Spori heefi plaats van
de jeugdbeweging
overgenomen
De wethouder antwoordt
DE KERK IN EEN VERANDERENDE WERELD
n
laterdag 13 maart 1965
Pagina 1
Ledenverlies' en dalende bezoekcijfers' waren
enkele van de trefwoorden in onze voorgaande artike
len over liet Leidse verenigingsleven. Ze komen in dit
chapiter over de sport niet voor.
Gebrek aan belangstelling? Niet bij de Leidse sport
verenigingen. ,De belangstelling is enorm toegeno
men', vertelt drs. J. P. van der Reyden, voorzitter
van de Sportstichting. Vrijwel elke club heeft de
laatste tien jaar zijn ledental zien groeien.'
Gebrek aan jeugd? ,Dat is te zeggen Aan kin
deren in elk geval niet.' Leden beneden de 14 jaar
heeft men genoeg, vaak meer dan menige vereniging
lief is. ,De sport heeft gewoon de plaats ingenomen
van de padvinderij en de politieke jeugdbeweging',
aldus drs. Yan der Reyden, die over deze ontwikke
ling niet onverdeeld tevreden is.
Toch zitten ook de sportverenigingen met een soort
jeugdprobleem. De voorzitter van de Sportstichting:
,De groep van 17 tot 25 jaar is relatief bijzonder
klein'. Voorzitter H. de Geus van de Turnkring Lei
den: ,Een van de moeilijkste punten is voor ons: hoe
behouden wij onze oudere jeugd en hoe schake
len we haar hij het verenigingsleven in
bdDi
It
(Van een onzer redacteuren)
„Bekijken we de leeftijdsopbouw
yan het korps sportbeoefenaars,
dan zien we een soort piramide,
die aan de onderkant is uitge
zakt. Die onderkant is de jeugd
van 3 tot 14 jaar. De smalle
punt daarboven zijn de ouderen.
Daar hoort ook de jeugd van 17
tot 25 jaar bü; die groep is rela
tief bijzonder klein, bü de zwem
verenigingen nauwelyks vijf pro
cent van het ledental", vertelt
de heer J. P. van der Reyden,
die niet alleen de Sportstichting
presideert, maar ook voorzitter is
yan de Leidse Zwemclub.
volgt zyn hierboven aange
haalde opmerking over de sport,
die de plaats van de padvinderü
en jeugdbeweging heeft overge
nomen. „Men is de sport gaan
beschouwen als een bezigheids
therapie. Vele kinderen worden
bijvoorbeeld lid van een zwem
vereniging om zwemmen te leren
niet met de bedoeling in deze
van sport prestaties te leve
ren". Deze mentaliteit is volgens
de heer Van der Reyden ook in
andere clubs eerder regel dan
uitzondering: men gaat aan
sport doen om een bezigheid te
hebben, zoals men vroeger lid
werd van de padvinderij, AJC
of CJMV.
,BU de wedstrydsport krügt de
factor wedstrüd steeds minder
I inhoud. Er komen verhoudings-
f gewijs steeds minder mensen die
sport beoefenen voor het
sneller, verder, hoger of sterker.
Het sportieve element in het ver-
I enigingsleven wordt meer en
overschaduwd door de so
ciale functie".
Opricht-drift
door welke oorzaken dan ook,
het aantal sportbeoefenaars in
Leiden is de laatste tien, vyf-
tien jaar sterk toegenomen, op
vallend sterk zelfs als men de
\JlT sport gaat vergelijken met ande-
re sectoren van het verenigings-
leven. Heeft de uitbreiding van
de sportaccommodatie daarmee
gelijke tred gehouden? Dc heer
Van der Reyden geeft niet het
simpele, directe antwoord dat zo
voor de hand lykt te liggen.
LS|'Het nadeel van veel velden, za
len en zwembaden is, dat zich
een ware opricht-drift van de
mensen meester maakt", zegt hij
bedachtzaam. „Er ontstaan meer
verenigingen, waardoor het toch
zondering maakt hü voor de
„vergaarbak" aan de Boshuizer-
kade. „Dat complex zit klem. De
outillage deugt niet. Zeven voet
balverenigingen die samen op
vier restvelden zitten. Natuurlek,
trainen kunnen zij best met
z'n allen op een paar velden,
maar de uitoefeing van
een sport, het spelen van wed
strijden dus, moet op een eigen
veld met een eigen clubgebouw
gebeuren".
Efficiency
Ook het zalentekort is volgens de
voorzitter van de Sportstichting
minder ernstig dan Vaak wordt
voorgesteld. „Er wordt wel hard
geschreeuwd, maar ik heb de in
druk dat de efficiency, van het
zalengebruik zou kunnen worden
verbeterd". (Zoals bekend valt, in
tegenstelling tot de velden, de
verdeling van de zalen niét on
der de Sportstichting.)
Dat gebrek aan efficiency heeft
twee oorzaken, aldus drs. Van
der Reyden: „Het sleur-motief
men heeft het altijd zo gedaan.
En de mentaliteit: men wenst de
meest ideale omstandigheden
voor training en alles wat met
Er zijn niettemin enkele binnen
sportverenigingen die dringend
moeten worden geholpen. „De
basketballclub Bona Stars, die
nota bene in een van de hoogste
klassen uitkomt, heeft geen
eigen zaal; bij gunstig weer
speelt het team op het school
terrein. Een paar volleybalver
enigingen moeten in die belache
lijke, veel te lage zaal van het
gymnasium spelen. Het tafelten
nis zit in dat akkelige zaaltje
aan de Morsweg. Dat onze top-
tafeltennissers, want die hebben
we in Leiden, in zo'n flutzaaltje
moeten spelen, vind ik wel heel
erg".
Tenslotte roert drs. Van der Rey
den een financiële kwestie aan.
„In het algemeen lyken de ta
rieven van de sportvelden en -za
len me te laag. De verenigingen
zün er aan gewend betrekkelük
goedkoop onder dak te komen en
dat wordt juist straks een pro
bleem, als de Veemarkt-sporthal
klaar is. "Want die gaat per uur
vijf keer zoveel kosten als de
duurste zaal nu".
al te kleine kader verder wordt
versplinterd". Hij geeft een voor
beeld uit de praktijk: voor de
oorlog telde Leiden twee grote
zwemclubs, in 1947 werden het
er ineens vijf.
«Maar daar hebben wij nu voor
lopig geen last van. De velden
Z(jn nog zo schaars, dat het pro
bleem zich de eerste tien jaar
niet zal voordoen".
De heer Van der Reyden meent
overigens, dat de velden-situatie
In Leiden wel meevalt. Een uit-
,.De belangstelling voor gymnastiek is de laatste tien jaar in
Leiden niet onaanzienlijk toegenomen, wat op zichzelf natuurlijk
een plezierig verschijnsel is. Maar minder plezierig vinden wij,
dat er een verschuiving is opgetreden. De groep jeugd van 6 tot
!4 jaar is heel sterk gegroeid, ten koste vooral van de groep
van 14 tot 20 jaar die verder is uitgedund. We hebben vooral
gebrek aan jongens van die leeftijd."
Aldus voorzitter H. de Geus van
de Turnkring Leiden, waarbij zeven
van de elf ■plaatselijke gymnas
tiekverenigingen zijn aangesloten.
Met in totaal circa 3.500 beoefe
naars is gymnastiek de belangrijk
ste binnensport in de Sleutelstad.
Van die 3.500 gymnasten is onge
veer 2.500 jonger dan veertien jaar
Dat het merendeel uit leden
van het zwakke geslacht bestaat,
wordt al aangetoond door de con
stellatie van de Leidse turnwereld:
zes dames-, één heren- (Excelsior
met 150 ledeti) en vier gemengde
verenigingen.
„Hoe behouden wij onze oudere
jeugd en hoe schakelen we haar
in? Dat is op het ogenblik c m
van onze grootste problemen, van
alle gymnastiekverenigingen in
het land trouwens", vertelt de heer
De Geus. De jongens en in min
dere mate ook de meisjes hebben
de neiging het bijltje er by neer
te leggen, zodra zij 14, 15 jaar zijn
geworden. Voor een deel is dat ver
loop een heel natuurlijke zaak:
„Vóór hun veertiende jaar is gym
nastiek in feite lichamelijke op
voeding, daarna begint pas het
echte turnen en dat is niet voor
iedereen weggelegd".
Gemakzuchtig
Dat tegenwoordig veel minder
Jongeren dan vroeger blijven tur
nen, heeft echter andere oorzaken.
„De jeugd is wat gemakzuchtig in
gesteld", zegt de heer De Geus
glimlachend, „zij beoefent liever
een sport waarbij zij gauw resulta
ten ziet dan één waarvoor inten
sief moet worden getraind. Zy mist
bij ons ook het competitieverband
dat de wedstrijdsport kent". Vaak
genoemde factoren als huiswerk en
televisie acht hij niet doorslagge
vend. „Een uurtje turnen kan er
altijd wel af."
Een andere oorzaak: „De pu
blieke stimulans is veel geringer
dan bijvoorbeeld bij voetbal. Bij
een uitvoering beperkt de publieke
belangstelling zich tot de famüie-
en kennissenkring van de gymnas
ten". Ietwat bitter vervolgt hij:
,,Het is overigens een tendens van
de laatste jaren, dat vele ouders
niet eens meer de moeite nemen
naar hun kinderen te komen kij
ken. Bij de kleinere kinderen valt
dat nog wel mee, maar juist voor
de jeugd, die de meeste belangstel
ling verdient, die van 16 tot 20
jaar, komen zij helemaal niet. Je
hebt ouders die niet eens weten,
op welke gymnastiekvereniging
hun kinderen zijn
Nog een oorzaak: „Zy missen
bij ons het soort gezelligheid, dat
je bijvoorbeeld wel vindt in de
kleedkamer van een voetbalvereni
ging." En daarmee zyn we dan
weer aangeland bij de sociale func
tie van de sport, die ook bij de
gymnastiekverenigingen een steeds
belangrijkere rol gaat spelen. „Aan
het sporten alleen heeft een jon
gen of meisje niet meer voldoende.
Naast het turnen heeft de jeugd
behoefte aan onderling contact".
Vormingswerk
„In het turnwerk moet vandaag
de dag ook een zekere portie vor
mingswerk vjorden ingecalcu
leerd", vervolgt de heer De Geus.
„De jeugd moet ergens kunnen
„napraten"Niet voor niets zien
we na afloop van een les vaak
groepjes jongeren naar een patat-
kraam gaan. En het gaat heus niet
om dat zakje patat. Maar ik vind,
dat zij die gezelligheid bij de ver
eniging zelf moeten kunnen vin
den.. Als er ergens toch een gym
nastiekzaal wordt gebouwd voor
vier, vijf ton, waarom dan niet
vooor 30.000 gulden een recreatie-
zaaltje er bij?"
De gymnastiekverenigingen doen
wel hun best de oudere jeugd vast
te houden. Onder meer door haar
in te schakelen bij het verenigings
werk. „Door zaken die vooral de
jeugd aangaan, een feestavond of
een jeugddag, door de jongelui zelf
te laten organiseren. Ook in Lei
den is daar al een bescheiden be
gin mee gemaakt".
De oudere jeugd vormt niet het
enige probleem voor de turnvereni
gingen. Minsten zo nijpend acht
men in deze kringen het tekort
aan nee, niet aan zalen. „In
Zuidwest zou ik wel graag een zaal
willen zien en verder zyn er een
paar die voor verbetering in aan
merking komen", aldus de heer De
Geus. „maar wat de gymnastiek
betreft, mogen wij, gezien het aan
tal leiders dat we hebben, niet kla
gen. Maar volleybal en andere jon
ge sporten zitten wel omhoog".
Leiderstekort
En zo heeft de Turnkring-voor
zitter en passant verteld, waar wel
een groot tekort aan ls: aan lei
ders. Verenigingsbestuurders („de
meesten zyn kaalhoofdig en ver
grijsd. maar er zyn geen jongeren
om hun plaats in te nemen"),
maar vooral technische leiders.
Wegens gebrek aan leiding heeft
vorig jaar de gymnastiekafdeling
van Donar, nu alleen nog volley
balvereniging, een fusie aangegaan
met DOS, de vereniging van de
heer De Geus. Andere gymnastiek
verenigingen hebben voor verschei
dene afdelingen een ledenstop, om
dat zij niet aan instructeurs kun
nen komen. „In het algemeen zün
de ouderen niet meer bereid om
tegen een redelijke vergoeding de
jeugd een avond bezig te houden",
verzucht de heer De Geus.
Wat het verenigingsleven In
zijn totaliteit betreft, ls hij al
lesbehalve pessimistisch. „Het
verkeert nu in een moeilijke
periode, maar volgens mij
wordt het misschien in een
andere vorm, meer aangepast
aan de verlangens van de
jeugd weer zo gezond als
een vis.M
Vijf zaterdagen ach
tereen hebben wij, ge
achte lezer, uw aandacht
gevraagd voor het Leidse
verenigingsleven.
Woordvoerders van het
amateurtoneel, het jeugd
werk, de muziekkorpsen,
de zangkoren en de sport
hebben uitgeweid over de
niet geringe moeilijkhe
den, waarmee tal van
/erenigingen hebben te
kampen. Ter afronding
van deze serie artikelen
publiceren wij volgende
week een interview met
wethouder S. Sannes,
waarin deze in het bijzon
der zal ingaan op de tot
dusver naar voren ge
brachte grieven, verlan
gens en suggesties ten
aanzien van het gemeen
telijk beleid.
Volgende
tv eek
In het vorige artikel ging het
over de functieverandering van
de kerk als gevolg van de ver
stedelijking. De kerk kan in de
hedendaagse stedelijke samen
leving niet meer spreken en
diensten houden op de manier,
zoals dat vroeger gebeurde.
Er zal nu aandacht besteed
worden aan een tweede aspect,
dat bij de functieverandering
van de kerk een rol speelt: de
gewijzigde situatie in het ar
beidsproces.
Het dagelijkse werk heeft de
kerk altijd al voor problemen
gezet. Was de moeilijkheid
rondom de eeuwwisseling de
uitbuiting van de arbeidersbe
volking (waar tegenover de
kerk geen duidelijke houding
bepaalde, met als gevolg dat
grote groepen arbeiders, die zich
in de steek gelaten voelden, de
kerk verlieten) en was in de
dertiger jaren het vraagstuk
van de werkloosheid urgent
(waar tegenover de kerk iets
meer, maar toch nog te weinig
stelling nam), de zaak die nu
aan de orde komt, is de onze
kerheid over de zin van de
arbeid.
In het huwelijksformulier
wordt gesproken over het „god-
delü'ke beroep, waarin men
trouw en vlytig moet arbeiden",
maar wanneer de kerk zich (nog
in iedere trouwdienst) zo uit
drukt, worden er woorden ge
buikt die volstrekt niet meer
passen in de huidige omstan
digheden. Het is niet meer
mogelijk, dat in preken en arti
kelen zomaar gesproken wordt
over arbeidsvreugde en arbeids-
nuttigheid, want het is duidelijk
waarneembaar, dat zeer velen
geen enkele vreugde hebben in
hun dagelijkse werk en de nut-
HET DAGELIJKS WERK
tigheid er van totaal niet zien.
De „tüd-diefstal", op grote
schaal gepleegd, spreekt in dit
verband boekdelen. Mensen, die
het geestelijk vol kunnen hou
den een groot gedeelte van hun
werkdag te verknoeien met
niets-doen. hebben kennelijk
geen zicht meer op de zin van
de arbeid.
WOORD
VAN
BEZINNING
Nu is het niet geoorloofd, dat
de kerk meedoet in het koor van
oppervlakkige beschuldigingen,
in de stijl van: de arbeidsluiheid
is het gevolg van de sociale
veiligheid, want men ontvangt
toch wel zijn vastgestelde loon
en men kan toch niet ontslagen
worden.
Immers, de kerk, die tot taak
heeft de mensen in hun wezen-
lyke moeilijkheden te helpen,
zal hier moeten zoeken naar wat
er wezenlijk aan de hand is.
2ou voor de werknemers de zin
van de arbeid terug keren
als ze medeverantwoordelijkheid
gingen dragen? Of als ze mede
zeggenschap kregen?
Vragen, die niet gemakkelijk
zün; vragen, die alleen beant
woord kunnen worden, als Je
eerst zelf van zeer nabij de
werksfeer hebt leren kennen.
Daarom zal een functie van de
kerk in deze tijd moeten zün:
niet van buiten af tot de men
sen in het bedrüf spreken, maar
samen met de betrokkenen het
zelfde werk doen en er dan
overleg over plegen.
Zo zijn in Frankrijk de pries
terarbeiders aan de gang (ge
weest) en zün in Nederland in
sommige grote bedrijven verte
genwoordigers van de kerk (pre
dikanten en wika's) in het ar
beidsproces opgenomen, omdat
alleen vanuit een solidariteit
iets zinnigs gezegd kan worden
en het ook alleen dan geaccep
teerd zal worden.
Een andere methode, die mis
schien gemakkelüker is toe te
passen, is het organiseren door
de kerkelüke gemeente van be
roepskringen, waarin door men
sen, die er dagelyks zelf mee te
maken hebben, de problemen
van hun werk worden bespro
ken, maar dan zodanig, dat
men de eigen ervaringen en
meningen voortdurend toetst
aan de normen van de Bybel.
Ook hier spreekt de kerk niet
als een autoriteit van boven af,
maar luistert ze en denkt ze
mee en zoekt ze, samen met de
betrokkenen, naar een ant-
woord-vanuit-h et-geloof.
Het mag niet nog eens een
keer voorkomen, dat groepen
van ons volk zich door de kerk
in de steek gelaten voelen. De
Heer van kerk is de Heer over
het gehele leven en Zün Bübel
moet ook in ingewikkelde
sitifaties toegepast kunnen wor
den, tot een werkeüjke hulp
van de
A. J. LAMPINO,
herv. jeugdpredikant
in Leiden.