pnom whm Rijwielhersteller in Alphen kopieerl onde meesters U H Vijftig procent opslag op de huwelijksdag "BR.*"" TfW -I -:Tw Si (ii) Spraakoefenii Waar blijft streep? Zaterdag 13 november 1965 Pagina 4 Weekeindbijlage L.D. E» ►I0MOTSK „2tE Grepen uit het Leidse muziekleven sancties om èn de onderwijzer èn de leerlingen van dienst te zijn. Het is begrijpelijk dot Cornelis Schuyt op 4 januari 1596 probeert om „die van de Gerechte" voor zijn 1jr R. Cornelis Schuyt is dus lfj. in 1593 organist in dienst van de stad Leiden geworden met een salaris van 200 gulden per jaar. dat echter een verho ging van 50% zou ondergaan op de dag van zijn huwelijk. Dat was een aansporing, want al op 18 juli van datzelfde Jaar wer den de huwelijksvoorwaarden ge sloten, vijf dagen later gevolgd door de ondertrouw„aangetekend meester Cornelis Sohuyt, organist, vergeselschapt met Mr. Floris Schuyt, zijn vader, met Cecilia Pie tersdochter, jonge dochter van Leyden, vergeselschapt met Tryn Jakobs. haer bekende". De moeder van de bruid, Catha- rina Jacobsdochter, wed. van Go- mer Gomersz. Noorde, was getuige op 18 juli. Het huwelijk werd door de schepenen Dorp en Duyck vol trokken op 7 augustus. Het jonge paar kon niet onmiddellijk de nieuwe woning betrekken, want die werd pas tegen 1 november opgele verd. Toen zal ook wel inwoning noodzakelijk zyn geweest! Dat de stadsorganlst aan zijn contractuele verplichtingen voldeed, blijkt overduidelijk uit de aanteke ningen in verschillende akten. In 1594 kwam prins Maurits de stad officieel bezoeken. Bij hoogge plaatste personen als „forsten, princen, heeren of gesanten" moest de stad natuurlijk een goede in druk maken. Bij zulke gelegenhe den werden kosten noch moeiten gespaard om alles zo goed mogelijk te laten verlopen. Optochten, stads- versieringen, erebogen, buitenge wone maaltijden en vuurwerk moesten de feestvreugde duidelijk maken. Cornelis Schuyt was de aangewezen man om de zorgen voor de muzikale bijdrage aan het feest op zich te nemen. Hij was daartoe in Utrecht besprekingen gaan voe ren met Pieter en Thomas Wy- burch,, Willem Claasz. van Duyn- kercken. Clemens van Dalen en Pieter Willemsz. van hun mede werking verzekerd te kunnen zijn. Hun aanwezigheid was gewenst naast de in Leiden voorhanden krachten, n.l. Willem Cornelisz. Duivenbode, die ook wel Speelman werd genoemd en zijn vier gezellen. De tafelmuziek werd verzorgd door Jan Haasbeec, Willem Coddens, Ar- noldus van Limborch en Floris Schuyt karretje te spannen. Hij verzoekt dan „omme de twee jongesellekens te weten: de soon van Joris van der Burch ende Jan Claesz. hem by myn E. heeren tot tleeren der musi- cale conste bygevoucht ten minste tot uytgang haerer kinderstem in t bedwang der stat aen te nemen, ten eynde myn Heeren ende geen andere behoorlicke vruchten daer- van genieten souden" Als antwoord kreeg hij te horen: „de thoonder sal voor als noch hebben patiëntie". Dat geduld schijnt voor Jan Claesz. teveel gevraagd te zyn. Zeer kort daarop moet hij de stad verlaten hebben, want in mei van datzelfde jaar wordt Dirk Jansz. van Duven- bode, wiens vader evenals zyn bo ven al eerder genoemde oom Wil lem Cornelisz. Speelman was. ge noemd als leerling van Schuyt. De stadsbetaalmeester was zuinig op de penningen. Toen nl. op 6 februari 1597 werd gevraagd om aan de twee „coralen onder mr. Cornelis Scutius, organist", een „mantellaecken gelyckt altoos voor gaande stadscoralen syn beschon ken geweest, ten eynde de voorss. coralen haren dienst te vlitiger ende naerstiger zullen mogen be hartigen ende in haere conste mo gen persisteren" cadeau te doen, werd weer de „patiëntie" gebruikt als verkapte weigering. We kunnen al met al moeilijk stellen dat de stadsorganist open lijke blijken van meeleven en waar dering van het stadsbestuur kon er varen. Toch bood hij „met aller be hoor lick er reverentie ende eerbie- dinghe" per brief in 1599 zijn ver dere diensten aan, omdat hij - naar hij uitdrukkelijk stelde - liever in Leiden wilde blijven dan elders te moeten gaan solliciteren. Het orgel én de Begijnfhofvoning bevielen hem kennelijk goed. Op 19 januari 1599 kwam met een nieuwe ambtspe riode van vyf jaar overeen. Het sa laris bleef onveranderd gesteld op f. 300,—, maar dat werd nu aange vuld met een bedrag van f. 100, „ter zaecke van het steecken van de voorslagen op beyde des stadts uurwerckenin tvorder is de voorss. mr. Cornelis gehouden alle veertien dagen zowel de heele als de halve uyren te versteecken, daerop still ende een gemeen liedeken of psalm gelyc hy tzelve zo tot zyner eeren als ter eeren van de stadt ende ten opsichte des tyts be- quaemste zal vinden ende de aert van de musyck dezwaert van twerc ende taccoord van de clocken zal oonnen lyden". Vol muzikaal vertrouwen kon Leiden de 17de eeuw binnengaan. (Wordt vervolgd) vlakkige beschouwing „De Nachtwacht" van Rembrandt wel. Het is het natuurlijk niet. Dit enorme doek. dat in een Alphense huiskamer hangt, is een van de vele kopieën die de rijwielher steller en amateur-schil der Gijs Dool (links on derin de foto) de laatste jaren heeft gemaakt van zeventiende-eeuwse meesterwerken. Meer over zijn hobby maar niet over de artis tieke merites daarvan leest u hiernaast. (Foto W. Dijkman) De Alphense rijwielhersteller Gijs Dool <56) bij plaats- en streekgenoot vooral bekend als een man die in vroeger jaren fervent de motorsport beoefende heeft een kunstzinnige hobby het kopiëren van oude meesters. „Dat verwachten ze niet van een kerel die altijd op een motor heeft gescheurd", zegt hij lachend. „Weet u. dat ik ook nog 25 jaar in een oratorium vereni- ging heb gezongen?" Een gedemonteerde, bontge kleurde bromfiets blijft als een stuk pop-art in de haken han gen, als hij ons meeneemt naar de huiskamer achter de werk plaats, waar het behang schuil gaat achter de „Rembrandts" en „Halsen". Ertussen hangt wat de heer Dool beschouwt als zijn Behalve de zorg voor dit muzi kale ceremoniemeesterschap was hem ook opgedragen om „een off twee Jongens clare ende heldere stemmen hebbende" te onderwijzen in de beginselen van de muziek „om tot verchieringe onder de or ganen te worden gebruyckt" en om te gelegerner tijd het orgel en an dere instrumenten te kunnen be spelen. Plichtsgetrouw werd dat on derwijs gegeven, maar de stad liet zich kennnelyk niet al te veel aan de leerlingen gelegen liggen. Dit doet natuurlijk wat vreemd aan. Jongens laten onderwijzen door een stedelijk ambtenaar om bij voor komende gelegenheden de beschik king te hebben over goed geïnstru eerde krachten, maar van de an dere kant niet zo scheutig zijn met meesterstukje: Da Vinci's „Mona Lisa". Het opvallendste doek in de vrij kleine kamer is een enor me kopie van Rembrandts „De Nachtwacht". De heer Dool vertrouwt on; toe, dat hij erg precies is. Hij wijst: „Op die Nachtwacht staat geen ene speer anders dan op de echte", en hij grijpt een boek met Rembrandt-reproduk ties om ons te overtuigen. Bij het kopi ëren dienen ansichten en soms reprodukties hem als voorbeeld. Een enkele keer gaat hij naar een museum „voor de kleuren". •Hij zegt: „Je moet vooral zor gen, dat je die matkleur er ln krijgt, zodat-ie oud lijkt." Gijs Dool heeft het schilderen van geen vreemde. „M'n oom had het als hobby en m'n groot vader ook. En de kunstschilder Rein Dool, die in Leiden zit, ln dat Wevershuisje, is 'n neef van me." Hij vertelt, dat de liefde voor penseel en verf er al vroeg bij hem in zat. Na de lagere school ging hij naar de Nuts- ambachtstekenschool, waar hij een opleiding tot decoratieschil der volgde. Een van de leer krachten was de kunstschilder Arie Touw „en die heeft mij wel wegwijs gemaakt". Werkstukjes uit die tijd kan hij tot zijn spijt niet laten zien, „want mijn moe der gaf alles weg". Toen ging de jonge Gijs Dool in dienst. Sindsdien zijn er vele jaren voorbij gegaan, voor hij weer een penseel aanraakte. Na zijn diensttijd huurde hij een schuur en ging fietsen maken (zijn vrouw: „dat was armoe in het begin, het heeft wel een jaar of tien geduurd voordat-ie ein delijk boven Jan was"). In zijn vrije uren zat hij op de motor of in de zangvereniging. Schilde ren? „Ik verbeeldde me, dat ik er geen tijd voor had." Tot een jaar of vijf geleden. „Ja, dat kwam door een wed denschap op een ver jaarfeestje bij iemand. Die had een repro- duktie daar hangen, een leuk dingetje. Ik zei: Jammer dat het geen kopie is, misschien maak ik er nog wel een voor je. Ma was ook een bollenboer uit en die zei: Dat kun je niet. zei ikKom 'm overmor avond maar halen. Twee d later had ik 'm inderdaad kl Toen had de kopiëerlust meteen goed te pakken, heeft sindsdien zeventig, ta< schilderijen gekopiëerd, hc zakelijk werken van zeven de-eeuwse meesters. Ruim dozijn heeft hij verkocht, v onder vier aan een liefhebb Ierland. „Als ik weer een lij penselen wil kopen, verkoc een kopie. Als ik zou willen, ik er al veel meer kwijt." Als we hem vragen, wai hij altijd kopiëert en nooit naar eigen idee schildert, woordt hij: „Naar eigen Maar wat dan? Waarom vii die oude meesters zo mooi? de kleding! Die oude mee hadden tenminste iets te deren." Peinzend: „Als ik enkele keer in het Rijksmui kom, denk ik weieens: hieri nen ze me rustig veertien d opsluiten met 'n beetje broo De heer A. J. J. Schl stuurde ons de volgende, i dan 150 jaar oude spri oefening: Knaap de kapper knipt I Maar de knecht van Kt de kn Kapt nog knapper dan Knaap de fo\ U weet hoe het moet: keer heel vlug achter el zeggen. Op een regenacL zondagmiddag is men daar» een uurtje zoet mee, va het een beetje lukt. jt H tamm Middeleeuws monument in het hartje van Leiden Het Is alweer enkele maanden geleden, dat het wegdek van de 1 Rijndijk tusen Leiden en Alphen is verbeterd (nou ja, verbeterd .1 De gebruikelijke markering is echter nog steeds niet aangebracht. De V Rijndijk is een razenddrukke weg, waar de automobilist 's avonds vri voortdurend met dimlicht moet rijden. Om zich te oriënteren is de 1 streep dan onontbeerlijk. Vooral nu we de winter tegemoet gaan (rt| mist, donkere dagen voor Kerstmis en dus schemer-spitsuren), woi gevaarlijk rijden op een weg waar „geen lyn in zit".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 12