Uitkomen
De hergeboorte van het
Karakteristiek
Kom er ACHT-ei
weuelö
HOE rt»
WERKT I
HET 'a
Boeken maRkt
Zaterdag 18 september 1965
Wekelijks bijvoegsel Uw W«r,
In het Residentie Damtoer-
nooi, gespeeld in juni van dit
jaar, zijn een aantal partijen
gespeeld, die wegens de karakte
ristiek eens nader bekeken moe
ten worden. Het zijn de partijen
tussen: BoogRoozenburgKin
negenBronstring en Mosto-
voyeKinnegen. Alle drie heb
ben zij dezelfde karakteristiek
waarbij de eerste twee vrijwel
identiek zijn. Wij worden hier
in wederom geconfronteerd met
het feit welk een enorme kracht
er schuilt in het opereren met
gesloten formatie over veld 22
voor zwart 29 in het bijzonder
als de tegenstander niet genoeg
vrijheid van spelen heeft. Den
ken we hierbij aan de Ghestem-
doorstoot.
In de eerste twee genoemde par
tyen moet wegens gebrek aan spel-
vrijheld naar de rand geruild wor
den. De karte-vleugel van de tegen
stander wordt dan echter opera
tioneel zo sterk dat er geen houden
meer aan ls. In beide partijen
wordt getracht het vooruitgescho
ven blok te omsingelen met een
groot aantal stukken: 6, 11, 16,
17, 21 en 26. Maar dat heeft een
averechtse uitwerking daar deze in
feite bulten spel staan! Bewijzen
hiervan vinden we al in meerdere
partijen op die manier gespeeld.
B.v. de party BomKeller van ja
ren geleden. Hieronder laten we
het duel volgen tussen de van Rus-
siche afkomst en te Parijs woon
achtige G. Mo6tovoye met wit
en de Hagenaar H. F. J. Kinne
gen. We doen dit omdat deze stryd
meer in het vlak ligt van de Ghes-
tem-doorstoot (weinig spelvrijheid
aan de lange vleugel om deze door
stoot te kunnen bestrijden). In
onze volgende rubrieken publiceren
we dan de andere twee partyen.
1. 32—28. 18—23 2. 33—29, 23x
32; 3. 37x28, 20—25; 4. 41—37,
12—18; 5. 37—32, 7—12; 6. 46—41,
17—21; 7. 41—37, 21—26; 8. 39—
33, 11—17; 9. 43—39, om op 19—23,
28—19, 14x23 direct 33—28 te
kunnen spelen. 611; 10. 4943,
1—6; 11. 29—23, 18x29; 12. 34x23
deze voortzetting hier mogen we
wel als een nieuwe weg aanmerken.
In vele partyen werd hier 2924
gespeeld met het gevolg dat wit
weinig vrijheid kreeg en ook over
veld 23 moest gaan opereren. Zwart
kan dan een goede omsingelings
strategie toepassen. Denkt u b.v.
aan de party Van DykTsjegolev.
17—21; 13. 31—27, 12—17; 14. 40—
34, 17—22; 15. 28x17, 11x31: 16.
36x27, 19x28; 17. 33x22, 15—20.WWL
Het stuk op 22 is er dan wel niet
gekomen zo als anders het geval is
maar het staat er. Eens Idjken of
zwart nu meent hiervan profyt te
kunnen trekken en zo ja op welke
manier. 18. 38—33, 3a—24, 19. 44—
40, 14—20; 20. 42—38, 10—15, 21.
34—30, 25—34 22. 29x19, 13x24;
23. 40—34. 20—25; 24. 33—28, 9—
13; 25. 43—39, 15—20 26. 48—43,
13—19; 27. 50—44, 5—10 28. 34—
30. 25x34; 29. 39x30, 10—14; Het
losmaken door 1923 ging niet
wegens: 28x19, 24x13 3731 en
30—25. 30. 44—40, 8—12 31. 43—
39, 3—9; 32. 30—25, 9—13; 33.
39—34, 12—18. Zie diagram.
De meeste sterke spelers heb
ben de theorie geaccepteerd, dat
men van een kleine driekaart in
partners kleur met de laagste
moet uitkomen. Heeft men dus
bijv. harten 8 5 3, dan beginne
men met de drie. Sommigen me
nen dat het beter is de middel
ste kaart voor te spelen, wat
echter nogal aanleiding tot ver
warring kan geven. Evenmin is
dit erg logisch, bijv. als men van
8 5 3 met de vijf begint en later
met de acht speelt (speelt men
eerst de vijf en dan de drie, dan
geeft dit een tweekaart aan);
want men had nu net zo goed
éérst de drie en dan de vijf kun
nen spelen, de uitkomst met
de drie zal als regel voor de
partner voldoende duidelijk zijn.
Primitief is de techniek om altyd
met de hoogste van partners kleur
uit te komen. De partner is er dik-
wyis veel meer mee gebaat te we
ten, welke lengte men ongeveer in
zijn kleur bezit, dan dat hij weet
wat de hoogste is.
Een aardig voorbeeld uit de prak-
tyki
4 H B
9 A B 10 2
OVB9
4 H B 10 9
752 4 6 4
V 8 6 4 w 9 H 7 2
7 4 2 w AH 10 8 3
f 8 6 3 4 A 4 2
4 A V 10 9 8 3
Q95
<>6 5
4 V 7 5
Oost gever, NZ kwetsbaar. Oost
opende met één ruiten zuid één
schoppen west paste noord
twee S ansa tout oost paste
Bridge vraag van deze week:
Zuid gever, allen kwesbaar,
viertallenwedsürijd.
Zuid heeft:
4 V 8 5 3
V H 5
<0> B 5 3
4 A H 8 7
Zuid één klaveren west
past noord twee ruiten
oost past. Wat moet zuid
doen? Antwoord elders op
deze pagina.
Misschien zou oost de hartenheer
niet durven leggen!
Oo6t wist, dat zuid ten hoogste
twee ruitens had zou hy er één
van op harten willen weggooien,
dan zou van tafel gewoon de har
tenboer nagespeeld hebben kunnen
worden. Oost legde dus de harten-
heer op de drie, waaronder zuids
negen verscheen. Nu was het tyd
cm ruitenaas en daarna klaveraas
te spelen één down.
Voor experts zyn deze principes
van tegenspel zeer eenvoudig, voor
de minder geroutineerde speler zyn
ze dat bepaald niet. Het zou aar
dig zyn dit spel t.z.t. eens in te
lassen in byv. een clubwed6tryd
om te zien, wie het goede tegen
spel vinden tegen vier schoppen.
Dat aantal spelers zal niet zo bys-
ter groot zyn!
H. W. FILARSKI
zuid drie schoppen door noord
verhoogd tot vier schoppen.
Tegen vier schoppen kwam west
met ruiten twee uit, de tafel rui-
tenboer, oost won met ruitenheer.
Oost wist nu zeker dat west geen
tweekaart in ruiten had, want in
dat geval zou west met de hoogste
zyn uitgekomen.
Stel, dat men volgens de vroegere
methode had gespeeld, waarby
west met ruiten zeven had moeten
uitkomen. Voor oost was het nu
maar raden geweest of west twee,
dan wel 3 ruitens had. Nadat oost
In slag 1 dus rultenheer had ge
maakt, wist hy dat het zinloos was
met ruiten te vervolgen het zou
by noord een ruitenslag vrijma
ken, zonder enig verder voordeel
voor OW. Volgens het bieden nam
oost aan, dat zuid wel een zeskaart
in schoppen moest hebben en
verder was het zeker, dat óf zuid
de klavervrouw had, óf dat deze
klavei vrouw by west en dus in
de snit zou zitten. Met andere
woorden, oost besefte, dat als aan
zuid de tyd gelaten werd de kla
veren te ontwikkelen, de zuidspeler
zou maken zes schoppenslagen,
hartenaas en drie klaverslagen.
Dit betekende, dat oost in slag 2
harten moest naspelen, wilde hy
een kansje op down hebben. En
oost spéélde harten twee niet
omdat dit zo geniaal is, maar uit
bittere noodzaak! Zuid legde op
harten twee de harten vyf, west
de vrouw en noord won met har
tenaas. Zuid was een slimme spe
ler, die zyn noodlot al zag aan
komen hy probeerde het te om
zeilen. door in de 3e slag van noord
uit de harten drie na te spelen.
Kunt U de acht atwyklngen in de beide bovenstaande tekeningen
vinden? De juiste oplossing vindt U elders in dit By voegsel.
Antwoord op bridgevraag:
Noord heeft een absolute
mancheforcing gegeven en
verlangt in antwoord daarop
van zuid het bod, dat het
zuidspel het geste omschrijft.
Twee Sansatout is beter dan
twee schoppen de schop
pen kleur is slecht en uitslui
tend geschikt om te steunen,
als noord die kleur zou kun
nen bieden. Twee SA geeft
het minimale karakter van
het spel goed aan en belooft
toch ook Jets" in ruiten. Het
steunen der ruitens is voor
barig de troef steun is
daartoe iets te dun. Noord
had 4 H 6 4 2 9 A 3 O A
H V 8 7 2 4 V. Het goede
eindbod was zes SA zes
schoppen is kansloos (ooot
had aas vierde) en ook ezs
ruiten kan down by schop
penuitkomst.
(I)
Averbach
Ieder die het schaakspel leert,
wordt al spoedig bekend ge
maakt met de „onsterfelijke
partij" tussen Anderssen en Kie-
seritzky (Londen 1851), waarin
Anderssen zijn beide „zware"
stukken, de torens offert om zijn
tegenstander „onsterfelijk" mat
te zetten. Men behoeft geen An
derssen te zijn, om sans tot der
gelijke zware offers te komen,
alleen voor onsterfelijkheid is
meer nodig. In volgend partijtje
is zwart gul met de gavenen
wint.
Het is nu een beetje op de Ghes-
tem-doorstoot in een klassieke
stand gaan ïyken. Lyken zeggen
we, omdat zwart dan nog wel 24
29 en 2024 kan spelen. Een mo
gelijkheid die hem hier ontbreekt.
34. 47—42, 4—9; 35. 38—33, 2—7;
36. 42—38, 7—11; 37. 34—30, 11—
17; 38. 22x11, 6x17; 39. 40—34,
1822. Hoewel 1823 ook wel ver
liest geeft dit toch een betere ver
dediging. De tekst zet verliest di
rect. 40. 27x18, 13x22; 41. 28—23,
19x39; 42. 30x10, 39x30; 43. 25x3,
2127; Zwart doet nog een ver-
twyfelde poging. 44. 32x12, 2227;
45. 35x24, 27—31; 46. 3—25, 31x
33; 47. 104 en zwart gaf op.
F. Gordyn
Kom er ACHT-er
1. jasje van vrouw links
2. oor potje rechts onder
3. golfje meer in water rechts
4. boom rechts
5. steentje links onder
6. knopje fluitketel
7. boom
8. gr as onder stier.
Wit: Stevenson; zwart: Day
(Correspondentieparty). 1. d2-d4,
d7-d5; 2. Pgl-f3, Pg8-f6; 3. e2-e3,
Lc8-f5; 4. 4. c2-c4, e7-e6; 5. Ddl-
b3, b7-b6 (in correspondentie par
tyen kiest men vaak onregelmatige
speelwyzen om in de boekjes vast
gelegde theorie te ontgaan)6.
Pbl-c3, c7-c6; 7. Pf3-h4. Lf8-d6; 8.
Ph4xf5, e6xf5; 9. Lfl-d3, Dd8-d7;
10. Db3-c2, G7-g611. c4xd5, Pf6x
d5; 12. Pc3xd5, c6xd5; 13. Ld3-b5!
Dd7xb5 (Er is niet anders)14.
Dc2-c8t, Ke8-e7; 15. Dc8xh8, Ld6-
b4t (nu komt zwart aan de beurt
en hoe)16. Lcl-d2 (op Kdl volgt
Dd3) L»b4xd2t17. Kelxd2, Db5x
b2t; 18. Kd2-d3, Pb8-c6! en wit
kan de tweede toren opeten of
opgeven wegens 't dreigend mat op
Pb4. Hy koos 't laatste.
Stahlberg
26... Le6-(h3?? (in plaats van 4
voudig Kxg7) en gaf op na I
Dclxh6t. Dat gebeurde in de
ronde. En in de vierde ronde, I
genTan, was het weer mis (di
grm II).
dn
Averbach
Meesterlijk werkstuk van Roggeman
Hy bewyst voortdurend dat hy de
simultane literaturen tot in de top
pen ven zyn vingers moet hébben.
Te beginnen met het breken van
een lans voor Robert Musil, wiens
zojuist hierboven genoemde roman
hy terecht een verwaarloosd werk
acht, wydt Roggeman verder zyn
essays aan Rilke, aan Kafka, Wer-
fel. Carossa en eindigt zyn bundel
met enige korte beschouwingen
over Trakl, Else LaskerSchüler,
Hesse, Hartlaub en Roth. Hy
plaatst allen in het internationale
tijdsbeeld. Want dit is. afgezien
van zijn talent voor het essay op
zichzelf, het boeiende van Rogge-
mans visie: hy ziet literatuur, mens
en sociaal verband als een groot
geheel en het is duideiyk zyn doel
de letterkunde de plaats te geven
die deze toekomt, te weten midden
in het menseiyk bestaan. De mens
en zyn werk, de tyd en dat werk,
mens en tyd in het werk dat is
wat deze essayist geeft. Hiezeer
juist de Duitse letterkunde van de
jaren "30 tot '40 doordrongen is van
de tyd en in wezen geëngageerd
was, toont hij ah.w. met iedere
regel die hy schryft.
Willy Roggeman. Literair
Labo. Nygh en Van Ditmar.
Den Haag.
Bij de produktie van de jong
ste schrijversgeneraties in Ne
derland ik begin nu bij de 50-
ers waren tot dusver geen es
sayisten te vinden, met uitzon
dering van Bert Schierbeeks
„Broek voor een Octopus" hier
onlangs besproken, dat min of
meer beantwoordt aan de eisen
die men aan het begrip „essay"
kan en moet stellen. Het is mis
schien in deze essayloze periode
wel de moeite waard eens na te
gaan wat men onder essay be
hoort te verstaan.
Nu is het altyd gemakkeiyker
om te zeggen wat iets niet moet
zyn dan om duideUjk te maken wat
het wel moet zyn. Van deze opvat
ting uitgaande meen ik te mogen
vaststellen, dat een essay geen ver
handeling behoort te zyn, geen al
of niet kritisch artikel en ook geen
schotschrift. Het essay moet by
voorkeur ook niet didactisch of
moraliserend zyn, hoewel ik onmid-
dellyk toegeef dat er uitstekende
essays geschreven zyn in de acht
tiende eeuw b.v., die dat wel zijn.
Een essay behoeft zyn onderwerp
niet uit te putten, maar het moet
wel gewyd zyn aan een aspect of
aan een idee. Een essay kan de
schyn aannemen van vormloosheid;
de schrijver heeft het recht zij
sprongen te maken, over één kant
van zyn onderwerp verder uit te
wijden dan over een andere, als hy
de teneur van zyn essay maar weer
opvangt, desnoods „als een boeme
rang".
De opvattingen, de gedachten die
de schrijver van een essay naar
voren brengt, moeten persoonlijk
en oorspronkelyk zyn en levendig
worden voorgedragen. Het boeiende
van de essay ligt precies in het
persoonlyke. Er moet iets inzitten
van de bekentenis, van het eigen
wezen in confrontatie met het on
derwerp. Het kan militant zyn, be
schouwend, speels, vertederd of
honend want zonder emotie geen
essay en dientengevolge kan men
zo sier lij k, zo fel of zo kalm schrij
ven als men gemutst is. Kortom,
het essay moet het produkt zijn
van des schrijvers hoogst persoon
lyke geesteiyke digestie.
De essays in „Literair Labo"
voldoen ten eerste aan alle eisen
hierboven opgesomd. Dit werk
ademt persoonlijkheid in denken
en uitdrukken. Het vuur waar
mee Roggeman zijn onderwer
pen in dit geval schrijvers en
hun werk ontwikkelt, aan
schouwelijk maakt en verdedigt,
is het vuur van de liefde voor en
de diepe kennis van de letter
kunde. Dit zijn inderdaad aller
persoonlijkste ontmoetingen met
boeken; ontmoetingen waarvan
deze creatieve essays de neerslag
zijn. Trouwens, dat zegt hij zelf
in de aantekeningen vooraf:
Iedere beoordeling is een ver
smelting (a posteriori) van het
objectief oeuvre en het fenotype
van de lezer/beoordelaar". Voor
waar een tekst om aan de lite
raire hemel te hangen.
In een correspondentie party
heeft men de tyd om iedere positie
rustig uit te pluizen. Dat deson
danks dergelyke fouten zoals in bo
venstaand party tje voorkomen,
komt, doordat men of vermoeid is,
of toch nog schaak blind. Schaak-
blindheid is ook vermoeidheid en
ook de meesters (misschien Juist
die!) hjden daar soms aan.
De Russische meester Averbach
overkwam het in Beverwyk '63
zelfs tweemaal achtereen. In zyn
party tegen Stahlberg stond hy op
winst en speelde (zie diagram I)
Deze bundel essay is meesterlijk
qua werkstuk, maar tevens van
grote waarde als schynwerper op
vrijwel alles wat er na 1930 gebeurd
is. Dat de ware schrijver zyn tyd
altyd vooruit is, is wel bekend,
maar het moet voortdurend be
wezen worden.
Tan
Averbach speelde 65... Tb5-MI
de witte loper te pennen, dreli
f5-f4) maar er volgde: 56. Th«i
Ke7xd6; 57. b7-b8D en zwart 1
opgeven. Op Txb8 volgt Lf4t eot
CLARA EGOINK.
Roggeman bezit niet alleen een
uitermate scherp doordringingsver
mogen, hy beschikt ook over een
kennis van zaken waar men in een
tyd waarin de gemiddelde schrijver
over letterkunde met veel misbaar
alles dat ouder is dan 1950 dood
heeft verklaard, verstomd staat,
zyn historisch-literair begrip is
buitengewoon ontwikkeld evenals
trouwens zyn historisch begrip
bulten de literatuur om.
Naast deze eigenschappen toont
Roggeman de rustige moed van de
mens die weet waar hy het over
heeft en waar hij naar toe wil. Niet
alleen brengt hy in deze bundel
essays schrijvers van voor de twee
de wereldoorlog naar voren, hy
toont een duldeUjke voorkeur voor
de Duitse. Met kracht van rede
verdedigt hy b.v. Gottfried Benn
en Ernst Jünger, die in intellec
tueel Nederland nog steeds besmet
zyn met hun politiek verleden.
Roggeman wyst er o.a. op, dat
Menno ter Braak aan deze beide
auteurs niet veel meer dan hier en
daar een opmerking gewijd heeft.
Hy zegt in dit verband dat Jünger
na 1933 geëvolueerd is, in zyn werk
wel te verstaan, van pro- tot anti-
nazi zonder dat iemand hier in
Nederland notitie van genomen
heeft. Rest m.i. nog de vraag hoe
Jünger dan tydens de tweede
wereldoorlog in het leger is kunnen
biyven. Doch dat daargelaten. Het
zy verre van my over wat dan ook
met Roggeman te willen polemise
ren. En hy had eveneens kunnen
opmerken, dat Ter Braak ook aan
Musil, de schrijver van „Der Mann
Ohne Eigenschaften", weinig aan
dacht besteed heeft.
Roggeman is niet alleen een
kenner van de Duitse literatuur.
Wie Klein van stuk is, ziet meestal
niet meer dan de plafonds en de
uitleg is bovendien vaak in een,
voor hem vreemde taal.
Wanneer men nu de produktie in
de hedendaagse literaire tijdschrif
ten nagaat, dan ziet men dat het
echte essay nauwelijks meer ge
schreven wordt. Zeker, er verschij
nen boekbesprekingen, artikelen
waarin gewoonhjk óe didactiek en
de moraal hoogtij vieren, het
schotschrift nu en dan. Niet dat ik
daar iets op tegen heb, want een
goed schotschrift vind ik plezierig
om te lezen, ik word ook wel gaarne
onderricht van tyd tot tyd en iets
minder gaarne gesticht. In dit
verband zy ook nog even opge
merkt, dat de ware, de felle, de
Intens op een werk ingaande kri
tiek, hetzy lovend of afkeurend,
ook maar zelden meer te lezen is.
Uit ditalles kan men de conclusie
trekken, dat het literaire leven in
Nederland op het ogenblik niet be
paald overvloeit van geestdrift of
hartstocht en dat verhandelingen
en artikelen werkeUJk geen bewijs
van bloei zyn.
Het is dan ook met een gevoel
van opluchting, dat ik hier Willy
Roggeman aan kan wyzen als een
essayist pur-sang. Ik zou eigenlijk
myn excuses moeten maken, omdat
ik dat niet eerder gedaan heb.
maar helaas lk ben er zelf net
achter gekomen met dit boek
„Literair Labo". Roggeman is een
Jonge Vlaming, hy is even dertig,
en er zyn reeds vier werken van
hem verschenen, die ik my zonder
mankeren zal aanschaffen.
ONZE VRIEND DE HOND 1
Bij de geweldige omvang van
het huidige toerisme zijn rond
leidingen door musea, kastelen
e.d. geen onverdeeld genoegen
meer.
Voor de elektronische
rondleiding wordt de
uitleg in verschillende,
talen (tot 8) vastgelegd
op een geluidsband.
landstool
kinderen
De neus wan de hond is
48x fiper in retitvermo.
gen dan die v.d.mens.
12.000Jaar geleden
waren mens en hond
reeds goede vrienden.
Iedere bezoeker draagt een
hoofdtelefoon met ingebouwde
kleine transistor-ontvanger,af
gestemd op zijn eigen taal.
De projektor bevat voorts een zendertje,
waarmee de gids de magnetofoon per
radio naar behoefte kan in-en uitschdteW
pijlbeeld
Het gehoor v. d. hond is
gemiddeld 17* scherper
g dan dat van ons
Een hond droomt ver,
moe delijk roet zoals wij
in bedden maar in geurrr
bottfrijj
drukknop licht
Tijdens een rondleiding wordt de band
afgedraaid op een magnetofoon met
vele weergeefkoppen. De uitleg inde
verschillende talen wordt gelijktijdig uit-
De gids, om wie men nu niet
meer hoeft samen te groepen,
wijst slechts met een lichtpijl de
bijzonderheden aan die de mag
netofoon bespreekt.
Sommige honden kun
op1dagmeerdan150
km hardlopen zonder
vermoeid te worden.
Een hond is slecht van
gezicht, zijn ogen ver.
hezen hun scherpte
at bij 300meter.