^ric de cV[oorman en J^Creóóe de tekenaar Op de bocvengaeht in tie „Man bij relletje in Amster damse binnenstad door sabel- houw getroffen". „Brigadier schiet vermeende stroper dood". „Jongen tijdens achtervol ging door politieman neerge schoten". „Vluchtende arrestant krijgt schot in been". Het komt gelukkig maar spo radisch voor dat de kranten melding moeten maken van I tulke trieste zaken. Toch is bij velen de vraag gerezen of som- l^e politiemannen niet al te toel geneigd zijn, van hun wa- en met name van de •trevolver gebruik te ma ken. Van vele zijden wordt bij herha- de vraag opgeworpen of het aanbeveling verdient, het van Engeland te volgen, i(waar de politie tijdens de normale eillance nimmer vuurwapens draagt. Maar als er dan weer zoals ln Denemarken, een of politiemannen door gangsters doodgeschoten, dan beseft itoen dat ook dit geen oplossing is !*oor dit dilemma. Weerloze agen- tcn, aldus de voorstanders van het vuurwapen, zullen de misdaad-met- pieweldpleging eerder doen toe- dan afnemen. Hoe het zij, er moeten in elk leval waarborgen zijn tegen licht- stilstaand beeld bekijken. Een druk op de knop zet de film weer in be weging, het gat van de kogelinslag verdwijnt door de achterste rol pro jectie-papier door te trekken. Het el van Columbus dus. maar een zeer doelmatig en goedkoop systeem. Een voorraadrol papier ls voldoende voor 17.000 schoten, papier tosten van elke treffer nog geen v\jf cent. Aanvankelijk werden de filmpjes (150 meter, formaat 18 mm) door vaklui vervaardigd. Tegenwoordig doen sommige korpsen het zelf. Ge zamenlijk wordt het scenario opge steld, het draaiboek gemaakt, re kwisieten verzameld, het camera werk verdeeld. Wie niet in de „pro- duktie" ia opgenomen, kan volon- tairen voor een hoofdrol (moorde naar, bankrover) of figuratie (pu bliek). Is 'n filmpje klaar dan volgt een feestelijke première met de vrouwen en kinderen, met koffie en koek. Daarna wordt meteen een nieuw „filmwerk" op stapel gezet. Er wordt veel gelachen, maar ook hard en met jongensachtige geest drift gewerkt. Nooit waren de schietlessen zo populair: nimmer hebben de politiemannen harder gezwoegd om goede en snelle schut ters t« worden. Als al dat enthou siasme er nu ook maar toe leiden mag dat zij tevens uiterst voorzich tige en spaarzame schutter» wor den, dan kan iedereen daarmee te vreden zijn. Twee Eric-plaatjes. uit de beginperiode (rechts) en van re center datum. Kres- se werkte eerst met pen („wat stijfjes"), later uitsluitend met penseel. hoeds het pad van de filmcamera kruiste De onfortuinlijke agent is er he lemaal kapot van als hij oog ln oog staat met zijn tragische vergissing, alsof hij echt dat kind heeft dood geschoten. „Kalm maar" troost de instructeur. „Maar nu zie je hoe noodzakelijk het is, je positieven bij elkaar te houden. En dan nog iets: als je lager gemikt had, zou dat „kind" nu nog leven. Altijd op de benen richten, dat mag Je nooit en te nimmer vergeten Niet overal ls de schietinstructie zo geraffineerd en technisch-per- fect als hier geschetst ls, wel ge bruikt men daarbij vrij algemeen een eenvoudiger variant op het thema van de „schietbios". Do re gistratie van de treffers (en mis sers) door middel van lichtpunten is een nieuwe Duitse vinding. Men bedient zich daarbij van een pro jectiescherm dat niet uit doek, maar uit verscheidene lagen wit papier bestaat, die op rollen gewik keld zijn. Een schot doorboort alle twee of drie de lagen, zodat «en daarachter opgestelde diffuse licht bron de inslag als een helder gaatje zichtbaar maakt. De knal van het schot vormt een elekt.ro-akoestisch signaal dat via een microfoon en een impulsversterker de filmprojec tor doet stoppen. Cursist en in structeur kunnen nu de inslag bij Hans G. Kresse (43, illustratorpraat over Eric de Noorman [a/s over een verloren vriend. Dat is ook geen wonder: hij heeft jer achttien jaar mee geleefd en van geleefd. Hij is trouwens niet 1 de enige, die de Noorman mist: Nog steeds krijg ik brieven over iEric. Hij is nog lang niet vergeten". I Zijn schepping Eric de Noorman (langharig, blond, vierkante kin) heeft als stripfiguur opvallend lang i diverse Nederlandse en Belgi- en tekent, wordt het een beetje fa milie. Niet eens zo'n beetje. De be wijzen lopen in huize Kresse rond: de zoon van vijf heet Eric en de jongste van de twee dochtertjes is („een idee van de dokter") ge noemd naar Ingrid, 's Noormans schoondochter. vaardig of onoordeelkundig wapen- gebruik. Natuurlijk krijgt de politieman in zijn aspiranten tijd een gedegen schietopleiding en natuurlijk moet hij ook later regelmatig zijn schiet vaardigheid blijven oefenen. Een gewone schietbaan ia daartoe eigenlijk ontoereikend. Vele politie korpsen beschikken dan ook tegen woordig over bijzondere hulpmid delen, b.v. films die als schietdoelen fungeren. Dit heeft het grote voor deel. dat de politieman zich gecon fronteerd ziet met een geprojec teerde „werkelijkheid" zoals die zich ook in het gewone leven kan voordoen. Op het doek verschijnt een straatbeeld in een drukke stad. Auto's en voetgangers bewegen zich kris kras over trottoirs en voor de winkels staan kijkers en praters. Ineens verandert het vreedzame ta fereel. Twee drie mannen hollen een bankgebouw uit. Ze zijn gemaskerd en een van hen draagt een geldzak. Dreigend met automatische pisto len, springen zij in een gereed staande auto, die met grote snel heid wegraast. Paniekerige voorbij gangers vluchten alle kanten uit, het wegverkeer komt met gillende remmen tot stilstand. Dan gaat de politieauto met de camera „aan boord" tot de achtervolging over. Als de denk beeldige agent naast de bestuurder fungeert de leerling-schutter. Drie, viermaal krijgt hij gedurende een fractie van een seconde kans de auto van de bankrovers onder vuur te nemen en dus schiet hU. Na ieder schot stopt de film en gloeit achter het projectiedoek, een licht puntje op: de plaat9 van de inslag. Trof het schot de auto van de vluchtenden of een toevallige me deweggebruiker, de „doelcontrole-/ installatie" registreert onfeilbaar waar de kogel terechtkwam. Als het filmpje ten einde ls, wordt het nog eens doorgedraaid, nu met alle missers en treffers als lichtende vlekjes. „Niet slecht" grinnikt de schietleraar, „Je hebt e«n keer de linker achterband geraakt en een maal de benzinetank. Maar daar staan dan ook drie aangeschoten burgers en twee „afzwaaiers" tegenover De aspirant-scherpschutter kijkt een beetje beteuterd. Maar de leraar vrolijkt hem op. „Kom, je zult het best leren. Het is hoofd zakelijk een kwestie van routine, van zelfvertrouwen en veel oefe nen". Maar de man zal nog heel wat filmpjes moeten „beschieten" om zeker van zichzelf te worden en in elke situatie bliksemsnel te kun nen beoordelen, wanneer hij een schot kan wagen en wanneer zeer beslist niet. Een ander filmpje ln de „schiet bios" toont een vluchtende misda diger die zich voortdurend achter het publiek probeert te dekken en die zelf ook gewapend is. Op straat, ln een warenhuis en op een station wordt hij achtervolgd door onze leerling-schutter. Maar de agent heeft het hier wel bijzonder moeilijk. Hij moet zichzelf zo goed mogelijk beschermen tegen de sohoten van zijn tegenstander en tegelijk het publiek zoveel mogelijk ontzien. Soms verliest hij (in casu de filmcamera) de boef even uit het oog. Dan duikt er plotseling rechts op de voorgrond. In close-up een „verdachte" hollende figuur op. De politieman, tot het uiterste gespan nen schiet ogenblikkelijk. De film stopt, het lichtplekje wijst een vol treffer aan. Alleen: het slachtoffer is niet de voortvluchtige misdadi ger, maar een Jongetje dat onver- Zo'n band verbreek je niet van de ene dag op de andere. Toen de dufheid was geweken, kwam er dan ook langzamerhand iets anders voor in de plaats, dat je heimwee zou kunnen noemen. Kresse weet nu, dat het hem niet zal lukken de Viking, die hij zo lang op zijn reizen heeft „vergezeld", voorgoed uit zijn gedachten te zetten. In tegendeel, de laatste tijd speelt hij steeds meer met het idee de Noor man uit het schimmenrijk terug te rcepen. „Ik zou graag een beek over Eric willen schrijven, met nieuwe tekeningen en wat meer uitgewerkt" en: „Ik zou het heer lijk vinden om een film over hem te maken". Nog eens en dan beter. daar komt het eigenlijk op neer. Want het kan beter, vindt Kresse zelf. Wie zijn Eric-boekjes in volgorde leest een tijdrovende (want het zijn er vijftig), maar boeiende bezigheid merkt veranderingen op. Niet alleen wat betreft de stijl van tekenen („logisch, anders kon ik wel inpakken"). Maar ook in de verhalen zelf. „Ik ben steeds historischer geworden. Nu heb ik een kolossale rij boeken ov.er de Vikingen. Maar toen ik er mee be gon, wist ik er niet veel meer van af dan iedere andere Nederlander". Het begin, dat was in 1946. Hans Kresse was toen 24 jaar. Zoiets als een tekenopleiding had hij niet. Wel was al een strip van hem ge publiceerd, in het padvindersblad De Verkenner, over de superpad vinder Tarzan („daarmee was ik de eerste naturalistische stripteke naar in Nederland"). De grote Marten („Tom Poes") Toonder vond de tekeningen belangrijker dan papiertjes. Hij stimuleerde de Jonge tekenaar, dicteerde hem ook min of meer. Kresse mocht voor Toonder een strip maken („ik ben hem nog dankbaar, dat hij mij de kans heeft gegeven"», maar die moest dan wel in Atlantis spelen. Zodoende raakte Eric de Noorman verzeild in het verzonken wereld deel. Zeer tegen de zin van Kresse. „Ik wilde van dat nare astrale gedoe af." Dat kon: Atlantis ver ging. „En het vliegtuig waarmee Eric ontkwam, liet ik wegens dat ik 's ochtends nog de tekst ■^noest doorbellen, die dezelfde dag iln de krant moest". Het vonnis werd dus voltrokken, Imaar met de Noorman liquideerde fresse ook iets van zichzelf. Als je ichttien jaar dag in dag uit avonturen „plot", schrijft Atlantis-erfenis dwaalden in de strip nog twee „historisch onver klaarbare" figuren rond, de dwerg Pum-Pum en Erics vrouw Wi- nonah. Kresse toonde weinig con sideratie. „Die Pum-Pum heb ik gauw laten verdwijnen en Wino- nah, dat arme mens, liet ik maar thuisblijven als Eric er weer op uit trok". DOOR FRITS KOFFIJBERG „Soms voel ik het toch wel als een nadeel, dat ik geen opleiding heb gehad. Ik heb geen materia- lenkennis. Ik weet niets van tech nische foefjes af. Straks raakt Kresse nog uitgerangeerd met zijn antieke plaatjes". Daar ziet het nu niet naar uit. Sinds Eric illustreert hij boeken, kinderboeken vooral, en werkt hij voor tijdschriften. En daar ls hij razend druk mee. „Ik houd geen dag over om te experimenteren of me te ontspannen. We hebben dit jaar ook al niet met vakantie kun nen gaan". Soms krijgt hij op drachten waaraan hij veel plezier beleeft: b.v. het maken van een opengewerkte plattegrond van de Rotterdamse metro of het recon strueren van bouwwerken uit de oudheid („lk vind het heerlijk werk om helemaal uit te pluizen hoe zo- Iets er precies heeft uitgezien"». „Maar meestal moet ik tekenen, wat een ander voorkauwt". Hart grondig: „Een lekker team vor men. dat is niks voor mij." Het liefst levert hij een produkt af waarvan elk onderdeel van hem is: het Idee, de tekst en de Illustra ties. Dus piekert hl) er hard over weer met Eric te beginnen. Niet met een nieuwe held, stelt hij nadrukkelijk. „Want een striptekenaar maakt maar één hit in zijn leven". 1 kranten gestaan, met als re- het Vlaamse dagblad Laatste Nieuws" dat zijn le- jeen enkele van Erics (68 heeft onthouden. En islustig als in de strip was ig als commercieel produkt: i geëxporteerd naar Frank- ïgeland, Spanje, Denemar- x)rwegen, Zweden, Curasao twee jaar geleden kwam een einde aan de succes- ïzwervingen van stripfiguur Het was Kresse zelf, die beraden (dacht hij toen) ut achter zette. „Ik werd van. Het waren de laatste van achttien jaar. Ik was een slaaf van de strip ge- Het kwam steeds vaker brandstof gebrek in zee storten." Pas toen voelden Eric en Kresse zich thuis: zwaardeh in plaats van atoompistolen en paarden in plaats van pk's. Eén probleempje nog: als Kresse houdt van ruige roman tiek. In die sfeer is bij hem wei nig plaats voor vrouwen en kinde ren, „ik teken ze trouwens ook niet graag, kinderen krijgen bij mij al lemaal dezelfde smoeltjes". Het liefst beeldt hij zwaardgevechten en paarden in actie uit. „Ik heb zelf geschermd en paard gereden en dan heb je er wat meer kijk op". Vooral paarden tekent hij met liefde. „Fantastische dieren. Waar zou de mens zonder paard zijn ge komen?" Zijn bezwaren tegen veel strips van tegenwoordig: ze zijn of te sa distisch („ik heb nog nooit een dood paard getekend, o ja, één keer, maar dat doe ik nooit meer") of te week („een schurk krijgt van mU een pijl recht in z'n hart, dat heeft-ie verdiend en dat vinden de lezers ook juist"). Terloops vertelt hij dol te zijn op goede westerns en films als Hamlet, Cyrano de Bergerac en Robin Hood. In zijn huis in Maarn eens temidden van de bossen gelegen, „maar Maarn breidt helaas snel uit" staan kisten vol tekenin gen, in de huiskamer, op de boven verdieping. op zolder. Hij laat en kele tientallen tekeningen zien en commentarieert, zonder pretentie, maar zelfbewust („Ik doe niet ar tistiek, maar ik kan tekenen") en soms met een flinke dosis zelfkri tiek. Zoals bij de tekening van een kind: „Moet je dat monstertje zien, het lijkt wel een dwerg. Als ik dat weer zie, word ik kwaad". Even la ter toont hij een heel goed ge slaagd jongenskopje, maar dat is dan ock gemaakt naar een levend voorbeeld, een buurjongetje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 19