NMf Goed nadenken INDIVIDU CONTRA MAATSCHAPPIJ Leer zaam Bert Garthoff schreef over r es en boekM natuur; •V* I Kom er ACHT-er x speelse wepelö Zaterdag 20 februari 1965 ""agina 4 Wekelijks bijvoegsel Uw Werel ff r- ^Jj Bridge vraag van deze week: Oost gever, OW kwetsbaar, parenwedstrijd. Zuid heeft: H 9 8 7 9 H 10 9 O H 5 3 «f> B 6 3 Oost één harten zuid past west past noord één schoppen oost past wat moet zuid doen? Antwoord elders op deze pa gina. BRIDGE In het onderstaande spel, ontleend aan de wedstrijd Ne derland—Spanje die in 1963 tijdens de Europese kampioen schappen werd gespeeld, kunt u bewijzen of u de bridgekunst (in dit geval) beter beheerst dan onze Nederlandse of de Spaanse internationals. U bent zuid, oost is de gever en beide partijen staan kwetsbaar. Het diagram waarin u straks gaat tegenspelen is het volgende: (tafel) N A WO 8 7 6 5 77 w u O 10 9 8 7 6 Z «f* A 8 7 4 H B 6 993 O A V B 5 3 4 H B 9 Het biedverloop was: oost paste zuid één ruiten west één schoppen noord twee klaveren oost paste zuid twee SA west drie harten noord paste oost vier harten zuid en west pasten noord doubleerde allen pas ten. Tegen vier gedoubleerde harten, komt noord uit met ruitenheer. Mijn vraag aan u Is thans: Moedigt u het doorspelen van ruiten door noord aan (door bUv. de ruiten vyf bjj te spelen of speelt u de laag ste ruiten bU, in de hoop dat noord een andere kleur naspeelt? En waarom? Indien u het naspelen van ruiten af signaleer de, zal het spel verder als volgt verlopen. In slag 2 speelt noord klaveren na, de tafel wint met klaverenaas, west klaveren twee. In slag 3 volgt schoppenaas, iedereen bekent. In slag 4 gaat west naar eigenhand met hartenaas, in slag 5 speelt west een kleine schop pen (noord bekent) en oost troeft met harten zes. West komt in slag 6 in eigen hand met hartenheer (noord de boer) en in de 7de slag speelt west schoppen; noord heeft geen schoppen meer en mag nu of later met harten vrouw introeven. Als noord niet troeft, wordt op tafel met harten acht ingetroefd en zuids schoppenheer is gevallen. West heeft nu nog twee troeven, komt in eigen hand door ruiten af te troeven en gaat hierna de rest van zijn zevenkaart schoppen af draaien. Oorspronkelijk had west: 4 V 10 9 8 7 4 2 9 A H 10 2 O 4 •f» 2. Alles wat OW verliezen is één ruitenslag en één slag in troefvijf gemaakt. Indien noord echter in slag 2 wél ruiten vervolgt, zal west moeten introeven en hij heeft dan nog maar drie troeven over. Hij kan dan proberen zijn schoppen vrij te krijgen, hetgeen gelukt maar hij zal ze niet kunnen incasseren! Want om tenslotte in eigen hand te komen, moet west zijn derde en laatste troef gebruiken, waarna noord de volgende vrije schoppen van west met hartenvrouw introeft en OW down zullen gaan. De brandende vraag: Is dat tegenspel voor zuid te zien? Ja, als men goed nadenkt, inderdaad. Noord bood twee klaveren en heeft niet méér dan de vrouw in die kleur (dat ziet zuid). Noord heeft slechts daarnaast ruitenheer en vrijwel niets in schoppen (dat ziet zuid in slag 1). Dus móét noord toch tenminste wel hartenvrouw hebben om zijn bod en zijn latere doublet te rechtvaardigen. Vrijwel zeker heeft noord dus de hartenvrouw derde, en west dus maar een vlerkaart in harten. Zuid moet dus het naspel van de ruiten- kleur aanmoedigen, omdat hij be rekenen kan dat west daardoor troeflam zal worden. Waarom dit niet gevonden wordt door de inter nationals? Omdat zij er niet vol doende over nadenken en menen, dat een gewoon routine-spelletje Antwoord op bridgevraag: Ik heb deze vraag ontleend aan het vermaarde Ameri kaanse maandblad „Bridge World", omdat hier een groot principieel verschil tus sen het bieden aan deze en gene zijde van de oceaan duidelijk wordt. Dat de waardering „twee schoppen" de hoofdprijs (100 pnt) kreeg zal niemand verbazen, maar wèl dat „pas" als tweede- prijswinnaar met 80 punten naar huis ging, vóór één SA (70) en drie schoppen (40). Ik ben ervan overtuigd, dat 99.99 procent der Europese spelers er eenvoudig niet aan denken met dit zuidspel te passen. Het goede principe is, zo'n bod in de vierde hand ongeveer net zo te be schouwen als een (mogelijk) openingsbod. Er is niet veel fantasie voor nodig om vast te stellen, dat twee schoppen èltijd goed is zowel als noord zwak, dan wel vrij sterk is. Als zuid past, zal dat bij noord weinig waardering vinden, als hij heeft bijv. AB 6 5 3 2 9 8 4 0 A8 7 2 «f. 5. Want wat had hij daar ènders dan één schop pen mee moeten bieden? Kom er ACHT-er 1. stam palmboom links 2. bloemetje meer 3. knoopje meer jongetje 4. man rechts voet 5. man rechts hand 6. neus jongetje op vliegend tapijt 7. vogel in lucht 8. kwastje aan kussen weg Alan Sillitoe. De Eenzaamheid van de Lange-afstandloper (vertaling). Christiane Roche - fort. Verhaal van een braaf Vrouwtje (vertaling). Beide uit geverij Contact. Amsterdam. Waneer men het begrip realis me wil definiëren als zijnde een wijze van schrijven aan de hand van uitvoerige documentatie wat betreft het feitenmateriaal en met een voorkeur voor de meer miserabele kanten van het men selijk bestaan, dan moet men zowel de Engelsman Sillitoe als de Frangaise Christiane Roche- fort moderne realistische schrij vers noemen. Beiden zoeten het naadje van de kous betreffende hun sujetten en hun milieus. Bij Sillitoe zyn het de welvaren de fabrieksarbeiders en hun a-so- sociaal nakomelingschap. Deze schrijver weet veel zoniet alles van de instelling, de neigingen en het dagelijks leven van deze bevol kingsgroep, zodat niemand kan twijfelen aan de authenticiteit van zijn verhalen. Christiane Rochefort bezit nagenoeg dezelfde kennis. In haar roman „Kindertjes van deze Eeuw" was het ook het welgestelde arbeidersmilieu met zijn kinderbij slag en andere emolumenten. In dit „Verhaal van een braaf Vrouwtje" (wat een akelig titeltje nu weer, hoewel ik best begrijp dat „Les Stances a Sophie" in het Ne derlands niet bruikbaar is) is het de gezeten burgerschap die tot in de finesses wordt uitgebeend, kun nen wij gerust zeggen. Een sociologische zijde hebben deze beide boeken ook, omdat zij nadrukkelijk gebonden zijn aan een bepaalde maatschappelijke or de; zozeer dat zij daar hun ont staan aan ontlenen. Want noch de figuren uit de verhalen van Sillitoe noch de vrouw Céline Rodes en haar omgeving zouden, bij wijze van spreken, ter wereld zijn geko men, wanneer er niet de wrijving was van een bepaalde rociale groep, hoe klein ook, tegen die maat schappelijke orde. Dus toch weer klassenstrijd, zij het dan op geheel andere grondslag. Er is een duidelijke overeenkomst in de probleemstelling van „De Eenzaamheid van de Lange-af standloper" met die in deze roman van Christiane Rochefort. Bij de beide hoofdfiguren, Smith, de jon ge veroordeelde in de jeugdgevan genis, en Céline Rodes. de in een burgermilieu getrouwde jonge vrouw, gaat het om het behoud van de eigen identiteit, om he t niet meedoen aan het corrupte maat schappelijke spel. Smith, de hard loper, verliest opzettelijk de wed strijd, omdat hij de winst ziet die er in zijn overwinning zou zitten voor de directeur van de gevange nis. Hij wil zyn eigen wil bewij zen, nl. door vrij te zijn in het winnen of niet winnen, ondanks het feit dat de vertegenwoordigers van de maatschappij hem hebben opgesloten en gestraft. Boeken mackt Céline Rodes' probleem ligt op een beperkter plan. By haar gaat het er om dat zij zichzelf het be wijs wil leveren zich te kunnen be vrijden: ten eerste van haar seksuele gebondenheid en ten twee de van de welstand die men in dit geval wel rijkdom kan noemen. Ook zij vecht voor haar identiteit, even fel als Smith, even keihard en met evenveel inzicht in de be doelingen van de tegenpartij. Smith en Céline, geen van beiden laten zij zich beetnemen door de morele schijnheiligheid en door de domheid van de eenzijdige meer derheid. Nu is het verzet van Céline Ro des reëler en dus directer dan dat van Smith. Zij verzet zich tegen een stuk maatschappij als zodanig, als onschuldige, terwijl Smith schuldig is omdat hij een inbraak heeft gepleegd. De geschiedenis van Smith gaat in zoverre mank dat het hier niet alleen gaat om het conflict maatschappij-individu, maar tevens om de rancune van de misdadiger tegen degenen die hem betrapt en bestraft hebben. Smith, die ztfn ervaringen vertelt Een klassieke positie w enorm veel te leren valt, is de stand welke voorkwam in de wedstrijd om de wereldtitel 1948, tussen de in die jaren Belgische kampioen O. Ver- poest en de oud-wereldkampioen, de Fransman P. Ghestem. Ghestem DAMMEN (klaveren na door noord) wel vol doende is. Als men hen dit pro bleem op papier geeft, lossen zij het heus wel goed op, maar aan de bridgetafel nemen zij er de moeite niet voor. Een kenmerkend ver schil met de sterke Italianen en Engelsen: die denken wat langer en beter na. H. W. FILARSKI. H m m O' O v M 1* 1 P O m □CA J a S i ja. Verpoest Stand na zwarts 37. 2-7. In het verloop na deze stand maken we kennis met drie belangrijke spel- methodieken in de klassieke partij t.w.het onspeelbaar maken van de korte vleugel van de tegenstander, de doorstoot 23-29 en twee offers, w.o. dat van Dussaut. In de diagramstand heeft wit met opbouwmoeilijkheden te kampen. Hij dacht dit als volgt te kunnen oplossen: 38. 40-34. 15-20; 39. 45-40, 20-25; 40. 40-35, 7-11; zwart laat zijn tegenstander hier niet zo maar op veld 25 komen. Hij noodzaakt hem dit via 48-43 en 34-40 met een ruil te doen. 41. 48-43, 11-17; 42. 31-26, hier denkt wit voordeel af te dwin gen door de korte vleugel van zyn tegenstander onspeelbaar te maken. Immers, in de lijn der verwachting ligt 3-8 ter voorbereiding van de ruil 17-21. Wit zou dan echter ver volgen met 36-31 waarna voor zwart 17-21, 26 x 17, 12 x 21 niet mogelijk is wegens 31-26. Zwart zou dan via 24-30 naar de rand moeten uitwij ken en krijgt dan belangrijk nadeel. Maar Ghestem heeft een scherp inzicht in het wezen der klassieke stellingen. Hij vervolgde met 42. 3-9! Wit denkt nu op rozen te zit ten. De zwarte korte vleugel uitge schakeld en de ruil 34-40 in het vooruitzicht. Had hij alles vooruit geweten, dan zou hij nu hebben vervolgd met 27-21 om nog de re misehaven te bereiken. 43. 36-31, 9-14; 44. 34-30. 25 x 34; 45. 39 x 30. 23-29; deze doorstoot zal wit wel in zijn berekeningen hebben opge nomen. 46. 43-39, 18-23! Nu merkt wit dat hij in de val gelopen is. Volgens hem was 29-34 nu gedwongen, waardoor hij met: 28-23. 19 x 37; 30 x 10, 34 x 42 een vrijwel gewonnen eindspel zou heb ben bereikt. Want. zo zal hij heb ben berekend, op 46. 18-23; speel Kunt U de acht afwijkingen in de beide bovenstaande tekeningen vinden? De juiste oplossing vindt U elders in dit Bijvoegsel. ik 30-25 met de winnende dreiging 35-30. Maar, na 30-25 wint zwart door het offer; 29-34! 39 x 30; 12-18. In soortgelijke standen moet men geducht op zijn hoede zijn voor dit offer. Na 46. 18-23; restte wit niet anders dan 47. 27-22, 29-34; 48. 22 x 11. 34 x 25: 49. 39-34, 6 x 17; 50. 35-30, 24 x 35; het offer van Dussaut. 51. 33-29, 13-18; 52. 29- 19 x 39; 53. 28 x 10, 39-44; 54. 3 44-49; 55. 10-4, 49 x 36; 56. 4 36-18; 57. 6-28, 35-40; 58. 2 12-17; 59. 41-28, 18-22; 60. 2! 22 x 44; 61. 23 x 45, 44-40; 45 x 21, 16 x 27; en zwart won. F. Gordijn5 in de eerste persoon enkelvoud, blijkt een te lucide figuur om de houding te kunnen aannemen als zou diefstal enkel en alleen een wraakoefening zijn op de maat schappij. Hij weet waarachtig wel beter. Om de vergelijking nog even door te trekken: tegenover de me galomanie van Smith staat het narcisme van Céline. Deze vormen van zelfoverschatting op het indi viduele plan, brengen een onzuiver element in de, in wezen zo juiste, kritiek op de respectievelijke om gevingen in deze beide hoogst in teressante en voortreffelijk ge schreven verhalen. Een over eenkomst in toon en stijl is in deze vertalingen ook opvallend, maar dat kan gekomen zijn omdat die van de hand van dezelfde vertaler zyn. Meesterlijk Behalve de Lange-afstandloper, staan er in het boek van Sillitoe nog acht verhalen, waarvan er een paar bepaald meestei*lijk zijn. Trouwens, ik geef de voorkeur aan dit achttal boven de eerstgenoemde novelle. Daar is ten eerste „Oom Ernest", een dodelijk triest en prachtig gerealiseerd verhaal van de eenzame man die elke dag twee kleine meisjes te eten geeft in een café en tenslotte door de politie wordt verdacht van oneerbare be doelingen. Dit ingehouden stuk proza geeft een veel fellere ver oordeling dan de hele hardloophis torie. Dan is er „Mr. Reynor, de onderwijzer", waarin men kan vin den waar de jongens voor de jeugd gevangenis worden opgeleid. Voorts „Het Schilderij van de Vissers boot", „Op zaterdagmiddag" en „De Schande van Jim Scardedale", 3 geschiedenissen van zo droevige menselijkheid dat men, overwegen de dat dit werk is dat qua visie, qua compositie en qua realiteit vol komen van deze tijd is, niet an ders kan doen dan verzuchten: Plus ga change plus c'est la même chose. CLARA EGGINK Bij uitgeverij Ploegsma is een boek verschenen onder de titel „Weer of geen weer", geschreven door de man, die er elke week het zijne toe bijdraagt, dat het bekende „programma voor de vroege zondagmorgers" kant en klaar kan zoorden gepresenteerd. Een programma, zoaarin maar dat hoef ik u toch niet te ver tellen, iedereen kent immers Bert Garthoff, dat is te zeggen zijn reportages over alle moge lijke en onmogelijke onderzoer pen, en „Gerrit" zonder achter naam, met zijn weerpraatje, al of niet met ruggesteun van de bijna legendarische „molenaar in het midden des lands", ieder een geniet toch van de verbin dende muziekjes, vooraan of midden in, of met een forse zwiep aan het einde van elke uitzending! Maar wist u ook, dat deze derde van het Driemanschap Leo de Beer is, die uit alle windstreken van het rijk der Muzen zijn muziekjuweel- tjes weet te plukken, waarmee hy in samenwerking met het ruisen van het riet de zang van een kare- kiet, het joelen van meeuwen boven een ven en wat niet al uit de schat kamer van Moeder Natuur, de ge sproken teksten schokloos weet te verbinden? Al die geluiden worden bovendien door 'n legertje technici zo knap verwerkt, dat u en ik de indruk krijgen, dat in een radio studio altijd alles maar vanzelf gaat en alles op rolletjes loopt. U hebt misschien, zo min als ik, enig idee van wat er in zo'n indruk wekkend radiolaboratorium moet worden gepresteerd, om laten we zeggen een natuurpraatje van Gart hoff a 3 minuten zendrijp te ma ken en geschikt, om de zondagoch tend te worden ingestuurd. Welnu, in dit nieuwe boek vertelt Garthoff over dat werk, en wie het gelezen heeft, of hij nu leek is of radio amateur, of zelfs een doorgewinter de vakman, die moet wel de groot ste bewondering hebben voor het technisch kunnen van de Neder landse Radio Unie. Over Garthoff als auteur heb ik al eens eerder geschreven en ook toen heb ik me afgevraagd, waarin het geheim schuilt van zijn grote populariteit. Om by mijn terrein, de natuur, te blyven, er zijn over die natuur al heel wat pennen in beweging geweest, maar als we op een rijtje de namen zouden zetten van de auteurs, die kort en bondig, in eenvoudige en klare taal aan anderen weten mee te delen, wat ze zelf hebben gehoord of gezien, dan komen we niet ver. Jac. P. Thijsse kende dat geheim zo goed, zijn „albums" zyn nog steeds het lezen meer dan waard, ook by Strybos weet je direct, waar door Sjouke van der Zee by het over heeft. Garthoff is er ook zo een, die opzettelijk, zonder pose, zonder gezicht van „wat weet ik het weer goed" zijn lezers (en zijn hoorders!) meeneemt over een soppig veenland, naar een strand, een duinland. Maar daarbij weet hy als geen ander te jongleren met zijn moedertaal, altijd te vinden voor een „gijntje", en altijd zo, dat de ander onmiddellijk geboeid is. Lees b.v. hoe hij over zyn nieu we boek „een boekje open doet", hoe hij over de geboorte vertelt van „het idee" en met een paar zinnen de zondagmorgens (zonder Gerrit!) anno 1955 typeert. Ik vind 't moei lijk, uit het vele werk van Garthoff waarop hy nu al op een 10 jaren plan kan terugzien iets naar voren te halen, dat nu speciaal aandacht verdient, want wat hij ook aan pakt, overal, om het kleinste en schijnbaar onbelangrijkste zelfs, weet hij iets aardigs, iets belang wekkends te toveren. Een beijzeld blad van uw klimop, een spinneweb met dauw bepareld, kastanjetakken in de lente met uit schuivende knoppen, het heeft alle maal zijn aandacht en telkens in spireert 'them tot een getuigenis van eerbied van dat kleine. Te recht! „Auch kleine Dinge kön- nen uns entzücken". Ik geloof, dat dit misschien wel het belangrijkste is in 't uitgebrei de werk van Garthoff: zyn vermo gen, om aan brede lagen van ons Nederlandse volk de ogen te openen «7 zilt pel voor die kleine mooie dingen ibui ons heen, in ons tuintje, in oi bloembak voor het raam, maar o daarbuiten, op een picknickpla; van het Staatsbosbeheer, langs j, bermen van onze verkeerswegi Daarvoor en vooral voor de eerbie. die hy ons voor al die dingen 01 ons kleine, volle land inschei daarvoor verdient hy ons aller i a kentelijkheid. Er zyn mensen, die vroeg opsta goi heerlijk vinden, en die in de seize die nen, als dit opstaan geen groot pi 0n< bleem meer is, thuiskomen juist nu hun huisgenoten „Weer of ge te weer" aandraaien. Het kan ook z dat ze op dat uur nog ergens een lekker soppig vennetje, met t ven zich de joelende meeuwen, rc I snuffelen (buiten de broedtijd, I spreekt) of wel op een zoni houtwalletje naar de gedraging van graaf wespen zitten te kijki Die lui redden zich wel zonder radio. Er zijn er ook, die van Ga; hoff, van Gerrit en Fop I. Br out en van de gezellige of pracht muziek intermezzo's, in heerli zondagse rust, horizontaal of vei caal genieten. Voor deze catego: zijn de gemoedelijke praatjes oi de trekgangers in de polders, mussen „in uw eigen tuin", over A.N.W.B., de Dierenbeschermi: over Artis en Blijdorp, een wilj katje hier en een vogelnestje da komen al die bijzonderheden die Natuur voor de horende en zien mensen voorhanden heeft, van o schatbare waarde. Omdat ze zo regelmatig word gehouden, je kunt er op rekene omdat ze zo direct tot 't hart sp: ken en. omdat niemand er gelei voor hoeft te zijn, om ervan kunnen genieten. Wilt u weten, hoe de auteur i zijn werk ziet, dat hy steeds d met evenveel plezier doet? Leesl dan, wat hij schryft in het sl( hoofdstuk: „De levensduur van! zondagskind". Ik kan dat niet nan tellen, iemands credo moet word gelezen. En rustig overdacht. En over dierentuinen gesprolö op blz. 111 vertelt de auteur, 1 I een routinebezoek aan Blijdci ma waar hij op bevers uit was, heml kle toeval in de giraffenstal bren Lei waai* hij ademloos toeschous wa wordt bij de geboorte van eenree raffebaby. Wat Garthoff hiero? twi schrijft, hoe hij over deze gebet Op tenis zijn gevoelens weergeeft, c de vind ik 't mooiste uit het hele bff Hjt Garthoff hééft de gouden prys v Dierenbescherming al ontvang (in 1964), anders aa Aan 'tslot wil ik u nog vertellf j hoe en wanneer ik in deze afge> m< pen maanden het meest heb gen en ten van „Weer of geen weer' m( Toen ik, enige jaren geleden, sc] een heel vroege en heel stille merzondagmorgen, in de kajuit t een mooi zeilschip, gemeerd in rietkraag ergens ergens, .er nai luisterde, terwijl de schipper i w' het fornuisje „engelen te paar: be stond te bakken. Om nooit te vei getenl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1965 | | pagina 12