide elkaar er toe op. Ik
geloof, dat vele mensen dat ver
keerd zien. Zulke wandaden zyn
meer een gevolg van consequenties,
die men tevoren niet heeft over
zien dan dat men ze moedwillig
bedryft".
Tydens de gesprekken in het
Huis van Bewaring bleek de heer
Pieck al gauw, dat hy niet met
een „bende" in de geykte zin van
het woord had te doen, maar met
een zeer heterogene groep, waarin
men de een beter kende dan de
ander, een verzameling van
groepjes eigeniyk waartussen een
heel losse band bestond.
aan toe en worden er meer per
sonen afgeranseld. De samenstel
ling van de groep is steeds iets
anders: sommige jongens zyn één
keer van de party, andere meer
malen.
geregeld contact wijst uit, dat er
in die groepen veel meer omgaat
dan men vermoedt".
Behalve van het gesprek met de
heer Pieck is voor nevenstaand ar
tikel gebruik gemaakt van het
Maandblad voor Berechting en Re
classering.
En hier begint feitelyk het ver
haal. Er zijn twee jongens van 19
jaar, vier van 18, vier van 17, drie
van 16 en één van 15. Zes zyn
scholier (4 ulo en 2 technische op
leiding), zes zitten in het bedrijfs
leven en twee op kantoor. Ze ko
men byna allen uit gezinnen, die
tot het milieu van lagere ambte
naren en kleine zelfstandigen be
horen. De jongens kennen elkaar,
omdat ze, op twee na, uit dezelfde
buurt komen. Ze hebben een soort
ontmoetingspunt waar „altyd wel
iemand" te vinden Is, namely k op
de hoek van een straat. Ze praten
daar wat met elkaar, knutselen
aan hun bromfietsen en in hun
eigen ogen behoren ze zeker niet
tot de „artistiekelingen" (kikkers)
of „vechters" (bullen). Kortom, ze
vormen wat drs. Pieck betitelt als
een „street corner society", zoals
je die in vrywel elke buurt aan
treft. Leidersfiguren zoals een ben
de die heeft, zyn er niet, wel een
paar raddraaiers, „twee, drie jon
gens die psychologisch in de
knoop zitten".
Op een avond komen zes van de
jongens laat terug van de kermis.
Ze verkeren in een wat brooddron
ken stemming en voelen er alles
voor om „een avontuurtje te pik
ken". Omwille van een mogeiyke
ontmoeting met „poten" (homo
seksuelen) lopen ze door het Haag
se Bos. Hun verwachting wordt
werkeiykheid, als ze twee mannen
dicht naast elkaar op een bank
aantreffen. Er worden hateiyke
opmerkingen gemaakt en als
één van de mannen opstaat, ls dit
het sein tot de aanval. Er vallen
een paar rake klappen, maar ver
der gebeurt er die avond niet veel.
De volgende dagen echter wordt op
de bekende straathoek het „pootje
pesten" als amusante bezigheid
druk besproken. Het voorval na de
kermis groeit uit tot een wapen
feit, waarmee men de jongens, die
niet hebben meegedaan, wil over
troeven. Het gevolg is, dat men
besluit dit avontuur te herhalen,
nu in een wat andere samenstel
ling. Deze keer heeft er een flinke
vechtparty plaats. Nog tweemaal
daarna ondernemen de jongens
zo'n terreurtocht door het Haagse
Bos en elke keer gaat het er ruwer
„Hadden ze het by één of twee
avonden gelaten, dan was er waar-
schynlyk niets met de jongens ge
beurd", aldus de heer Pieck, „maar
door steeds te herhalen, nodigden
zy als het ware de politie uit".
Deze verschynt dan ook op de vier
de avond, gewaarschuwd door voor-
fa y gangers die een hevig bloedende
man uit het Haagse Bos hebben
zien strompelen. Het bos wordt om
singeld, waarna van alle kanten
politie-auto's langzaam de wandel
paden oprijden. Drie Jongens wor
den gepakt. Dat betekent het ein
de van de terreur.
„Het is maar goed dat we ge
pakt zyn, anders waren we er mis
schien wel mee doorgegaan", zegt
later een van de jongens, als alle
veertien in het Huis van Bewaring
zitten. Tydens hun eerste contact
met drs. Pieck pogen zij zich eerst
te rechtvaardigen: „Het bos moest
maar eens gezuiverd worden van al
die vuilakken", „die poten vallen je
's avonds lastig" en „ze zyn ge-
vaariyk voor kleine kinderen, dat
lees je in de krant". Maar al gauw
geven zy ronduit toe, dat dit ar
gumenten zyn om zichzelf schoon
te praten: „natuurhjk, die mensen
doen eigeniyk niets" en „ze zyn
ziek".
Vele groepsleden geven achteraf
toe „het eigeniyk niet zo leuk ge
vonden te hebben", „maar dat wil
de ik toen niet laten merken, an
ders denken ze dat je niet meer
durft." Volgens de heer Pieck had
ieder van de jongens afzonderiyk
er geen vrede mee, dat de groep
op weg was een bende te worden
maar dat erkennen was lijnrecht
het tegenovergestelde van het stoer
doen dat op de straathoek „bon
ton" was.
Intrigerend blyft het waar
om van deze ontwikkeling „tegen
wil en dank". By het zoeken naar
een antwoord op deze vraag is de
heer Pieck op enkele thema's ge
stuit, die in dit verband een rol
spelen. Teleurstelling in werkkring
of vryetijdsbesteding is er één van
Er is een vyftal „drop-outs", Jon
gens die een opleiding niet heb
ben kunnen of, verlokt door de ver
diensten. hebben willen afmaken.
Ze hebben nu een baantje zonder
arbeidsvreugde, zonder perspectief;
zy zyn er op uit om „na een muf
fe werkdag iets te beleven". Wat
de vrijetydsbesteding betreft dit
b.v.: „Je mag je brommer niet eens
DOOR
FRITS KOFFIJBERG
uit elkaar gooien, want dat maakt
olievlekken op straat."
Een jongen vertelt de geschiede
nis van een bandje, dat hy met een
paar vrienden had opgericht. In de
flat van zyn ouders mochten ze
niet repeteren. Ze gingen toen naar
de minder gehorige flat van een
ander.
Eerst vroegen ze alle buren of
ze mochten spelen en zo Ja, wat dan
de geschikste tyd was. Na een aan-
vankeiyke toezegging werd na korte
tyd toch de politie ingeschakeld via
een beroep op de Hinderwet. Ze
gingen toen naar het stadhuis om
aan repetitieruimte te komen: geen
resultaat. Ze gingen naar het po
litiebureau: wel een belofte, geen
resultaat. Toen ls de band maar
opgeheven. De heer Pieck: „Als
je in je werk geen bevrediging vindt
en als je ook in je vrije uren niet
kunt doen wat Je graag zou willen,
dan veroorzaakt dat een benau
wing, die op een of andere wyze een
uitweg zoekt". Een van die uitwe
gen is, zoals een van de jongens
het uitdrukt, „het pikken van een
avontuurtje".
Ze weten niet goed raad met de
hen omringende wereld. „Jongens
die een godsdienstige opvoeding
hebben meegekregen, zeggen: wat
moet je daarmee doen, meneer? Ze
ervaren heel duideiyk het verschil
tussen wat er in de kerk wordt ge
zegd en hoe er buiten de kerk
wordt geleefd". Immers: naast de
naastenliefde staat de nimmer af
latende concurrentiestryd, naast
liefde en tederheid James Bond,
naast matigheid het voortdurend
appèl om te kopen en te verbrui
ken, naast het respect voor het
meisje de boezem-cultuur. De lijst is
nog niet volledig: naast een vol
ledige tiener-cultus, staat de af
keer van de nozem, naast de oproep
van de producenten om ruime zak
gelden zo spoedig mogelyk aan al
lerlei rommel te spenderen de
klacht over verkwisting en de ma
terialistische instelling van de
jeugd.
daarin schieten, eerlijk gezegd, vele
ouders tekort. Ze redenerent de
school doet het wel. Maar de school
zegt: het is een taak van de oudera.
Op deze manier komen de Jongend
tussen de wal en het schip in te
zitten. Overigens zyn onze scholen
te utilitair. Ze doen veel ts weinig
aan algemene opvoeding, aan din
gen die voor het leven van een
jongen belangrijk kunnen rijn, ocfc
al koopt hy er niets mee. In het
onderwys ls te weinig ruimte vooar
dingen, waar hy echt belangstel*
ling voor heeft. Ik krijg hier w«J
eens Jongens die by voorbeeld zeg*
gen: gut, nou heb ik de hele tyd
over mezelf zitten praten, ik wisl
niet eens dat ik dat kon".
Via de school zyn we aan het
laatste en waarschyniyk belang
rijkste thema gekomen: het con
tact met de ouders. „Ik wil niet
zeggen, dat de oudere van den»
Jongens geen belangstelling voor
hun zoon hebben. En in de meest»
gevallen staan de Jongens evenmin
negatief tegenover hun ouder*
Maar toch wordt de aansluiting ge
mist. Sommige jongens zyn zelfs
eenzaam. Ze hebben problemen,
maar zeggen: met dit soort din
gen kom je niet by je ouders aan,
ze begrijpen er toch nik» van. On
langs, dat is een ander geval, kreeg
lk hier een jongen, van wie de
ouders zeiden: hy is zo gesloten.
Dat heb ik gemerkt. Van twee tot
vyf uur heeft-le achter elkaar zit
ten praten tot ik tenslotte zei: nu
stoppen we er voorlopig mee".
Vooral by jongens die behoorlyk
intelligent en kritisch zyn, zoals
het gros van de groep van veer
tien, schept dit ambivalente wereld
beeld verwarring. Ze weten niet
goed, wat ze er mee aan moeten,
wat ze het beste kunnen doen. „Na-
tuuriyk ls het mogeiyk een koers
uit te stippelen", zegt drs. Pieck,
„en dat ls in de eerste plaats een
taak van de ouders, zy moeten
hun kinderen helpen zich in de
maatschappy te oriënteren en
Wat de groep betreft: „de mees
te jongens konden met hun ouders
niet praten, ook al was de ver
standhouding beslist niet negatief,
aldus de heer Pieck. „Myn
ouders zitten de hele avond voor de
televisie en als je Je mond open
doet worden ze kwaad" was een
vrij veel gehoorde klacht. „Na een
half uurtje ldjken krijg Je de krie
bels" en „dan ga Je maar een
straatje om". En dan hang Je maar
op de straathoek. Door verscheide
ne ouders wordt dat hangen op de
straathoek veroordeeld of verboden,
maar er wordt niet gevraagd: wat
zoek je daar eigeniyk?
..Het is vandaag de dag ook
geen eenvoudige zaak om kin
deren op te voeden. Maar vele
ouders", meent de heer Pieck,
„doen geen moeite om te be
grijpen en keuren bij voorbaat
alles af met argumenten als: in
onze tijd en wij dit en wij dat.
En vooral: ze nemen niet de tijd
voor hun kinderen. Het is op
vallend, hoeveel van die jon
gens een afschuwelijke hekel
hebben aan die televisiel"