poLwm De Staatsmijnen slotei liefst nog vandaai Maurice Roelants: na derti; jaar heb ik nog gelijk Zuid-Limburg voelt zich opgehangen aan vroegere bron van welvaart Maar wie geeft dan werk die tienduizenden? aan HOE WERKT HET Zaterdag 10 juli 1965 Pagina 2 Wekelijks bijvoegsel Uw Ws concessiegebied Staatsmijnen f '1 concessiegebied particuliere mijnen "i 11 Nederlandso Spoorwegen Mijnspoorwegen Q Staatsmijnen (Q Particuliere Mijnen DE NEDERLANDSE STEENKOLENMIJNEN (Van een speciale verslaggever) /N Zuid-Limburg lijkt alles voor de wind te gaan. Van Roer mond tot Valkenburg stroomt het geld binnen als goud. Het smokkelgoud van de Duitse families op boodschappenexpeditie. Het vlaaien- en grottengoud van de vakantiegangers. Maar bo venal het zwarte goud uit de ondergrondse uithollingen waarop een groot gedeelte van het bronsgroene heuvelland rust. Kijk naar Heerlen. Dat is een stad met 75.000 inwoners. Maar met een allure als van het nieuwe Rot terdam. Met enorme warenhuizen waar de kassa's niet stil staan. Kijk naar de welvaartssymbolen op de daken, de meer-programma tv-an- tennes. De nieuwe auto's voor „vrije" arbeidershuizen. En de smo- kige sky-line van torens en steen hopen van de mijnen. De tastbare ontwrikbare bron van de welvaart. Schijnbaar. Het bestaan van Zuid-Limburg is letterlijk gebouwd op twaalf ko lenmijnen: acht particuliere onder nemingen en de vier (veel grotere) staasmljnen. In en rondom die vier staatsmijnen werken 25.000 man nen, bijna een kwart van de man nelijke beroepsbevolking van de mijnstreek. Op de mijnterreinen, in de kantoren en diep in de aarde werken zij al enkele jaren nijver aan hun economische ondergang. Want op elke schep kolen die boven de grond komt, moet geld worden toegelegd. Geld dat wordt verdiend door de 12.000 man in en om de chemische industrie van de staatsmijnen. Die industrue komt daardoor op de lange duur wankeler te staan in de interna tionale concurrentie met concerns die niet de last van kolenmijnen hebben te dragen. Daarmee wan kelt weer de rest van Zuidlim burgs bestaan. de mijn Muarits bij Geleen, de nieuwste en grootste van de 4 brengt uitsluitend vetkool voort. De Emma en de Hendrik bij Hoensbroek en Brunssum, die uit oogpunt van rationalisatie tot één produktie zijn samenge voegd, leveren 50 procent vette en 50 procent magere kool. Deze magere kool is in principe voor huisbrand geschikt, maar slechts de helft van de gewonnen ma gere kool kan daarvoor worden geleverd. De rest is te fijn en moet ook naar de industrie. De oudste Staatsmijn, de Wilhel- mina tussen Heerlen en Kerk- rade, levert 100 procent magere kool, waarvan 70 procent voor huisbrand kan worden bestemd. De Wilhelmina zal binnen tien Jaar zijn uitgeput. Remedie Verlies De Staatsmijnen zitten in kolen- lagen die in hoofdzaak vetkool op leveren. Vette kool, ongeschikt voor huisbrand, kan alleen in de indus trie worden gebruikt. De concurren tie van olie, goedkope Amerikaanse leveranties, subsidies in andere landen en energiebezuiniging door moderne technieken hebben tot ge volg gehad, dat de vetkool met ver lies de deur uit gaat. Terwijl de vetkool in Europa de teruggang maakt zoals turf dat in vroeger tijden heeft gedaan, zit zuid-Limburg aan te kijken tegen dit beeld bij zijn Staatsmijnen, die let wel tweederde van zijn totale kolenproduktie hebben. Zuiver economisch gezien ligt de remedie voor de hand: zeker drie Staatsmijnen moeten dicht, liever vandaag dan morgen. De Maurits, de Emma en Hendrik die al met verlies werken. De Wilhelmina speelt, gezien de betere markt die er voor huisbrandkolen is, nog net quitte met kosten en opbrengst. Wat de acht particuliere mijnen met hun 18.000 werknemers betreft, die staan er beter voor omdat zij in de hoek van Heerlen en Kerkrade in magere kool zitten. Zij produce ren die voor 90 procent, zestig pro cent is grof genoeg en dus geschikt voor huisbrand. Het te fijne overschot heeft bij de industrie altijd nog meer kans dan vetkool. Wat de particuliere mijnen natuurlijk wel bedreigt is de op mars van het aardgas in de huis verwarming, plus de steeds stijgen de loonkosten. Gooi de Staatsmijnen dicht. Zuid- Limburg kan het niet. Het is een tegenstrijdige situatie dat in een gewest met een enorme arbeiders- schaarste een groot deel van de be volking leeft op een goed betaalde soort werkverschaffing. Een werk verschaffing waarvoor bovendien tot uit Joego-Slavië mijnwerkers moeten worden gehaald om haar gaande te houden. Maar sluit men de Staatsmijnen, wat gebeurt er dan? Er is nauwe lijks andere werkgelegenheid. De Limburgse mijnen en haar che mische industrie bieden werk aan 55.000 personen, maar de andere be drijfstakken in de mijnstreek zijn stuk voor stuk maar schriel. In de metaalnijverheid, bij voorbeeld, werken tachtig bedrijven met in totaal maar drieduizend man. Evenveel tricotage-bedrijfjes heb ben 750 mannen in dienst en drie duizend vrouwen. De landbouw telt eveneens zo'n drieduizend werkkrachten. Daar vang je geen plotseling overschot van tiendui zenden arbeiders mee op. Bovendien is het voorbeeld van de metaalnijverheid dubbel spre kend, want het grootste deel daar van is toeleveringsindustrie voor de mijnbouw. Stoppen de mijnen, dan valt déAr ook een klap. Klok terug De mijnen hebben Zuid-Limburg tot groei gebracht. In 1900, toen de ontwikkeling begon, had de hele mijnstreek 70.000 inwoners. Thans 400.000. Zal de klok weer moeten worden teruggedraaid? Somber klonken de woorden van president-directeur A. C. J. Rottier in zijn rede van enkele maanden geleden tot het personeel: „U kunt nu niet van de leiding de uitspraak verwachten: „We gaan voort, hoe het ook loopt". Ik hoop dat er voor volgend jaar meer klaarheid zal zijn gekomen". Klaarheid, over za ken als steunverlening door de Europese gemeenschap voor Kolen en Staal, over het kunst- en-vlieg werk om elektrische centrales te verplichten dure kolen te gebrui ken inplaats van op goedkopere mogelijkheden over te stappen. De klaarheid echter waarom de mijnstreek en eigenlijk heel Zuid- Limburg het meest verlegen zit, is die over de medewerking die het kan krijgen bij een voor Neder land unieke vrijwel totale industrie heroriëntatie. Want de mijnbouw slepend houden is geen oplossing. Over enkele tientallen jaren zijn de lagen onverkoopbare trouwens toch uitgeput en dan moet de zaak evengoed dicht. De mijnstreek moet andere werk gelegenheid krijgen en de vraag is alleen maar hoe. Staatsmijnen- Chemie is een bloeiend bedrijf ont staan uit de kolen, maar intussen zelf overgeschakeld op goedkopere olie en aardgas. Via kunstmest tot kunststoffenproduktie gekomen heeft het vestigingen tot in Ameri ka toe. Maar de chemie is juist niet arbeidsintensief, zoals de mijn bouw. Er moeten andere fabrieken ko men, en een groep gemeenten heeft een industrieschap gesticht om te Ijveren voor beteren wegverbindin gen en industrieterreinen. Wat dat laatste betreft zeggen anderen: „Er zijn industrieterreinen, die van de Staatsmijnen zelf. Zodra die slui ten zijn ze voor het grijpen". Wie Het hoofdprobleem is, hoe het al lemaal zal moeten gaan en hoe het in elkaar kan grijpen. Thans is er een nijpend arbeidstekort. Sluit de mijnen en er is een groot over schot. Duurt het dan enige tijd vooddat er nieuwe werkgelegenheid is, dan zal ieder die kan en on getwijfeld de besten zijn heil elders zoeken, hetzij in binnen-, hetzij in het nabije buitenland. En voordat de mijnen sluiten, komt er geen nieuwe werkgelegen heid, want welke ondernemer zal zich zo vestigen in een streek met een zo krappe arbeidsmarkt en de concurrentie van het hoge loon peil van de mijnen? En dat van Duitland? De instanties in Den Haag, die moeten bepalen hoe het dan ten slotte toch zo goed mogelijk in el kaar moeten grijpen, worden in Limburg veelvuldig gelaakt. „Den Haag" houdt de zaak op de lange baan, zegt men. „Den Haag" zorgt niet voor wegen die nodig zijn voor er industrie kan komen. „Den Haag" is karig met geld voor in dustrieterreinen, vlak over de grens Hulzen van arbeiders op dt Staatsmijn in Geleen. Goede, ruime woningen behoren tol de verworvenheden van d« mijnstreek. Het kaartje links bovenin: de mijnstreek heeft een con centratie aan chemische in- dustrie die de achtste in grootte ter wereld Is. Histo risch nauw verbonden mei de mijnen, maar thans „ge voed" door de concurrenten olie en aardgas. in België kunnen de ondem| gen goedkoper terecht en datj ze ook. „Den Haag" ontbreek| aan gedurfde visie. De mijnstreek is nu weer veerd bij de verklaring vai nieuwe regering, waarin o.m. j zegd dat mogelijkheden tot j aan de kolenmijnbouw worder derzooht. Maar dat in overlej betrokkenen daadwerkelijk d{ dustriële strultuur van Zuid-] burg zal worden versterkt de op langere termijn voldij werkgelegenheid voor de bevolking te verzekeren". Maurice Roelants. Roman van het tijdschrift Forum of les liaisons dangereuses. Nijgh en Van Dltmar, 's-Gravenhage. Voor wie zich interesseert voor de literaire gang van zaken in het algemeen, is dit een heel vermakelijk boek. Het behandelt een letterkundig historisch onderwerp, te weten de val van het tijdschrift Forum. Een korte samenvatting van het doel en het ontstaan van dit tijd schrift ter opfrissing van het ge heugen. Forum werd in 1932 ge boren uit de vruchtbare vriend schap en samenwerking van Men- Het Cineramasysteem met zijn 3 inelkaarvloeiende filmbeelden op een gebogen scherm is wel spektaci lair, maar vindt,o.a.door de hoge tosten weinig breiding. Polyvisie werkt met57projektoren die hun beeld, soms via spiegels, werpen op de buitenkant van een enorme koepel, opgebouwd uit veelhoeken van doorschijnende kunststof, de beeldschermen.! Maar voor stilstaande projektie op bijv. tentoonstellingen heeft het beginsel in nog sterk uitge breide vorm sensationele toe passing gevonden. Deze pnojektoren, voorzien 1 van wisselautomaten voor I 60 dia's, bezitten (uit ruimte-1 overwegingen) zeer speciale groothoekobjektieven. Met polyvisie staat hetpubliekmiddenin een rondom geprojekteerd kleurenbeeld van b.v.een bos.Ook suggestieve kombi- natlebeelden met bijv. vergroting van details zijn mogelijk, De 57dia-automaten voltrekkende beeldwisselingen gelijktijdig binnen 0.5 sec.en krijgen hun bevelen van een elektronisch programmatoestel dat op zijn beurt gekommandeert wordt door één der sporen van een 2-sporige magnetofoon(bandrecor- der). no ter Braak (1902-1940) en E. du Perron (1899-1940). Het tijd schrift heeft vier jaar bestaan. In de eerste twee jaar werd de re dactie gevormd door die beiden en de Vlaming Roelants (1895). Het doel van Forum was, kort ge zegd, de Nederlandse letterkunde te vernieuwen door de Schoonheid te onthoofden en de persoonlijkheid van de auteur te laten prevaleren boven welke fraaie vorm dan ook. Deze nieuwe richting werd, naar de titel van een essay van J. C. Bloem over dit principe, de Vorm- of-Ventheorie genoemd en men sprak van de Ventisten als men de Forum groep bedoelde. Dat het tijdschrift en zijn inhoud van groot belang is geweest, behoeft nauwe lijks te worden gezegd. Na de eerste twee jaar werd de redactie uitgebreid. Voor Vlaande ren traden toe Mamix Gij sen (1899) Raymond Herremans (1896) en Gerard Walschap (1898). E. du Perron ging uit de redactie en bleef alleen medewerker. Voor hem in de plaats kreeg Ter Braak de steun van Simon Vestdijk en Victor van Vriesland. Eén tijdschrift, twee autonome redacties, elk verant woordelijk voor zijn deel maar met voorkennis van eikaars keuze het mislopen was in embryo aan wezig en het mag een wonder ge noemd worden dat het een heel jaar (1934) betrekkelijk goed is ge gaan. Dat de poppen aan het dan sen zijn geraakt over zoiets on voorstelbaar onschuldig als het verhaal „Virginia" van een toen debuterende schrijver genaamd Victor Varangot, wijst er op dat de atmosfeer reeds zwanger ging van ruzie. Het verhaal „Virginia" is achterin dit boek afgedrukt en ik zou iedereen aanraden dat eerst te lezen voor hij aan de veldslag zelf begint. Want de wanverhou ding tussen dit verhaal en de storm die het veroorzaakte, is ty pisch een herhaling van de be faamde muis die de berg baarde. Wat er is gebeurd, is het volgen de. Virginia was door de Neder landse redactie voor plaatsing goedgekeurd. Toen evenwel de Vlaamse redactie volgens afspraak dit verhaaltje onder ogen kreeg, werd het redactielid Marnix Gij- sen zo diep in het katholieke ge moed getroffen door wat hij noem de „het beironiseren van de maag delijkheid", dat hij op slag uit de redactie trad. Mamix Gijsen wist toen nog niet, dat hij later Joa chim van Babyion zou schrijven en nog vele andere zaken waarover de Mamix Gijsen van 1935 de ban vloek zou hebben uitgesproken. Uit de brieven blijkt hoe hoog de strijd liep. De Vlamingen hielden vast aan hun normen van zedelijkheid en wensten met Forum niets meer te maken te hebben als „Virginia" geplaatst werd. Menno ter Braak hield vol dat hij niet onder de pantoffel van de paus wenste te zitten en dat hij wegging als Vir ginia niet geplaatst werd. Na een jaar vechten sneuvelde Forum he laas aan de omstreden maagde lijkheid. „Virginia" werd geplaatst, de beide redacties legden ieder apart een verklaring af en de uit gever wilde niet verder. Deze uit gever was dezelfde die nu dit boek laat verschijnen, Nijgh en Van Ditmar. Da ik dit boek, dat grotendeels uit documenten bestaat, amusant noem, komt in de eerste plaats omdat met het verstrijken van de tijd van een geval als dit gewoon lijk alleen de humoristische kant overblijft. Met die tijd mee zijn meningen, opvattingen en waar debepalingen veranderd en als men nu „Virginia" leest en dat verge lijkt met wat er heden aan open hartigs gepubliceerd wordt, dan kan men alleen maar lachen bij het idee dat dit poëtische fabel tje een strijd om de zedelijkheid ontketend heeft. Amusanter is de houding van de samensteller van dit boek, Mauri ce Roelants, die na dertig jaar be denktijd nog niet ziet dat de hou ding van zqn redactie toch op zijn zachtst gezegd mateloos overdre ven was. Ik heb tenminste in zijn commentaren geen enkel woord kunnen vinden dat er op wjjst dat deze heer enig gevoel heeft voor de betrekkelijkheid van het gelijk waar hij zo krampachtig aan vast houdt. Integendeel. Op voorzichtige en zeer listige wijze doet hij zijn best de Neder landse redactie wel niet zwart te maken, maar toch een paar duide lijk zichtbare vegen te geven. Hij doet dat met kleinigheden, met het plaatsen van woorden. Zie b.v. blz. 24 waar hij over Ter Braak zegt: „Zijn opperste bewondering gold Nietzsche", met onmiddellijk er achteraan: „Dat het nazisme in de Uebermenschtheorie enz. enz.". In zoiets zit suggestie, want met het grootste gemak had Roelants hon derd andere dingen over Nietzsche kunnen zeggen. Zo vertelt hij ook dat hij „zonder het absoluut te we ten" meent te moeten aannemen dat het plan om Forum voor de beide Nederlandse taalgebieden te bestemmen eerder van de uitgever dan van de beide oprichters is uit gegaan (blz 18). Om vervolgens (blz 26) nadrukkelijk te beweren dat „het Zuiden" totaal geen be hoefte had aan Forum en zijn theorieën, aangezien de Vlami al lang voorgegaan waren.Hei de bij de afslachting van Dirki ter door E. du Perron in „Urer Dirk Coster", want Coster hal een lezing in Brussel „bij MS Gijsen en mij een gedeelde tische vrolijkheid., opgewekt" 47). Ook hier waren de Vlami dus al voor geweest. Men gaat; afvragen waarom hy nooit il redactie van Forum is gaan z| Zo zijn er verscheidene plas aan te wijzen, waar Roelants i jes en voorzichtig knabbelt aa| reputatie van Ter Braak en Perron ten bate van de eigen I Vooral de minder plezierige opi kingen van deze en gene aan adres van Du Perron zijn zorf dig opgehaald en handig gepla Toch kan al dit zoet gekrd niet wegnemen dat de Vlaams dactie over de hele linie on? heeft gehad en bovendien han| in strijd met de stringente afsji betreffende de autonomie va beide redacties. Want om w brief van Gijsen (blz 57), die> duidelijkheid niets te wensen! laat, nog alleen te praten ove literaire onwaarde van „Virgj is gewoon oneerlijk. Het weer zonder handig gekozen citaat u) brief op blz II is niet andersi een poging om de ware redei verdoezelen. Amusant is ook de beschrll die Roelants van zichzelf geeft was de vrolijke filofoof, de wijzj geestige, de rustig denkende tef over de wilde maar steile beet] stormers, zegt hij ongeveer. leu! die nu zeventig moet zijn te kj praten over zyn toenmalige I tigheid", „deugnietachtigheid" „monkelende mond" is aandoej en eigenlijk zielig. Vooral als t| dat die guitigheid van een id moeizame soort was, zie b.v. de) sage over de aria uit „OrpW (blz 35). Het is merkwaardig uit dit i boek te proeven dat het mop schijnt te zyn dat een mens! men het verstand zeker niet I ontzeggen, in dertig jaar wal het een en ander gebeurd is is blijven stilstaan dat hij weerj dezelfde averechtse argumei aankomst om wat recht is kroi praten, zodat dit hele werk I brieven en commentaren en al lezer tot een conclusie laat ko| die bepaald niet bedoeld is. blijkt ook weer uit, dat Vlamro en Nederlanders dezelfde taal I ben, maar daarom nog niet del de taal spreken. Hetgeen te betf CLARA EGC)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 10